De voeding van de schapen BELGISCHE LANBOUWNIEUWSBRIEF NIEUWE RASSEN DEENSE EXPORT Eeii praatje in de voergang^ 836 ZEEUWS LANDBOUWBLAD Een zeer opgemerkt referaat was dit van Prof. Hiemeleers (België). Spreker beweerde dat de fruitteelt welstand kan brengen indien de pro ducent biedt was de konsument vraagt, dus goe de variëteiten en goede kwaliteit. Daar de fruitteelt als handelsonderneming zeer kwetsbaar is, komt spreker er voor uit dat familiale bedrijven -aanbeveling verdienen, want, zo beweerde hij, indien de werkuren in zulke be drijven met slechts 1315 Bfr/u. worden be loond is dit nog niet zo slecht te noemen. Dat was inderdaad nogal „stout" gesproken, jammer, dat gezien de zeer beperkte tijd, aan de vraag waar aan zulk uurloon de „welstand" vandaan moet komen, geen voldoende aandacht kon wor den besteed. Als eerste Nederlandse spreker hoorde het kon- gres Ir. Van Stuivenberg, Rijkstuinbouwkonsu- lent, die in een meesterlijke en overvloedig gedo- kumenteerde voordracht handelde over de „Theo. retische grondslagen voor de snoei van fruitbo men". Spreker behandelde eerst de groeistoffen die bij kleine koncentratie de groei bevorderen en bij hoge koncentratie deze afremmen, om daar na deze principes in een weldoordachte snoei en vormgeving (door ombuiging en keuzing) op de te snoeien bomen toe te passen. Ook was er het referaat van Dr. Greenham, Directeur aan het onderzoekingsstation te East Malling (Engeland), die handelde over de beko men uitslagen in de proeven met verschillende grondbedekkingsmiddelen als verschillende gras matten en strobedekking in vergelijking met bewerkte percelen. Voor jonge aanplantingen in droogtegevoelige grond is een blijvende grasmat echter uit den boze. In sommige gevallen echter werd door een grasmat en stro een betere grond- struktuur bekomen. Het zou wel nuttig kunnen zijn proeven in dien aard in ons klimaat en op onze gronden te doen om daar dan voor ons gel dende gevolgtrekkingen te kunnen uithalen. De Belgische Rijkstuinbouwconsulent Ir. Bou- dewijn had het vervolgens over plantsysternen en boomvormen. Spreker maakte onderscheid tussen de familiale bedrijven en de loonbedrij ven, in de eerste zouden alleen zwakke onder stammen op hun plaats zijn. Voor de loonbedrij ven zou een minder intensieve aanplanting aan gewezen zijn met ietwat sterkere onderstammen en grotere plantafstanden. Deze richtlijnen die nen echter aan plaatselijke omstandigheden aan gepast en verdienen grondig overleg. Nadat dan mej. Ir Kronenberg, van het I.V.T. Nederland had gesproken over de problemen bij de teelt van klein fruit, zoals nachtvorst, nieuwe rassen en efficiënte ziektenbestrijding en waar bij zij vol lof was voor het werk op het proefbe drijf der Noorderkempen te Meerle (Belgisch- Hollandse grens), was het Dr. Kosswig, docent aan de Universiteit te Bonn, die handelde over de biologie van de zwam die de appelmeeldauw (witziekte) veroorzaakt. Tot hiertoe schijnt al leen het mekanisch verwijderen van de eind- knoppen een goede kans op onderdrukken van deze ziekte te geven. Het was graaf de Renesse, voorzitter van de Belgische Nationale Pomologische vereniging, die de konclusies uit dit kongres trok, dat als zeer geslaagd mag worden genoteerd. De Rijkscommissie voor de samenstelling van de Rassenlijst voor Landbouwgewassen deelt ons mede dat de volgende rassen voor het eerst op de Rassenlijst worden geplaatst. De naam van de kweker