DE TUINBOUW IN DE E.E.G. EUROPESE ZAKEN Eerste praktische resultaten Openingswoord 792 ZEEUWS LANDBOUWBLAD ]\U wij aan de vooravond staan van de eerste praktische toepassing van het Euromarktverdrag is het goed om ons te bezinnen over de doeleinden van deze overeenkomst, aldus de heer K. Ton in zijn inlei ding voor de op 1 december j.l. gehouden Tuinbouwmiddag van de Z. L. M. De moeilijkheden die overwonnen moeten worden om in de zes landen de integratiegedachte tastbaar te maken zijn er vele. „Oppervlakkig redenerende zou men kunnen zeggen", aldus de secre taris van het Produktschap voor Groenten en Fruit, „dat de verhouding tussen de Duitse economie en de Nederlandse, vergeleken kan worden met bijvoorbeeld de verhouding tussen de Friese en de Zeeuwse econo mie". Zo eenvoudig ligt de zaak echter niet omdat vooral op de markt voor landbouwproduktcn de Regeringen een bijzonder grote invloed uitoefenen. Voor de landbouwintegratie zijn in het E. E. G.-verdrag dan ook bijzondere voor zieningen getroffen. Van deze voorzienin gen noemde de heer Ton in de eerste plaats een gemeenschappelijk landbouwbeleid dat voor de akkerbouw en de veehouderij wel gepaard zal gaan met een geheel arsenaal van prijspolitieke maatregelen. Voorts noemde spreker de minimumprijzenstelsels en de longtercontracten als voorzienin gen om de integratie zonder schokken tot werkelijkheid te laten worden. Minimumprijzenstelsels voor de tuinbouw. /"^MDAT noch Nederland, noch de andere E. E. G.- landen vastgestelde garantieprijzen kennen voor tuinbouwprodukten, wordt in tuinbouwkrin- gen vooral gedacht aan het minimumprijzenstelsel, t orr at longtermconttracten voorlopig niet voor de tuinbouw geschikt zijn. vorens echter op deze minimumprijzenstelsels nader in te gaan besprak de heer Ton wat er nu op 1 januari a.s. gaat gebeuren. Allereerst moeten alle bestaande nationale invoerrechten, voorzover het de invoer betreft uit de andere E. E. G.-landen, met 10 van het bestaande tarief worden ver laagd. Dit is dus de eerste stap, want de invoer rechten voor invoer uit andere landen dan de Zes, worden niet verlaagd. In de tweede plaats moeten de invoercontingen ten met 20 worden verhoogd. Zou het verhoogde invoercontingent dan nog niet 3 van de natio nale produktie bedragen, dan moet dit alsnog tot 3 worden gebracht. Als voorbeeld noemde de heer Ton dat Nederland tot nu toe geen invoer van druiven kende. In 1959 zal een invoermogelijkheid moeten wor den geschapen tot 3 van onze nationale druiven- produktie, zodat dan ongeveer 300 ton druiven in gevoerd moet kunnen worden. En tenslotte zullen de hoeveelheidscontingenten moeten worden „geglobaliseerd". „Dit wil zeggen", zo lichtte de heer Ton toe, „dat wanneer Frankrijk voor verschillende E. E. G.-landen op dit ogenblik aparte invoercontingenten van appels heeft, na 1 januari deze verschillende hoeveelheden met 20 moeten worden verhoogd en de dan totaal in te voeren hoeveelheid ter beschikking moet worden gesteld voor invoer uit alle E. E. G.-landen." De neer Ton gaf als zijn mening te kennen dat het geen verwondering behoeft te wekken wanneer deze operaties van verhoging van de contingenten en de globalisatie daarvan, met complicaties ge paard zullen gaan. Om deze te boven te komen zal men, zoals men thans verwacht voor de tuin bouw, gebruik maken van het minimumprijsstelsel. Het E. E. G.-verdrag bepaalt in dit opzicht dat tijdens de overgangsperiode van 15 jaar door elk üd een stelsel van minimumprijzen mag worden toegepast waar beneden de invoer tijdelijk kan wor den geschorst of verminderd of dat invoer plaats vindt tegen een hogere prijs dan de voor het be trokken produkt vastgestelde minimumprijs. Drie stelsels. WE kennen in Europa enige minimumprijzen stelsels en we hebben, wat betreft één mini mumprijzenstelsel, het Benelux-stelsel, met niet al tc beste ervaringen", aldus de heer Ton. Daarnaast kennen we het Nederlands-Duitse stelsel dat ge kenmerkt wordt door de garantie die het expor terende land geeft. Deze garantie houdt in dat de geëxporteerde produkten niet beneden een bepaal de overeengekomen veilingprijs zijn gekocht. Ten- Ti OK uit de discussie die ontstond na de door de heer Ton gehouden inleiding op de Z. L. M.