de verzoening DINSDAG 23 DECEMBER 195S. 831 TITANNEER men het dorp K. van ver zag liggen, alsof het tegen de voet van de dijk der Schelde was gedrukt, zag men naast het ronde kerktorentje het silhouet van de grote korenmolen „De koren schoof". Deze naam stond onder de kap met het jaartal 1712 er onder. De molenaar Koster, een flinke gezette kerel, die zijn zestig jaren met ere droeg, was uit een geslacht van molenaars, die deze molen vanaf 1712 hadden gedreven. Hij was een stille, eenzelvige man, die niettegenstaande dit, in de dorpsgemeen schap een grote plaats innam. Hij was al jaren lid van de raad, kerkvoogd en bestuurslid van de boe renleenbank. Zijn vrouw was heel wat jonger, was vriendelijk en altijd behulpzaam, wanneer er ergens hulp nodig was. Zij hadden een dochter, Marie, die twintig jaar geworden was en thuis in de huishou ding hielp en de boekhouding verzorgde, welke door Koster vroeger wel wat veronachtzaamd was, doch die nu prima in orde was. Zij had de middel bare school gevolgd en was bij de dorpsjeugd een geziene leidster van de padvinderij. Koster had naast zijn molen een groot pakhuis staan, want hij had ook een grote graanhandel en men kon hier ook zijn veevoeder en kippenvoer kopen. In het pakhuis was een paardenstal, waar de oude Bles huisde, die altijd voor de kar liep. Geert, de oude inwonende knecht, ging in het be gin van de week het te malen graan ophalen en de klanten rond voor veevoederopgave. Wanneer het graan gemalen was, bracht hij het weer terug; hij kon, hoewel hij reeds 70 jaar was, nog best met de graanzakken overweg. Als jongmaatje van 16 jaar was hij al bij de familie Koster inwonend en was er als kind in huis. De molen lag een paar honderd meter van 't dorp en buren waren er niet. Op een morgen stond een makelaar uit de stad op de grond aan de overkant van Koster's molen wat te meten en op te schrijven. Wat zou hier gaan gebeuren, dacht Koster, die uit zijn molen keek. De andere dag vroeg hij aan de eigenaar De Kraker wat er ging gebeuren. „Ja," zei hij, ik heb de grond nog niet vast ver kocht, maar morgen zal er beslist worden." „Wat komt er dan vroeg Koster. „Een weduwe uit Schouwen komt met haar zoon hier ben nieuwe motormaalinrichting bouwen, wan neer het doorgaat. Zij is vroeger met een molenaar getrouwd geweest en nu haar zoon groot is, wil ze het hier gaan proberen." „Zo", zei Koster, „en hoeveel vraag je voor die grond „Twaalfhonderd gulden," zei De Kraker. „Dan is ze verkocht aan mij, dinsdag gaan we naar de notaris." „Ja, maar," zei De Kraker, „ik moet nog bericht krijgen van die makelaar." „Niets mee te maken,' zei Koster, „de grond is verkocht." En hij stapte regelrecht naar zijn molen. Dat is voor elkaar, geen nieuwe molenaar hier vlakbij, dacht hij. Toen hij het tegen zijn vrouw zei, had zij niet veel op met deze koop. „Je mag toch een weduwe niet beletten om hier weer opnieuw te beginnen We hebben het hier heel best gehad en er kan heus wel wat af en wij hebben nog een bestaan, ik begrijp het niet wat je nu gedaan hebt." „We hebben dat mens niet geroepen, dus," zei hij, maar kon toch niet veel meer antwoorden. „Ja, maar de dominee preekte zondag nog over „ben ik mijn broeders hoeder" en wees er toen op, dat we iedereen zoveel mogelijk moeten helpen en bijstaan," zei z'n vrouw. Hij was al naar buiten gestapt en ging de molen opzoeken. Ja, dacht hij, zijn vrouw had toch geen ongelijk, maar je kunt toch alles niet over je kant laten gaan. Twee dagen later hoorde hij, dat Jan Nelisse een stukje grond aan de makelaar had verkocht voor de weduwe. Dit stukje lag naast dat van De Kraker. Ja, die Nelisse is een vervelende