hebben wij daarbij eveneens vernoemd. Voedergewassen: Civarto knolvoetresistente stop pelknol (Stichting Kweekbedrijf C. I. V)C. I. V. snijmais zelfde kweker)Supra voederwikke (Nordsaat Saatzucht G. m. b. H.). Grassen: Sceemp- ter smalbladige kropaar (Zwaan en de Wiljes) Timothee C. B. (Centraal Bureau Rotterdam); Brabantia gewoon struisgras (Gebr. Van Engelen's Zaadteelt en Zaadhandel)Brabantia gewoon rood- zvvenkgras Highlight Gebr. Van Engelen's Zaad teelt en Zaadhandel); Prato veldbeemdgras (Kon. Kweekbedrijf en Zaadhandel D. J. van der Have N. V.). Granen: Jufy I zomertarwe (Rijksstation voor Plantenveredeling, Gembloux. België); Delta zomergerst (voorheen C. B. 50-5) (Centraal bu reau Rotterdam)Heine Fr. 9 zomergerst (voor lopige naam) (Heine Saatzucht); Marino haver (voorheen M. G. H. 275) (De samenwerkende kweekbedrijven Fa. G. Geertsema, Kon. Kweek bedrijf en Zaadhandel D. J. van der Have N. V. en Dr. R. J. Mansholt's Veredelingsbedrijf N. V.). Aardappels: Aristo aardappel voorheen Zingstra 4754) (J. Zingstra Jzn); (Remona aardappel (voor heen C. B. 47-39-56) (Centraal Bureau, Rotter dam); Patrones aardappel (voorheen Van Haerin- gen 52-03) G. H. van HaeringenHarli aardappel (voorheen Lokhorst 51-52) (G. J. Lokhorst). Op de Bijlage „Uitsluitend voor uitvoer bestemde rassen" zal worden opgenomen: Asoka aardappel (voorheen Doornbos 51-40) (N. R. Doornbos). Voor de eventuele opname van andere rassen wordt verwezen naar de 34e Beschrijvende Rassen lijst voor Landbouwgewassen 1959, die eind decem ber bij N.V. Leiter-Nypels te Maastricht verschijnt. In deze Rassenlijst wordt een volledige beschrijving van de rassen gegeven. F)E natuurlijke soberheid van de schapen brengt mee, dat de voeding in het algemeen geen grote zorgen baart. De schapen verblijven nage noeg het gehele jaar buiten en zijn daar in haar element. In de maanden van de grasgroei kunnen ze op normale weidegrond volledig in hun behoef te voorzien. De schapen gedijen het best, wanneer ze de ruimte hebben en in een perceel kunnen „reizen". Ze grazen het liefst op percelen gras, waarin wat bladonkruiden voorkomen. Het systeem van schapen naast rundvee te hou den, waar dit mogelijk is, en dan de schapen de percelen te laten kaalgrazen, die door de koeien verlaten zijn, geeft doorgaans de beste uitkomsten van de schapeteelt. De gunstige invloeden van de schapen op de grasmat worden dan volledig benut. Zwaar met stikstof bemeste percelen zijn voor de schapen minder geschikt. Ingeval dergelijke percelen eerst door koeien worden afgegraasd, ver valt dit bezwaar nagenoeg geheel. Bij eenzijdige schapeteelt is omweiding gewenst. Ze krijgen dan weer de beschikking over fris weidegras en tevens is de grasopbrengst per per ceel hoger. Het eerste jonge gras in het voorjaar heeft voor schapen het bezwaar dat ze hiervan gemakkelijk diarree krijgen. Door ze in deze tijd te laten gra zen in kleine percelen kan dit worden voorkomen. Ze kunnen dan minder van dit jonge gras op nemen. Hierbij dient dan wat droog ruvvvoer te worden verstrekt. De voedernormen voor schapen volgens het Cen traal Veevoederbureau zijn bij een levend gewicht van 60 kg als volgt: droge stof verteerb. zetm. in kg ruw eiwit waarde in kg in kg Eerste 2Yz mnd. van de dracht 1,5 0,055 0,450 Laatste 2 mnd. v. d. dracht 1,6 0,090 0,700 Zogend met 1 lam, in de eerste maand 1,8 0,155 0,900 Zogend met 1 lam, na de eerste maand 1,8 0,115 0,710 