VESTIGINGSEISEN in de Landbouw Rapport over een vraagpunt aan de Afdelingen der Z. L. M. ft CONCLUSIES: ZATERDAG 1 NOVEMBER 1958 707 TN de meeste gevallen worden de vraagpunten zodanig opgesteld, dat een aantal vragen gevolgd wordt door een toelichting. Bij dit vraagpunt is hier echter van afgeweken en is, alvorens de vragen te stellen, eerst een aan tal argumenten tegen en een aantal argumenten vóór vestigingseisen gegeven. Naar onze mening heeft deze manier van vragen stellen in verschillende gevallen de beantwoording beïnvloed. Uit de beantwoording blijkt, dat in de meeste afdelingen uitvoerig gediscussieerd is over het voor en tegen, ter wijl men zelfs in verschillende afdelingen, daar er voor- en tegenstanders bleven, niet tot één zienswijze kon komen, die door ieder werd onderschreven. De best verzorgde rapporten kwamen van de afdelingen: Kerkwerve, Zie- rikzee, St. Philipsland, Krabbendijke, Oudelande, Koudekerke, Meliskerke, St. Laurens, Zuidzande en Axel. UITSLAG SUIKERBIETENRASSEN IN SCHERPENISSE I In de schooltuin van de Lagere Landbouwschool te Scherpenisse werd, als ieder jaar, een klein proefje met suikerbietenrassen aangelegd, met de volgende uitslag: Gehalte: Ras: 16.1 KI. Wanzleben E. 15.5 H. 615 16.2 Hilleshög S.P. 16.2 Hilleshög R.P. 16.1 Maribo Pol. 15.8 Zwaanesse III 16.6 Trirave Waar dit een enkelvoudig proefje betrof, mag men aan deze uitkomsten overigens slechts beperkte oriënteren de waarde toekennen. WEST DUITSE IMPORTBEHOEFTE AAN BROUWGERST. B De West-Duitse oogst van zomer- gerst is dit jaar 4J4 kleiner dan in 1957 zodat de importbehoefte groter zal zyn dan in dat jaar. In impor teurskringen in Hamburg worden de mogelijkheden van aankoop zeer voor zichtig, overwegend zelfs sceptisch, beoordeeld. Men ging daarbij uit van een importbehoefte van West-Duits- land van 330.000 ton, inclusief mout. Maar deze hoeveelheid wordt de laat ste tijd als te laag beschouwd, aldus Ernahrungsdienst. AARDAPPELPRIJZEN IN WEST-EUROPA. H De prijzen van de consumptie aardappelen in de zes E. E. G.-landen liepen half september nogal uiteen. Uitgedrukt in guldens kostte 100 kg aardappelen in Frankrijk toen 15,79; in Italië ƒ19,77; in Nederland ƒ9, in België 7,06 en in West-Duitsland ƒ8,51. De gemiddelde prijs in de E. E. G.-landen bedroeg 12,04. De prijzen in de overige Europese landen warenEngeland 25,52Oostenrijk ƒ11,31; Denemarken ƒ16,92; Zweden 21,27 en Noorwegen 12,60. Bij dit alles mag niet uit het oog worden verloren, zo schrijft „Kartof- felwirtsehaft", dat toen dit prysover* zicht werd opgesteld, de invloed van de hoofdoogst nog niet ten volle was doorgewerkt. In ieder geval schijnt de aanloopprijs er op te wijzen, dat in de loop van dit seizoen, de buiten landse handel in aardappelen beter op gang zal komen. NIEUWE INTERNATIONALE TARWE-OVEREENKOMST. Q De huidige internationale tarwe- overeenkomst loopt op 31 juli 1959 af. Het voornaamste doel van deze over eenkomst is tekorten, overschotten en ongemotiveerde prijsveranderingen* te voorkomen. De N. R. C. meldt dat thans een conferentie van 46 landen te Genève is geopend om de nieuwe overeenkomstt voor te bereiden. Alle conferenties zullen achter gesloten deuren plaats vinden. LANDBOUWDEBAT IN TWEEDE KAMER. £3 Het nieuwe garantiebeleid van Mi nister Mondeling is deze week onder werp van gesprek geweest bij de de batten over de landbouwbegroting in de Tweede Kamer. Ernstige woorden werden gebruikt bij het behandelen van de invoering van het marktrisico voor de boer in het garantieprijsbeleid van de melk. Ook de structuurnota van Minister Vondeling kwam in de besprekingen ter sprake. Op het mo ment, dat wij dit schrijven, zijn de debatten echter