N
VJ
ACTUALITEITEN BIJ DE GRASZAADTEELT
606
Rassenkeuze WINTERTARWE
WINTERGRANEN ONTSMETTEN
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
Van de vier samenwerkende Rijkslandbouw-
eonsulentschappen n.l. de Zeeuwse Eilanden,
Zeeuws Vlaanderen, West Noord-Brabant en
Zuid-Holland ontvingen wij navolgend bericht
over de rassenkeuze van wintertarwe, die er
overigens niet gemakkelijker op geworden is.
DE gele roest-aantasting op de wintertarwe was
in 1958 minder ernstig dan in 1957. Niettemin
kwam in het bekende ras Heine's VII nog een vrij
ernstige aantasting voor, wat bij dit ras een flinke
oogstdepressie tot gevolg had.
Vooral tengevolge van de sterke aantasting van
Heine's VII door gele roest en de uitwintering
van enkele rassen in sommige jaren is er de laat
ste jaren in de praktijk een ruim sortiment winter-
tarweï-assen. Sommige boeren grepen weer terug
naar oude bekenden zoals Minister en Staring en
anderen beproefden hun geluk met nieuwe rassen
als Flamingo, Panter, Carsten's VI e.d. Nu is er
weer sprake van kiezen bij de rassenkeuze van
wintertarwe.
De herfst 1957 was weer vrij nat en minder gun
stig voor de uitzaai van de wintertarwe. Niettemin
is er heel wat wintertarwe uitgezaaid, al was er
dan ook een grote spreiding in de tijd van zaaien.
De opkomst en ontwikkeling vóór de winter waren
goed. Vanwege de zachte winter kwam geen uit
wintering voor, wat bijzonder gunstig was voor
rassen als Minister en Cappelle Desprez. Tengevol
ge van een droogteperiode van 4 tot 18 juni werd
de ontwikkeling van de tarwe wat geremd. Dit was
voor tarwe met een te zware stand niet zo be
zwaarlijk, maar wel voor de tarwe op matig en
licht bemeste percelen.
De oogsttijd was vrij nat en de moeilijkheden
hierbij ondervonden, liggen nog vers in het ge
heugen.
Over het algemeen waren de opbrengsten niet
slecht, al bleven deze ook onder die van 1957.
Ondanks het feit, dat er de laatste 2 jaar geen
uitwintering' is voorgekomen, geldt toch het be
lang van een wintervast ras. Voor Zeeuws-Vlaan
deren geldt dit, gezien de ervaringen met matig
wintervaste rassen na een strenge winter, in veel
mindere mate. Voor de gebieden boven de Wester-
schelde ligt dit heel anders en wordt de winter
1955-1956 in herinnering gebracht.
Natuurlijk zal ook de vatbaarheid voor gele
roest van belangrijke betekenis zijn bij de rassen
keuze. Verbouw van rassen als Heine's VII, Merlin,
Alba en Tavero dient dan ook beslist ontraden te
worden.
Nu door het wegvallen van enkele voorheen
zeer goede tarwerassen, zoals Heine's VII en Alba
de rassenkeuze er niet eenvoudiger op is gewor
den, dient er toch op gewezen te worden op de
grotere bedrijven niet alles op één kaart te zetten.
Tevens is het uit oogpunt van risico- en arbeids-
spreiding, vooral op de grotere bedrijven, gewenst
meer dan één ras te verbouwen.
Opbrengst wintertarwerassen proefvelden
Rassen Gemiddeld In procen- Geschikt-
1946 t/m
ten
heid voor
1958
maai
kg/are
dorsen
Carsten's VI
51.-
98
5V2
Dippe's Triumph
53.1
102
6V2
Heine's VII
46.6
90
5%
Felix
55.6
107
5
Apollo
53.1
102
6V2
Bonus
53.8
104
6
Leda
50.-
96
6
Panter
51.-
98
5
Flamingo
53.6
103
7
Mado
51.-
98
7%
Staring
49.-
94
7
Cappelle Desprez
51.5
99
8
Minister
52.5
101
7
Goed wintervaste rassen.
"Pi OOR het opnemen van enkele nieuwe rassen
in de rassenlijst is de keuze uit deze groep be
langrijk ruimer geworden. Carsten's VI stelt geen
hoge eisen aan de grond en kan dus in de eerste
fjlaals in aanmerking komen voor de minder
vruchtbare gronden. Minder gunstige eigenschap
pen zijn de kleinere korrel en de gevoeligheid voor
schot. Ook de stevigheid van het stro laat te wen
sen over, alhoewel het stro wel veerkrachtig is.
De stikstofgift dient hierbij aangepast te worden.
Carsten's VI is vroeg rijp. Mede door de gevoelig
heid voor korreluitval is dit ras slechts matig ge
schikt voor maaidorsen. Op goede tarwegronden in
het zuid-westen geeft dit ras geen topopbrengsten.
De roodzadige Dippe's Triumph heeft als voor
deel boven Carsten's VI de mindere vatbaarheid
voor gele roest, de grotere korrel en de mindere
schotgevoeligheid. Ook heeft dit ras minder last van
korreluitval en is beter dan Carsten's VI geschikt
t*n te maaidorsen. Zwakke punten zijn de geringe
strostevigheid en de vaak minder gezonde afrij
ping. Vroeg zaaien is gewenst.
Van de nieuwe rassen heeft Felix momenteel in
de praktijk de meeste belangstelling. Dit ras is
goed wintervast en heeft kort, maar stevig stro.