Zogend met 2 lammeren, in de eerste maand 2,0 0,200 1,050 Zogend met 2 lammeren, na de eerste maand 2,0 0,155 0,900 Zogend met 3 lammeren, in de eerste maand 2,1 0,240 1,200 Zogend met 3 lammeren, na de eerste maand 2,1 0,200 1,100 QE behoefte aan voedingsstoffen is dus het grootst in de eerste maand van de zoogperiode. Op bedrijven waar schapen naast rundvee worden gehouden is in open winters meestal in de weilan den nog groen ter beschikking, Voor een gedeelte wordt dan in de behoefte voorzien. Ingeval in de weilanden geen groen meer aan wezig is of door de weersomstandigheden niet ter beschikking is, moet een volledig rantsoen worden verstrekt. Daar schapen graag knabbelen, zijn grofstenge- lig hooi, erwten- en bonenstro zeer geschikte voe dermiddelen. Deze voedermiddelen moeten blank en fris zijn. Hiernaast dient wat sappig voer te worden verstrekt in de vorm van bieten, aardappe len, gekuild gras of gekuilde bietenkoppen en -bladeren. De bieten en aardappelen moeten wor den gesneden. Van de sappige voedermiddelen wordt bij voorkeur niet meer verstrekt dan 2 kg De totale Deense agrarische uitvoer gaf dit jaar (gerekend van 1 januari tot oktober 1958) een waardestijging van ƒ82,6 miljoen te zien to.v. de gelijke periode in het vorige jaar. Tegelijkertijd was echter ook de import van produkten ten be hoeve van de landbouw groter. Het exportover schot van de landbouw is per saldo enigszins geste gen. De export van runderen en vlees tezamen bracht dit jaar een aanmerkelijk groter bedrag op dan vorig jaar. De waarde van de geëxporteerde bacon en spek is enigszins lager dan in 1957 en voor slachtei'üprodukten is er evenmin sprake van een groot verschil. De waarde van de boter ligt aanmerkelijk lager dan vorig jaar ondanks het bijna ongewijzigde exportkwantum, voor kaas en eieren was de ex portwaarde nagenoeg gelijk. Relatief de grootste stijging; gaf de export van granen en aardappelen te zien, waarvan de waarde dit jaar 3 a 4 maal zo hoog is als in dezelfde perio de van 1957. Wat betreft de import van grondstoffen voor de landbouwproduktie viel dit jaar een aanzienlijke stijging te constateren ten aanzien van voedcrgra- nen en graanprodukten voor gebruik ais voeder hetgeen tendele samenhangt met de grotere ex port terwijl er zowel voor oliekoeken als mest stoffen een teruggang is. per dier per dag. Hooi en 'of stro wordt naar be hoefte verstrekt: dit zal ongeveer tot lYz kg bedragen. De nodige hoeveelheid krachtvoer is af hankelijk van de conditie van de dieren, het tijd stip van lammeren en de zoogperiode. Een volledig rantsoen in de laatste 2 maanden van de dracht kan als volgt zijn: 1*2 kg grofstengelig hooi (naar behoefte), ±2 kg voederbieten, 1 ons schapenbrokjes of rundveebrokjes A. Yz ons grasmeelbrokjes. r) E grasmeelbrokjes zijn belangrijk voor de voor- ziening in de vitamine A-behoefte. Het kracht voer in de vorm van brokjes is doelmatig te voe- ry. Een samengesteld mengvoer is gewenst, om dat daaraan extra mineralen zijn toegevoegd. Bij het verstrekken van erwten- of bonenstro in plaats van grashooi moet ongeveer een Yz kg hie len meer worden gegeven. Toevoeging van 10 15 gram fosforrijke mineralen is dan gewenst. Worden bieten vervangen door aardappelen, dan kan met de helft worden volstaan. Naast aard appelen worden bij voorkeur grashooi verstrekt. Aan een zogende ooi moet in de eerste maand na het werpen meer krachtvoer worden gegeven. Bij