nog niet geëindigd; over het gehele verloop zullen de dag bladen echter bij het verschijnen van dit nummer al bericht hebben. VRAAG I: „Acht u het gewenst, eisen te stellen aan de praktische en theoretische kennis van de boer, die een bedrijf wil beginnen UIT bijna alle antwoorden blijkt, dat men bij het stellen van ves tigingseisen zeer huiverig is voor een van boven opgelegde wet. De angst bestaat hierbij, dat een wet tot stand komt, welke door Rijksambtenaren wordt uitgevoerd en welke zeer per fectionistisch wordt doorgevoerd. Als voorbeeld halen verschillende afde lingen in hun rapport aan, hetgeen zich in de middenstand op dit gebied voordoet. Wanneer dit geheel va bovenaf geregeld zou worden, ziet men als toekomstbeeld voor alle sec toren in de landbouw een aparte ves tigingseis, waardoor het bij elke om schakeling noodzakelijk zou worden, te voldoen aan de speciale eisen, aan deze sector verbonden. Bovenge noemde gedachtengang heeft verschil lende afdelingen doen besluiten een afwijzend standpunt t.o.v. de vesti gingseisen in te nemen. Niettemin blijkt, dat het overgrote gedeelte van de afdelingen het grote nut en de wenselijkheid van een goede theoretische en praktische scho ling volkomen onderschrijft. Vóór vestigingseisen in de land bouw spreken zich 31 afdelingen uit, hoewel de ene afdeling, wat dit be treft, verder wil gaan en minder schoorvoetend tot dit besluit komt dan de andere. Door 8 van deze 31 afdelingen wordt er nog eens uitdrukkelijk op gewezen, dat de uitvoering dient te berusten bij de georganiseerde land bouw, omdat ook dezen huiverig zijn voor te vergaande Overheidsbemoei ing op dit gebied, terwijl men verder bevreesd is voor geleidelijke ver zwaring van de eisen buiten de boe ren om. Het voornaamste argument, dat door de voorstanders wordt aange voerd, is de noodzakelijkheid van het verwerven van de nodige theoretische kennis, terwijl bovendien de prak tische kennis als onmisbaar wordt be schouwd. De afdelingen St. Annaland, Koudekerke en St. Laurens noemen nog speciaal het argument, dat door het stellen van vestigingseisen, dege nen die buiten de landbouw staan, wordt verhinderd een landbouwbe drijf te beginnen. De laatstgenoemde wijst verder op het grote aantal ge gadigden, dat er is om boer te worden. Klaarblijkelijk denkt deze afde ling aan het voorkomen van te vér gaande bedrijfssplitsing en eventueel het bevorderen van afvloeiing van boerenzoons naar andere beroepen. Bijna alle voorstanders wijzen er op, dat bij toepassing van vestigings eisen zeer voorzichtig te werk gegaan moet worden. Ook de voorstanders zijn huiverig van een te ver doorgevoerd perfec tionisme. Er zijn dan ook een tiental afdelingen, die er op wijzen, dat de te stellen eisen globaal moeten zijn, eenvoudig gehouden moeten worden en niet voor eik onderdeel aparte ei sen; dus geen sectoreisen. De afdeling St. Philipsland geeft de zienswijze op dit punt in het volgende juist weer: „We denken er hierbij aan, dat b.v. aan veeteelt en akkerbouw geheel andere eisen gesteld worden en dat deze apart weer onderverdeeld kun nen worden. Bij veeteelt b.v. groot vee en kleinvee, terwijl aan hen, die zich op de fokkerij toeleggen, weer andere eisen gesteld moeten worden hjtf kon het zonder diploma dan voor hen, die dat niet doen. In de akkerbouw kunnen we ons voor stellen, dat voor teelten van fijne zaden en graszaden en- pootgoed weer, aparte eisen gesteld kunnen worden. We zijn er van overtuigd, dat we dit allemaal niet moeten hebben, daar een boer met initiatief zich moet kun nen ontplooien in die richting, die hij op een bepaald moment de beste acht en dat hij hiervan niet afgeschrikt mag worden door exameneisen." De afdeling Krabbendijke wijst er op, dat overgang van landbouw naar tuinbouw en omgekeerd mogelijk moet zijn, zonder aan aparte eisen te moe ten voldoen. 