vent. Hij had eens zo graag een stuk land van de kerk gehad. Maar hij haalde zijn graan altijd in Goes en kocht daar ook zijn veevoer. Toen had Koster als kerk voogd een spaak in het wiel gestoken en Nelisse kreeg het stuk land niet. Boos kwam Koster 's avonds thuis: „Die Nelisse heeft me dit geflikt. Dat zal ik hem betaald zetten, die is er nog niet," zei hij. Zijn vrouw antwoordde niet, maar wees op de tekst, die aan de wand hing, waarop stond: „Hebt uw vijanden lief." „Ja." dacht Koster hardop, „dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, wanneer het een mens goed gaat, maar wanneer er moeilijkheden komen, valt dit niet mee." „Zo," zei zijn vrouw, „maar een medemens altijd tegenwerken is toch zeker ook niet goed 't Is niet te zeggen hoe zwaar het deze vrouw gevallen is om weer aan de gang te kunnen gaan en hoe ze er financieel voor zit." TAE grond was gekocht en weldra begon de dorps- timmerman met het uitzetten en het graven van de fundering. Koster keek vanuit zijn hoge uitzicht elke dag naar wat er gebeurde. Langzaamaan verrees een kleine woning met een motorhuis met molensteen en een pakhuis. Naast het pakhuis kwam een garage. Die gaat natuurlijk met een vrachtauto rijden, het kan niet op. Ja, ga je gang maar hoor, zo gingen zijn gedachten. De zoon Henk kwam zo nu en dan met zijn moe der eens kijken en liefst had Koster's vrouw hen na hun bezoek even binnengeroepen om een kopje koffie te drinken, maar ze durfde het niet. Tegen het najaar was de nieuwe maalinrichting klaar. Het motorgepuf van de maalderij klonk als plagerij in de oren van Koster; vooral wanneer hij, door windstilte gedwongen, niet kon malen en Henk toch op kon schieten. Hij kon dan ineens op Geert gaan schelden, maar die trok het zich niet erg aan. Op een avond kwam Marie wat laat van een vergadering. Ook Henk was naar 't dorp geweest. Getweeën stapten zij op en Henk begon te ver tellen hoe moeilijk zijn moeder het de laatste jaren had gehad en hoe blij zij beiden waren, nu ze hun eigen brood weer konden verdienen. Marie vond Henk een aardige, vlotte jongen en vertelde ook wat van haar levensomstandigheden. Ook hoe na de nieuwbouw het humeur van haar vader maar in mineur was. „Dat spijt me erg," zei Henk, „maar we moesten toch ergens beginnen en het begint nu wat te lopen. Maar over een jaar weten we pas, of het gaan zal of niet. We hebben van onze familie fi nanciële steun gehad, maar hebben ook veel ver plichtingen op ons genomen." „Tot ziens", zei Marie, toen ze bij de molen kwamen. Henk ging zijns weegs naar zijn bedrijf. De volgende dag vertelde Marie wat ze van Henk ge hoord had aan haar moeder, die de moeilijkheden van hun nieuwe buren goed kon aanvoelen. Toen Geert een dag ziek was, moest Koster met Bles het meel rondbrengen. Toen ze in de nauwe dorpsstraat stonden te lossen, kwam Henk met de auto achterop en gaf even een seintje om wat uit de weg te gaan. Dit deed de emmer overlopen; kwaad stak Koster zijn vuist op. ..Kwajongen, die je bent, je moet zeker de weg alleen hebben." Henk stak zijn hoofd uit de cabine en vroeg be leefd of de kar wat uit de weg kon om hem te laten passeren. Kwaad trok Koster Bles aan zijn kop opzij, maar groette Henk niet. Thuisgekomen zei hij tegen zijn vrouw, dat hij nooit meer met het meel zou rondgaan. „Die nieuw bakken molenaar reed me bijna van de weg." T"\E week voor Kerstmis was het mistig, stil weer. Molenaar Koster, die veel te malen had, maar niet malen kon, liep rond z'n molen te drentelen en keek of de wind nog niet komen wilde. Hij kon dan alles nog vóór Kerstmis bezorgen. Plotseling hoorde hij Henk de motor aanslaan, die zo