RESULTATEN VAN MESTPROEVEN 834 ZEEUWS LANDBOUWBLAD Mestproeven, genomen in de stalperiode 1956/'57 en 1957/'58 op het bedrijf van de heer P. J. Bom te Colynsplaat in samenwerking met het Provinciaal Veevoederbureau voor Zeeland. ^•EDURENDE de beide afgelopen jaren was de heer P. J. Bom te Colijnsplaat bereid om in samenwerking met het Provinciaal Veevoederbureau voor Zeeland goed opgezette proeven te nemen met het mesten van rundvee op stal, met als doel een onderzoek in te stellen naar de meest wenselijke verhouding tussen eiwit en zetmeelwaarde in de rantsoenen voor jong, groeiend mestvee. Deze proeven werden mede dienst baar gemaakt voor nadere oriëntatie omtrent de individuele verschillen, die de afzonderlijke proefdieren vertonen als gevolg van verschil in type en voederbenutting. Bij de laatste proef werden bovendien ge gevens verzameld omtrent de geschiktheid voor de vleesproduktie van zwartbonte (F.H.) ossen tegenover roodbonte (M.R.Y.) ossen. De eerse proef TNE eerste proef werd genomen met 24 zwart- bonte vaarzen, die bij aankoop in het na jaar ca l1/^ jaar oud waren. Van 19 oktober tot 29 november kregen alle dieren hetzelfde voer, be staande uit ca 35 kg verse bietenkoppen, 2 kg lucernehooi en 1 kg bolkaf. Daarna werden ze op grond van gewicht en type verdeeld in twee zo gelijkwaardig mogelijke groepen van 12 stuks. Daartoe waren alle dieren vooraf gekeurd op hun geschiktheid, zowel als fokdier en als slachtdier. Na 29 november werd verschil in voeding ge maakt. De ene groep, „de kafgroep", werd eiwit- armer gevoederd dan „de lucernegroep", door meer bolkaf, doch minder lucernehooi te geven. De rantsoenen waren: tot 10 jan. 1957: Kafgroep 86 kg verse bietenk. 1 lucernehooi 2 bolkaf V6 D.-koek 40 gr mineralen na 10 jan. 1957: 31 1 21/2 11/j kg ingekuilde bie- tenkopp. z. blad lucernehooi bolkaf D.-koek 40 gr mineralen Lucernegroep 36 kg verse bietenk. 3 lucernehooi Ve D.-koek 40 gr mineralen 31 kg ingekuilde bie- tenkopp. z. bl. 4 lucernehooi 1 D.-koek 40 gr mineralen Na 10 januari 1957 was de verhouding vert. ruw eiwitzetmeelwaarde voor de kafgroep als 1 5, yoor de lucernegroep 1 4,2. De gewichtsvermeerdering was op deze rant soenen per dier per dag in de beide groepen als volgt: Voorperiode 19/1028/11 40 dgn Proefper. met verse bietenkop pen tot 9/1 Proefper. met gek. koppen 9/1—13/3 kafgr. lucernegr. 1200 1200 952 810 905 762 De eiwitrijk gevoederde groep vertoonde tijdens 'de proef een iets geringere gewichtsvermeerde ring. De individuele verschillen liepen echter der mate uiteen, dat uit de verkregen gegevens geen .conclusies zijn te trekken. Zo vertoonde de kaf groep in 105 proef dagen gemiddeld een dagelijkse gewichtsvermeerdering per dier van 867 gram. Deze gewichtsvermeerdering liep echter uiteen van 629 g (stalnr. 7) tot 1124 g (stalnr. 11). Bij de lucerne groep waren deze cijfers gemiddeld 819 g, uiteen lopend van 495 (stalnr. 22) tot 1039 g (stalnr. 20). Stalnr. 23 (lucernegroep) vóór aflevering, vol lev. gew. 525 kg. (Gewichtstoename per dag 927 g.). Koud geslacht gewicht 314 kg, uitslachtingspercentage 64. Stalnr. 11 (kafgroep) geslacht. Levend eind- gewicht 526 kg (vol). Gewichtsvermeerde ring 1179 g. per dag. Koud geslacht gewicht 311 kg, uitslachtingspercentage 63. Ve*-be- dekking iets ruim. Behaalde als geslacht dier 247 van de max. toe te kennen 300 punten. Verhouding gunstig. achtervoet 53,1 (gemiddeld 50,7 De kwaliteit van de geslachte dieren bleek by aflevering zeer goed te zyn en liet geen wezen lijke verschillen tussen de beide groepen zien. Wel waren er individuele verschillen. De dieren uit de lucernegroep leken by slachten soms iets weker vlees te geven, doch dit verschil