13 OVENDIEN wordt er nog door ver- schillenden op gewezen, dat een bepaalde overgangsmaatregel nodig is, waarbij degenen die reeds boer zijn, zonder meer voor vestiging in aan merking moeten komen. Tenslotte zijn verschillende afde lingen van mening, dat ontheffingen mogelijk moeten zijn, waarop wij straks nog terugkomen. In totaal zijn 17 afdelingen tegen het stellen van vestigingseisen. De afdelingen Dom burg en Ritthem hebben kans gezien om hun zienswijze wel zeer kort en kernachtig kenbaar te maken. De eerstgenoemde antwoordde alleen; „Leve de vryheid", terwijl de laatst genoemde één keer „neen" heeft neer geschreven. Zoals in het begin reeds vermeld is, is het overgrote gedeelte van de tegenstanders bang voor te ver gaande staatsbemoeiingen en perfectionisme^ Enkele afdelingen, o.a. Oostkapelle, Vrouwenpolder, Cadzand en Axel, zijn van mening, dat bij ieder wel de overtuiging heerst, dat het zonder een goede theoretische en praktische ken nis in deze tijd niet mogelijk is goed te boeren, zodat het volgen van onder wijs en het opdoen van praktijk zon der het stellen van eisen toch al in voldoende mate gebeurt. De afde ling Cadzand zegt hierover: „Het is juist het persoonlijk be lang, wat toch steeds de prikkel zal zijn, dat men zich goed zal beraden en ervaring en kennis zal trachten te vergaren." Dat de tegenstanders in het alge meen niet alleen negatief tegenover dit probleem staan, blijkt wel uit het feit, dat door 14 afdelingen er uit drukkelijk op gewezen wordt, dat goed onderwijs en voldoende prak tische ervaring als onmisbaar moet worden beschouwd. Een argument, wat door de tegen standers ook veelvuldig wordt aange voerd, is het feit, dat iemand die niet kan studeren, toch wel een goede boer kan worden, terwijl omgekeerd bij het voldoen aan bepaalde eisen, geen ga rantie bestaat, dat men ook inderdaad een goede boer zal zijn. Verder voert men als argument tegen vestigingseisen in enkele afde- Zie verder pagina 709 1. Bijna 2/3 van de afdelingen is vóór het stellen van vestigingseisen in de landbouw. 2. Ze dienen zeer voorzichtig en soepel te worden toegepast met een ruime overgangsperiode. 3. Men is zeer huiverig voor een oplegging van bovenaf. 4. Bij het opstellen en uitvoeren moet de georganiseerde landbouw ten nauwste betrokken zijn. 5. Het stellen van sectoreisen is zeer ongewenst. 6. Ontheffingen moeten voor bijzondere gevallen mogelijk zyn. 7. Gevestigde landbouwers moeten zonder meer een vestigingsvergun ning krijgen. 8. Ruim 2/3 van de afdelingen wil de vestigingseisen in de vorm van praktische ervaring stellen. 9. Uitwisseling met andere bedrijven kan van groot nut zijn. 10. Bijna de helft van de afdelingen wil tevens het diploma lagere land bouwschool als eis gesteld zien. 11. Het onderwijs aan de lagere landbouwschool zal moeten aansluiten aan het 6e leerjaar van de lagere school. 12. Aan het handvaardigheidsonderwijs dient veel aandacht besteed te worden. 13. Men is in overgrote meerderheid tegen het stellen van eisen aan de bedrijfsgrootte en de credietwaardigheid. 14. Op vrijwillige basis dient door voorlichting bevorderd te worden, dat men bestaande bedrijven niet te ver splitst en dat men vroeg tijdig een juiste beroepskeuze toepast voor degenen die moeten af vloeien. 15. De tegenstanders van vestigingseisen (V3 van de afdelingen) z'jn bang voor te ver doorgevoerde overheidsbemoeiing, waardoor vrije vestiging in de landbouw onmogelijk wordt gemaakt.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1958 | | pagina 3