regel matig als een klok pufte. Dit geluid kon hij niet verdragen, te meer nog, omdat Henk nu malen kon en hij niet. Wrevelig stapte hij zijn molen binnen en klom naar de eerste zolder. Geert was bezig om de zakken te sorteren om ze straks vlak bij de hand te hebben. „Je moet vanavond, nu het een beetje gaat waaien, maar op de molen blijven tot 12 uur, dan kom ik je wel aflossen. Misschien gaat het nog wat harder waaien en komen we nog klaar." ,,'k Help het hopen," zei Geert. Toen het donker was, ging hij'met een lantaarn naar boven en legde de lege zakken klaar bij de af- voerschuif om ze straks bij de hand te hebben. Hij voelde zich niet al te goed en ging wat op een volle zak zitten om wat bij te komen. De laatste tijd had hij dit wel eens meer. Hij werd dan ineens zwaar in zijn hoofd en kon dan bijna niet meer lopen. Na een uurtje werd het erger en viel hij plotseling bewusteloos van de zak af. De brandende lantaarn viel daardoor op de lege zakken. De olie liep er uit en de zakken vatten vlam. Ook de houten lam- brizering aan de buitenkant stond al gauw in lichter laaie. Henk was in de maalderij druk bezig, hij gooide het ongemalen graan in de molen en het prachtige witte meel ving hij weer op uit de afvoergodt. Hij floot er bij. het werk vlotte goed. Plotseling zag hij een lichtflits langs de korenmolen van Koster. De werkplaats werd zó fel verlicht, dat hij ineens naar buiten sprong en toen de hele bovenverdieping van de molen in vlammen zag staan. Hij zette direct de motor af en rende naar de overkant. Toen hij voorbij de woning kwam, sloeg hij hard op de vensters om het gezin wakker te maken. Er moet toch iemand boven zijn, dacht hij en vloog de trap naar de maalzolder op. Die was al overal aan 't branden Toen zag hij de be wusteloze Geert liggen. Z'n kleren waren al wat aan het branden. Hij droeg hem vlug naar be neden en doofde met een paar zakken de smeulende kleren. We zullen hem maar gauw bij ons binnenbren gen, dacht hij, want het huis van Koster loopt mis schien ook nog wel gevaar. Hij bracht hem thuis en belde toen direct de brandweer en de dokter op. Toen hij terugkwam bij de brandende molen, zag hij het hele gezin Koster al staan. Er waren ook wat buren gekomen, die gewekt waren door het branden van de molen. Met Henk droegen ze zo gauw mogelijk de ge stapelde zakken naar buiten. „Koster, Geert is bij ons," zei hij, „ik heb hem naar beneden gedragen en de dokter gewaarschuwd; hij lag bewusteloos op de maalzolder." „Zo," zei Koster, die het hog maar niet begrijpen kon, dat alles zo vlug was gebeurd. Hij liep maar rond de molen. Toen kwam de brandweer, die de zaak vlug aanpakte. Na een paar uur blussen was de brand gestuit. Het bovendeel van de molen was voor een groot deel uitgebrand, maar beneden was alles nog in tact, al was er veel waterschade. Henk bracht met de vrachtwagen alles naar zijn maalderij. „We malen morgen dit zaakje wel en brengen het dan nog even rond." Het oude paard liep bij de molen te grazen. Het was direct door de buren uit de stal gehaald. Koster ging intussen kijken wat de dokter van. Geert had gevonden. „Hij heeft geen ernstige brandwonden," zei de dokter, „maar had een hartaanval gekregen en was daardoor bewusteloos geworden. Maar ik heb goede hoop, dat hij er weer bovenop komt." Toen hij naar binnen ging, kwam hij de weduwe tegen en gaf haar een hand. Hij zei: „ik vraag u vergeving voor wat ik u heb aangedaan. U beiden hebt mijn kwaad met goed vergolden." Hij, de grote Koster, kon bijna niet spreken; wat was hij klein geworden (Zie verder volgende pagina.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1958 | | pagina 15