hét vermelde ruwvoeder is ongeveer 3 ons nodig en met 2 lammeren zal ongeveer 5 ons iYa kg) in die tijd nodig zijn. Zodra in het voorjaar jong groen ter beschik king komt, kan het krachtvoer worden verminderd en al spoedig de bijvoedering worden gestaakt. Voor de gezondheid is het nodig, dat ook bij slechte weersomstandigheden (sneeuw, vorst) de dieren overdag buiten zijn. Is in de weilanden in open winters nog gras ter beschikking, dan kunnen de aangegeven hoeveel heden in het rantsoen lager worden gesteld. Vanzelfsprekend moet ook in de winter regel matig goed drinkwater ter beschikking zijn. De schapen die in de winter doelmatig zijn ge voerd, brengen gezonde lammeren ter wereld, waarbij minder uitvallers optreden. Ook wordt de wolproduktie en -kwaliteit door een doelmatige voeding gunstig beïnvloed. J. H. LANTINGA. 7. De omgang met onze dieren ■M"U het feest van vrede en licht het Kerstfeest nadert, zijn wij mensen veelal milder ge stemd, misschien zelfs wat sentimenteel. Het ia alsof dit licht overal doorstraalt en wij voelen de gloed, die ons verwarmt. Koude, zakelijke over wegingen komen wat op de achtergrond en wij zien meer de ideële kant van onze arbeid. Liefde en verantwoordelijkheid voor de mede-mens, maar ook voor de mede-schepselen het vee worden sterker. Het is daarom, dat we ditmaal de aan dacht vragen vóór de omgang met onze dieren. Kalm en vriendelijk met onze dieren omgaan schept ook in de stal sfeer. De dieren zullen dan meer vertrouwen in ons stellen en rustig blijven. Als we het maar willen zien, dan is de omgang met het vee mooi, het kan zijn als een symphonie. Hoe veel arbeidsvreugde kan van de omgang met levende dieren uitgaan. De mooi gelijnde kop van Bertha, die met haar grote, heldere ogen kan kij ken of ze verstand heeft, doet de ware liefhebber van vee in haar meer zien dan een voorwerp, dooc middel waarvan de mens mede in zijn levenson derhoud voorziet. Zéker, het is hoe men het be kijkt. Als men geen gevoel voor de levende have heeft, dan ziet men die fraaie lijnen, die levendige blik van de dieren niet en beschouwt getoonde aan hankelijkheid van het dier al gauw als vervelende opdringerigheid. We gaan dan onnodig ruw met de dieren om. De dieren weten niet meer wat ze aan hun heer en meester hebben en als hij door de voergang loopt, deinzen ze achteruit als schuwe herten. Houden we niet van vee, dan ontzien we alle extra zorg, dan zien we de gebondenheid die het houden van vee geeft en ruiken de mest en het kuilvoer en ergeren ons eraan. Maar houden w# van vee, dan zijn we geïnteres seerd in hun wedervaren. We merken op als Doortje wat trager eet en zien aan het gedrag of ze zich niet prettig voelt. We merken op of het te koud is in de stal, of te warm en te vochtig. De dieren kennen onze stem, ja onze stap. Ze zijn gevoelig voor een praatje. Gaan we zo met onze dieren om, geen ruwe taal gebruiken, niet slaan en.schoppen, maar altijd rustig beheerst, doch beslist en vriendelijk, dan wordt deze omgangsvorm beloond door meer pro- duktie en betere groei. Maar laat ons nu niet weer zakelijk worden, want boven dit zakelijke voordeel uit gaat de arbeidsvreugde die de omgang met vee maakt tot een symphonie, alle mest- en kuillucht en alle gebondenheid ten spijt. „Het dier kan u zijn nood niet klagen. Geef 't daarom wat het niet kan vragen". C. DEN ENGELSEN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1958 | | pagina 20