-tuinbouwmiddag bleek dat de spreker de komende éénwording voor de tuinbouw niet pessimistisch beziet. Wel meende hij op waakzaamheid te moeten aan dringen, mede in verband met uitbreidingen in het buitenland. Deze uitbreidingen zijn op dit moment niet verontrustend, zo zei hij naar aanleiding van vragen van ir. J. J. van Hen- nik. Dat in ons land verschillende buiten landse conservenindustrieën vestigingen zoe ken vond spreker alleen maar goed voor de tuinbouw. De vraag van de heer P. J. J. Dek ker, of hier ook nadelige gevolgen van zullen komen, werd dus ontkennnend beantwoord. Tenslotte betoogde de heer Ton in de dis cussie, dat in de kostenfactoren in de E E.G.- landen, voorzover het de lonen en sociale las ten betreft, de verschillen minder groot zijn dan men aanvankelijk wel veronderstelde. slotte kent men het Duits-Italiaanse systeem waar bij de Italiaanse exporteur pas met de teler af rekent nadat met de Duitse importeur de gehele transactie is afgewikkeld. Uitvoerig stond de heer Ton stil bij deze drie systemen waarbij hij concludeerde dat het Duits- Nederlandse systeem zonder enige twijfel gunstiger is dan het Duits-Italiaanse. Daarbij wees hij er op dat de Duitse markt door de grote Italiaanse appelexporten vóór 17 septem ber j.l. min of meer werd ontwricht, terwijl de Duitse markt de Nederlandse appelen zonder enige moeilijkheid regelmatig kan verwerken. Twee belangrijke verschillen tussen het Neder lands-Duitse en het Duits-Italiaanse systeem bracht de inleider voor het voetlicht. In de eerste plaats moet bij het Nederlands-Duitse systeem de marktwaarde in het exporterende land minstens gelijk zijn aan de overeengekomen minim^mm^s. Van veel groter belang noemde de heer Ton ech ter het voordeel van het Nederlands-Duitse sy steem, dat de exporteurs de marktwaarde in Ne derland ook beslist moet betalen. Hoewel de heer Ton in het midden liet of de Italianen wel in staat zouden zijn om evenals de Nederlanders, zulke maatregelen te nemen dat slechts die variëteiten worden geëxporteerd die een bepaalde markt waarde hebben, naar ziin mening zü ech+ev he slist niet in staat om daar de garantie aan te ver binden dat de Italiaanse exnorteurs niet beneden de marktwaarde verkonen. Wat echter ten ODzichte van deze minimumprijzen en de voorgeschreven globalisatie op 1 januari zal gebeuren is nog ge heel in het duister gehuld. In dit verband wees de heer Ton nog op de po sitie van Engeland en de overige Europese niet- E. E. G.-landen, waarbij hij de Engels politieke po sitie in de na-oorlogse wereld schetste. En Enge land is in de historie altijd al gekant geweest tegen een sterke West-Europese markt; daarom zoekt het thans een tegenhanger in de vrijhandelszone. (In dit opzicht willen wij wijzen op een bericht in de N. R. C. van dinsdag j.l. waarin wordt gemeld dat Groot-Brittannië en tien anderè Europese lan den in Genève overeenkwamen om a^ «roei) op te treden hff toekomstige onderhandelingen met de E. E. G. Voorts werd ondermeer een mogeliike actie besproken tegen de discriminerende werking van de gezamenlijke tariefmuur van de E. E. G.) De tuinbouw in de zes landen. TVT ADAT de heer Ton uitvoerig had stilgestaan bij de bedoelingen van de vrijhandelszone ging hij dieper in op de rol die Engeland daarbij speelt. „In de vrijhandelszone behouden de deelnemende lan den hun zelfstandigheid terwijl zij deze in de E. E. G. juist weergegeven," aldus de heer Ton „en dit laatste is voor Engeland omdat het centrum IN zijn openingswoord van de tuinbouw middag van de Z. L. M. stelde de voorzit ter de heer P. J. J. Dekker het marktrisico dat de tuinbouw