was na besterven van het vlees niet meer te constateren. Over het geheel leken de dieren uit do kafgroep iets rijper. Individuele verschillen "TNE individuele verschillen tussen de proefdieren waren zoals reeds opgemerkt belangrijk groter dan de groepsverschillen. Aan de hand van het zeer uitvoerige cijfermateriaal is getracht een beeld te verkrijgen, welke invloed de individuele eigenschappen van de dieren hebben op de slacht kwaliteit, vleesopbrengst en houdgeld. Aan de hand van de levende beoordeling van de proefdieren als „fokdier" konden 6 dieren in een groep „beste vaar zen" worden ondergebracht, waaraan 78 of meer punten werden toegekend. In een middengroep met 76 en 77 punten werden 9 vaarzen geplaatst. De 8 vaarzen, die minder dan 76 punten kregen, wer den als slechte groep aangemerkt. Eén vaars, n.l. stalnr. 4 die drachtig bleek te zijn werd bij deze bewerking buiten beschouwing gelaten. Opmerkelijk is, dat de „foktechnisch" hoogst be oordeelde vaarzen ook als slachtdier de beste re sultaten behaalden. Dit moge blijken uit de vol gende cijfers, aan de uitvoerige documentatie ont leend: Stalnr. 16 (lucernegroep) hij het begin van de proef. Voldoende fijne vaars met weke bovenhand en matige benen, voldoende ver houdingen (75 p.). Als slachtdier matig ge schikt geacht, wat enkel en smal. Gewicht 19-10-'56 288 kg. Geboren april 1955. beste midden- slechtste vaarzen groep vaarzen Beoordeling als slachtdier begin proef (punten) Beoordeling als slachtdier einde proef Gemiddelde gewichtsver meerdering per dag in grammen Uitslachtingspercentage Gew. van de huid (kg) Houdgeld 177 226 1059 61 27,- 173 230 924 62 27,8 253,— 229 166 222 803 60 29,- 187,- In de middengroep kwamen enkele vaarzen voor, die foktechnisch niet tot de beste groep behoorden, maar die als slachtdier toch best voldeden. Zo werd b.v. stalnr. 21 uit deze groep foktechnisch als minder typisch en weinig evenredig en wat vlezig beoordeeld, maar als slachtdier gaf deze vaars het allerbeste resultaat. Stalnr. 11 werd in de laatste groep geplaatst, omdat ze foktechnisch wel is waar als een malse en wat vlezige vaars werd beoordeeld, doch onedel. Dit dier vertoonde een beste dagelijkse gewichtsver meerdering (1124 g) en gaf een goed houdgeld 248,Als slachtdier was deze vaars wel op haar plaats. De huid van dit dier was het zwaarst van alle proefdieren, n.l. 37 kg. ^"•ECONCLUDEERD kan worden dat evenredig gebouwde, iets gestopte, voldoende brede die ren met een goede bespiering de beste resultaten geven, mits zij tevens voldoende adel en fijnheid vertonen. Wat losse en weke bouw, die foktech nisch uiteraard gestraft worden, vormen voor de vleesproduktie geen belemmering. Ca. 2-jarige vaarzen van het F.H.-veeslag zo als bij deze proef gebruikt vormden als geheel goede slachtdieren met waardevolle slachteigen- schappen. Een meer uitvoerig verslag met vermelding van alle verkregen gegevens is gepubliceerd in het rapport van de Stichting Provinciaal Veevoeder bureau voor Zeeland Mestproeven over 1956/'57 en 1957/'58. Voor belangstellenden is dit Rapport verkrijgbaar na storting van 1,op giro nr. 152915 t.n.v. Stichting Prov. Veevoederbüreau voor Zee land, Middelburg. In het volgende nummer publiceren we een uit treksel uit het verslag van de proef, gehouden ge durende de afgelopen winter, genomen met F.H.- en M.R.Y.-ossen. Deze proef leverde interessante gegevens op. C. den Engelsen. Zelfde dier als op foto I, kort vóór het slachten. Op 3-4-'57, na 166 dagen, vol gewicht 460 kg. Gewichtstoename per dag 1036 g. Na slachten koud geslacht gewicht 259 kg. Uitslachtingspercentage 60.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1958 | | pagina 18