EIWITCONTRÓLE VAN DE MELK STARING C.B. wintertarwe 83J in Zeeland C.B.-rassen zijn DINSDAG 23 DECEMBER 1953. "LJET eiwitgehalte van de melk is het afgelopen jaar in de belangstelling komen te staan. Op de ver- gaderingen van de plaatselijke melkcontroleverenigingen. en in de algemene vergadering van de Prov. Vereniging voor Melkcontrole is in het afgelopen voorjaar de betekenis van het eiwitonderzoek in de melk voor de rundveefokkerij nader uiteengezet. Een enquête voor deelname aan de eiwitcontrole werd ingesteld bij de leden van de melkcontrole. Deze had tot resultaat, dat een 60-tal Zeeuwse veehouders met omstreeks 360 melk- en fokkoeien de wens te kennen gaven, dit jaar nog tot een regelmatige eiwitcontrole van de koeien over te gaan. ■PER oriëntatie vermelden wé hierbij, dat in Zee- land ruim 1200 veehouders met ruim 6000 koeien bij de bestaande melkcontroleverenigingen zijn aangesloten. Voordat de eiwitcontrole kon be ginnen, moesten echter enige technische en finan- ciële moeilijkheden worden overwonnen. Zo is er in november een bescheiden begin ge maakt met de eiwitcontrole in Zeeland. De vers gekalfde koeien op de deelnemende bedrijven wor den in het onderzoek opgenomen. De monstername is gecombineerd met de bestaande 3- of 4-weekse melkcontrole. De belangrijkste voorschriften zijn de volgende. Evenals voor de bestaande melkcon trole op hoeveelheid en vetgehalte geldt, zijn de deelnemende veehouders gehouden achtereenvol gens met al hun koeien deel te nemen. Het eerste monster mag niet worden genomen vóór de negende dag na het afkalven in verband met zeer hoog en wisselend eiwitgehalte van melk met biestachtig karakter. Over de gehele melkperiode van de koe mag hoogstens één eiwitcontrole ontbreken. De melklijst van de koeien wordt met een 3-tal kolommen uitgebreid, waarin de kg melk, het ei witgehalte (op 0,05 nauwkeurig) en de eiwit grammen van de proefmelkdagen worden opge nomen. Bij afsluiting van de lijst worden het ge middelde eiwitgehalte, de totale eiwitopbrengst en de grammen eiwit per dag berekend en vermeld. De fiattering geschiedt op de gebruikelijke wijze door de Prov. Melkcontroledienst. TN november j.l. kon met de eerste controle voor het onderzoek op eiwitgehalte wor den begonnen. De koemonsters voor vet- en eiwitcontrole worden na consex-vering op het Ceptraal Laboratorium te Middelbui-g ver zameld, waar de vetgehaltebepalingen worden verricht. De benodigde hoeveelheid melk voor de eiwitbepaling wordt naar het Labora torium van de Zuivelbond te Breda dooi-ge- zonden. Met de Prov. Melkcontrole Dienst in Noord-Brabant is overeengekomen, dat de eiwitbepaling van de Zeeuwse monsters met die uit West-Brabant in dit laboratorium plaatsvindt. Dit bespaart voor de Zeeuwse veehouders aanzienlijk op de zeer hoge in vesteringskosten voor de apparatuur van de eiwitbepaling. Selectie op eiwitgehalte Hoewel het reeds jarenlang mogelijk was om in het laboratorium het gehalte aan eiwit van melk proefondervindelijk vast te stellen, ontbrak een snelle eenvoudige bepalingsmethode, die zich leende voor massa-onderzoek. Thans zijn er een 2-tal methodes gevonden, die hiervoor wel geschikt zijn. Bovendien hebben ondei-zoekingen van de laatste jaren een tweetal belangrijke feiten aangetoond en wel dat het vetgehalte en het eiwitgehalte van de melk ongeveer in dezelfde mate door erfelijke fac toren wordt bepaald en dat het vetgehalte en het eiwitgehalte van de melk grotendeels onafhanke lijk van elkaar vei'erven. Hoewel de verschillen in eiwitgehalte van de melk tussen verschillende koeien minder groot zijn dan die van het vetgehalte, is deze belangrijk ge noeg om met succes op verhoging selectie op eiwit gehalte te kunnen toepassen. Onderzoekingen in ons land tonen aan, dat bij het zwartbonte vee het gemiddelde eiwitgehalte van individuele koeien kan uiteenlopen van 2,70 °/o tot omstreeks 3,85 °/o, terwijl het gemiddelde eiwit gehalte omstreeks 3,30 ®/o is. Verbetering van het gemiddelde eiwitgehalte met ongeveer 0,5 8/o wordt mogelijk geacht. Een belangrijke vraag is echter: betekent ver hoging van het eiwitgehalte van de melk door se lectie van het melk- en fokvee concrete winst voor de veehouders Dit zal het geval zijn, wanneer de zuivelindustrie de uitbetaling van de melk ook gaat baseren op het eiwitgehalte, omdat er dan voor de veehouder en -fokker een directe financiële prikkel is om het eiwitgehalte van zijn koeien te