draagt op de voorgrond. Dit marktrisico is het gevolg van een vrijwillig aanvaard tuinbouwbeleid dat gegrondvest is op de teeltbeheersing en de vrije prijsvor ming. „Hoewel de tuinbouw deze vrije prijs vorming voorstaat", aldus de heer Dekker, „streeft men toch al jaren naar beperkingen van het marktrisico. Van hoeveel belang de na de tweede wereldoorlog door het Centraal Bureau voor de Tuinbouwveilingen tot stand gebrachte minimumprijzen en vergoedings stelsel zijn blijkt ook dit jaar weer. Aan de telers werd namelijk voor de miljoenen kg groente die waren doorgedraaid een bedrag van zes miljoen gulden uitbetaald. In dit verband wees de heer Dekker nog op de tuinbouwafzetverordening 1958 waar in het verplicht veilen is opgenomen en die door de Minister werd goedgekeurd. Spre kend over de teeltregeling zei de voorzitter dat de nieuwe contractregeling voor de con servenindustrie niet onbelangrijk gewijzigd zal worden. De conservenindustrie mag dan namelijk zowel met aangeslotene A, als met niet-aangeslotene A, contracten afsluiten voor de levering van spinazie en sperciebonen waarvoor dan de publiekrechtelijke veilplicht niet zal gelden al zullen er wel bijzondere vergunningen voor worden uitgereikt. „Deze verruiming van de contracteelt van spinazie en sperciebonen zal in Zeeland wel met in stemming worden begroet", vooral daar waar men pas een boomgaard heeft inge plant en nog enkele jaren een ondertee't moet aanhouden, zo stelde de heer Dekker. Een groot deel van de georganiseerde tuin bouw heeft tegen deze verruiming echter ernstige bezwaren, zo zei de voorzitter, maar het jaar 1959 zal ons van zelf leren of de conservenindustrie belang heeft bij het con tracteren met niet aangeslotene A in ver band met de kwaliteit, wanneer daar nog de ontheffing van de publiekrechtelijke veil plicht bij komt. Tenslotte stelde de heer Dek ker nog dat het tuinbouwbeleid tot nu toe en in het algemeen gesproken wel het juiste is gebleken, te meer omdat de telers er steeds naar gestreefd hebben om een zo hoogwaar dig mogelijk produkt voort te brengen. van Commonwealth wil blijven, onaanvaardbaar". Daar komt bij, dat men in E. E. G.-kring verdeeld is over de noodzaak van de vrijhandelszone. Hoewel Duitsland een grote afnemer is van de Nederlandse tuinbouwprodukten, zijn ook Enge land, Zweden, Noorwegen en Zwitserland, belang rijke klanten voor ons. „De Nederlandse tuinbouw heeft er daarom het grootste belang bij dat de uit- voermogelijkheden naar deze landen zo groot mo gelijk zijn", aldus de heer Ton. Nederland moet in E. E. G.-verband echter met zijn Franse partner samenwerken, en deze laatste is sterk protectionis tisch gezind, zodat dit op moeilijkheden stuit. In de Euromarkt kent men daarbij twee grote exporteurs van groente en fruit, namelijk Italië en Nederland. Daartegenover staat Duitsland als grote importeur terwijl Frankrijk en België dan eens im porteren en dan weer uitvoeren. Voorts kent de Euromarkt twee klimatologische zone's, namelijk de gematigde zóne en het Middellandse Zee-klimaat. „Dit alles wijst er reeds op", aldus de heer Ton, „dat de mogelijkheden voor uitwisseling van tuin bouwprodukten groot zijn". Voor de Zeeuwse tuin bouw moet daar echter nog aan worden toege voegd dat appels zowel in Italië als in ons land ongeveer op hetzelfde tijdstip worden geoogst, waardoor een hevige concurrentiestrijd ontbrandt. Bovendien wordt de fruitteelt zowel in Italië als in ons land sterk geïntensiveerd. Voorts heeft Duitsland, hoewel het importerend Is, zelfs een grote produktie van appelen, die door intensivering van de cultuur, nog voor een sterke verbetering en voor een vergroting van de op brengst vatbaar is. Hetzelfde geldt voor Frank rijk en België. Op de Euromarkt moet dus een zeer sterke concurrentie met betrekking tot appelen worden verwacht. (Zie verder pag. 793.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1958 | | pagina 8