kennen en zijn keuze van fokvee en gebruiksvee hierop te baseren. Met de waardedaling van het melkvet (concur rente van goedkoper plantenvetten) valt in de na oorlogse jaren een stijging van de waardering van het melkeiwit te constateren, zeker uit een oog punt van de voedingswaarde, maar eveneens economisch gezien van de zuivelwaarde. Het melkeiwit levert een belangrijk aandeel in de op brengst aan kaas, waarvan door omschakeling van vele fabrieken de produktie sterk steeg, eveneens van condens en melkpoeder. De bedrijfsresultaten van deze zuivelindustrie worden dus gunstig be- invloed door ontvangst van melk met hoger eiwit gehalte. Regelmatig vaststellen van het eiwitge halte van de ontvangen boeremelk en uitbetaling naar eiwitgehalte betekent voor de fabrieken een betere verdeling van het beschikbare netto-melk- geld over de melkleverende veehouders. T^E Friese zuivelindustrie, die voorheen vrijwel uitsluitend naar vetgehalte uitbetaalde, is dan ook sedert 1 oktober 1957 tot een gewijzigd uitbe talingssysteem van de melk overgegaan, waarbij gemiddeld over het afgelopen jaar per procent ei wit ruim 2 ct. voor 1 kg melk is uitbetaald, gecom bineerd met enige verlaging van de vetprijs. In verschillende andere provincies worden voorbe reidingen getroffen dit voorbeeld te volgen. Voor de melkinrichtingen die bestaan van de fabrikage van consumptiemelk en melkprodukten, ligt de situatie moeilijker, omdat deze bij een hoger eiwitgehalte geen meer-prijs ontvangen voor deze produkten bij aflevering aan de consument. De uitbetaling van deze bedi'ijven aan de veehouders is ook altijd meer gebaseerd geweest op een vrij belangrijke gi'ondprijs (per kg melk) naast de vet prijs. Het moet echter van groot belang worden ge acht, wanneer er een mogelijkheid wordt gevonden de consumptiemelkbedrijven in ons land en speciaal ook die in Zeeland een prikkel te geven om de ontvangen melk, evenals de specifieke zui velfabrieken, op eiwit te onderzoeken en uit te betalen. De consumptiemelk ontleent zijn voedingswaarde vooral aan de hoogwaardige eiwitten. Deze zijn bovendien goedkoop in verhouding tot andere dier lijke eiwitten. Als zodanig zou dit een reden zijn om eisen te stellen aan het eiwitgehalte, temeer waar dit voor het vetgehalte gebeurt. We zullen hierop in deze beschouwing niet verder ingaan, omdat we dan op het terrein komen van een mo gelijke standaardisatie van de melk naar eiwit gehalte, de technische uitvoerbaarheid en de finan ciële consequenties hiervan, waarover thans in be- leidskringen de discussie is begonnen. We willen hier alleen waarschuwen tegen het gevaar dat het westelijk consumptiemelk - gebicd en ook Zeeland de vergaarbak wordt van koeien met in verhouding een laag eiwit gehalte in de melk. De Zeeuwse veehouder-fokker kan zich moei lijk verooi-loven "met de eiwitcontrole achteraan te komen. Het laat zich ook aanzien, dat de aanwezig heid van eiwitproduktiegegevens op de melklijsten bij handel en export van fokvee een rol van be tekenis gaan vervullen. Met betrekking tot de eiwitcontrole kan verder gesteld worden dat het ongewenst is, dat de melk met een laag eiwitgehalte zoveel mogelijk zou wor den bestemd voor de consumptiemelkvoorziening. In overig Nederland TNT AD AT in de zomer van 1957 het bestuur van de Centrale Melkcontrole Dienst (C.M.D.) voor schriften had uitgevaardigd voor uitvoering van de eiwitcontrole voor individuele koeien ten be hoeve van de veeverbetering is deze zich vrij snel gaan ontwikkelen. Per 1 oktober 1957 werd in de Friese melkcontroleverenigingen begonnen. Het eiwitonderzoek vindt plaats op 2 centrale labora toria van de Coöp. en particuliere zuivelfabrieken in Friesland te Leeuwarden, waar eveneens de melk van koeien uit de N.O.P. en Noord-Overijssel op eiwit wordt bepaald. Voor Drente werd een la boratorium van de D.O.M.O. te Beilen in gebruik gesteld; in Groningen is een regionale vereniging voor eiwitonderzoek gesticht met een laboratorium op de Coöp. Zuivelfabriek te Marum, dat op 1 fe bruari 1958 in gebruik is genomen. Op dezelfde datum werd te Zutphen in een laboratorium van de Bond van Coöp. Zuivelfabrieken met het centrale eiwitonderzoek in Gelderland en Overijssel begon nen. Dit najaar zijn de overige provincies gevolgd. De ontwikkeling is thans in volle gang. De ei- witbepalingen zijn overal gecentraliseerd in goed ingerichte centrale laboratoria. Per I juli 1958 bedsoeg het aantal in de eiwit controle opgenomen koeien ongeveer 140.060 (d.i. bijna 10'/» van de totale melkveestapel). Inmid dels is dit aantal de afgelopen maanden reeds ver overschreden. Gezien ook de belangstelling in het buitenland, mag verwacht worden dat het eiwit onderzoek van de melk in het kader van de pro- duktiecontrole een belangrgke basis voor de se-t lectie van het rundvee zal worden. Het eiwitgehalte zelf ^OALS reeds opgemerkt, kan het gemiddeld® eiwitgehalte van de melk van individuele koeien belangidjk uiteenlopen. Koeien met hoog vetgehalte kunnen laag zijn in eiwitgehalte en om gekeerd. Voorts is reeds aangetoond, dat sommige stieren een hoog eiwitgehalte, andere een laag ei witgehalte verei'ven. De thans beschikbare gegevens wijzen er op, dat het gemiddelde eiwitgehalte van koeien van het zwartbonte en het roodbonte M.R.IJ-veeslag weinig uiteen loopt (plm. 0,05 Dit in tegenstelling tot het vetgehalte, dat bij de zwartbonte F.H.-dieren in ons land gemiddeld bijna 0,3 °/o hoger ligt. Fok- technisch gezien is door selectie met behulp van de eiw'ltcontrole een niet te verwaarlozen verho ging van eiwitgehalte en -opbrengst bereikbaar. Van belang voor de praktische veehouder ia verder het algemene verloop van het eiwitgehalte tijdens de melkperiode. Het verloop van de zga,- eiwitcurve vertoont in het algemene beeld over eenkomst met die voor het vetgehalte. Dit is een gedeeltelijke verklaring van de vroegere opvat ting, dat met gemiddeld hoge vetgehalten op het bedrijf ook hoge eiwitgehalten samengaan. Toch zijn er duidelijke verschillen met het vetgehalte verloop. Het eiwitgehalte is in het begin van dei melkperiode extra hoog (vooral de eerste week. hoog albuminegehalte), daalt daarna in verhouding sterker dan het vetgehalte met een minimum om streeks 4-6 weken na het afkalven en stijgt ver volgens geleidelijk met een minder sterke uitloop; naar boven dan het vetgehalte tot de droogstand* Opmerkelijk is ook, dat het eiwitgehalte g©-t durende het melken praktisch constant is, in tegen stelling tot het vetgehalte, dat bij de eerste melk beneden het gemiddelde gehalte ligt, terwijl het percentage van de laatste melk daar ver boven ligt. Ook de invloed van ongelijke tussen-melk- tijden, die zich bij het vetgehalte uiten in een hoger percentage na de kortste periode, is t.a.v.: het eiwitgehalte praktisch nihil. De dagelijkse schommelingen in eiwitgehalte zijn dan ook ge ringer dan die bij het vetgehalte. Het eiwitgehalte is dus sterk erfelijk bepaald en is afhankelijk van het stadium van de melk periode. De levensomstandigheden van de koeien spelen echter ook een rol. Deze gelden voor het vetgehalte, maar ook voor het eiwitgehalte. Het belangrijkste zijn de invloeden van het seizoen en de voeding. De overgang van stal naar weide geeft in het algemeen een verhoging van het eiwitgehalte, het meest bij de in januari tot maart gekalfde koeien (zijn dan het dieptepunt in eiwitgehalte ge passeerd). De zomermaanden geven een daling,- weinig in een regenrijke, meer in een droge zomers In de tweede helft van augustus begint een stijging van het eiwitgehalte, die in september vrij sterk kan doorzetten. Deze stijging wordt echter mede beïnvloed door het stadium van de lactatieperiode.- Overgang van weide naar stal geeft enige verlaging in eiwitgehalte. We moeten wel aannemen, dat ge noemde seizoen-invloeden samenhangen met de voeding, temperatuur en beweging. De wintervoe-i ding heeft weinig invloed op het eiwitgehalte, wan neer deze niet sterk afwijkt van de behoefte. Fac toren, zoals de maand van afkalven, de length van de melkperiode, beïnvloeden het gemiddelde ei witgehalte weinig. Hetzelfde geldt misschien ook voor de leeftijd van de koe. Niettemin is uit het onderzoek in enkele opeenvolgende jaren wel ge bleken, dat het gemiddelde eiwitgehalte onderhevig is aan jaarinvloeden. Een regenrijk jaar heeft een gunstige invloed. TNOOR regelmatige controle (om de 3 of 4 weken)' en over meerdere melkperioden van de koe krijgt men het juiste inzicht in de eiwitopbrengst en in het bijzonder in het erfelijk vermogen van de dieren. Alleen op deze basis dus in het ver band van de bestaande melkcontrole is een be trouwbare selectie mogelijk. Ir. W. L. Harmsen. (Adv.) oogstzekere russen voor late zaai (na bietenoogst) het aangewezen ras. CENTRAAL BUREAU TitlFOO* M1340 »0JTfUl 103.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1958 | | pagina 17