Is zeer bladrijk. Dit ras kan zeer goede opbreng
sten geven. Een nadeel is de grote gevoeligheid
voor korreluitval. Hierdoor is het weinig geschikt
voor maaidorsen. Felix werd tof nog toe zeer
weinig door gele roest aangetast. Mede tengevolge
van de grote bladrijkheid komt vooral in geile ge
wassen veel meeldauw voor. De aar krijgt bij de
afrijping een roodbruine kleur. De rode korrel is
groot en goed gevuld. Is weinig vatbaar voor schot.
De andere twee nieuwe rassen in deze groep,
Apollo en Bonus ontlopen elkaar in opbrengst niet
veel. Apollo is roodzadig en heeft tamelijk lang en
middelmatig stevig stro. Is nogal vatbaar voor
bruine roest en vrij laat rijp. Weinig gevoelig voor
schot.
Bonus is een witzadige tarwe met een vrij trage
voorjaarsontwikkeling. Het stro is middelmatig
lang en matig stevig. Nogal vatbaar voor bruine
roest. Bonus rijpt vrij laat en soms minder gezond
af. Is zeer vatbaar voor schot.
Vrij goed wintervaste rassen.
"\/AN de rassen uit deze groep verdient Flamingo
om zijn zeer goede opbrengsten en andere gun
stige eigenschappen de meeste belangstelling. Wel
is Flamingo in het jeugdstadium vatbaar voor gele
roest. Het stro is lang en matig stevig. De stik
stofbehoefte is niet zo groot en de stikstofgift
dient hierbij aangepast te worden. De witzadige
korrel is groot en van goede kwaliteit. Flamingo
is geschikt om te maaidorsen, alhoewel er veel
stro verwerkt moet worden.
Leda en Panter zijn beide al enkele jaren in de
praktijk verbouwd. De grote gevoeligheid voor
gele roest van Leda in het jeugdstadium en de
grote vatbaarheid voor bruine roest maken ver
bouw van dit ras weinig aantrekkelijk. Alhoewel
de resultaten met Panter in de praktijk hier en
daar wel meevallen, zien we voor dit ras toch
geen grote toekomst weggelegd. De grote gevoelig
heid voor voetziekten en de soms minder mooie
afrijping zijn toch wel bezwaarlijk. Panter vraagt
een vruchtbare grond.
Matig wintervaste rassen.
HOOR het afvallen van Alba tengevolge van de
grote vatbaarheid voor gele roest komen in
deze groep slechts twee rassen voor, namelijk
Staring en Mado. Van deze twee verdient Mado op
de vruchtbare gronden de voorkeur om haar hoge
re opbrengsten. Beide rassen kunnen als oogst-
zeker aangemerkt worden, alhoewel Staring geen
topopbrenger is. De strostevigheid van beide ras-
T N geval van beweiding moet het vee omstreeks
-1 half september uit het overjarige graszaadper
ceel gehaald worden. Een te lang voortgezette
beweiding is beslist ongunstig voor de zaadsten-
gelvorming In het volgende voorjaar, vooral ook
door het structuurbederf, dat speciaal bij nat
weer heel vaak optreedt. Na de beweiding dient
het perceel met de maaibalk getopt te worden om
het weer egaal te maken, terwijl mestflatten ver
spreid dienen te worden.
De aan de oogst met stikstof bemeste percelen
dienen eveneens omstreeks half september ge
maaid te worden. Men heeft dan tenminste
van de voedergrassen een uitstekend produkt
om in te kuilen.
De overige percelen, waar na de oogst niets aan
gedaan is, moeten eveneens omstreeks half sep
tember op hun naaigroei beoordeeld worden of
maaien al dan niet nodig ls. Dit zal afhangen
van de grassoort, de grondsoort en de nawerking
van de voor de zaadoogst gegeven stikstof.
Voordelen van maaien in de herfst
✓"AVER het algemeen zijn wij sterke voorstanders
van het maaien in de herfst van overjarige
percelen. In de eerste plaats, omdat hierdoor
de zaadopbrengst in het volgende jaar be
vorderd wordt, hetgeen in het bijzonder het geval
is bij veldbeemd, terwijl ook bij roodzwenk en
fijnbladig schapegras gunstige resultaten bekend
zijn. In de tweede plaats als maatregel van hygië
nische aard. In 1,956, toen bijzonder veel luizen
aantasting voorkwam op diverse grassoorten,
werd duidelijk geconstateerd, dat speciaal de
ruige'percelen werden aangetast. Ook de „witarig-
heid" komt vooral op ruige percelen voor. Bij
strenge winters vriezen hiervoor gevoelige gras
sen (Engels raaigras, Italiaans raaigras) veel
meer uit op ruige dan op schone percelen. Ten
slotte heeft men bij maaien in de herfst het vol
gende jaar een gemakkelijker oogstbaar perceel.
Wat er verder moet gebeuren
T N het algemeen moet het gemaaide gras van het
1 ceel afgevoerd worden, omdat de stoppel geen
geen zware bedekking verdraagt. Bij sommige
grassen als kropaar en beemdlangbloem, kan
het voorkomen, dat het gemaaide jonge gras tus
sen de rijen op de grond blijft liggen, zonder de
rijen zelf in ernstige mate te bedekken. In dit
sen is goed en mede door de geringe gevoeligheid
voor korreluitval goed geschikt om te maaidorsen.
Als de winter zodanig is, dat er getwijfeld moet
worden of de tarwe omgeploegd moet worden,
heeft de praktijk geleerd, dat Mado dan een betere
herstellingsvermogen heeft dan Staring.
Weinig wintervaste rassen.
r~lOK in deze groep kennen we slechts 2 rassen,
namelijk Cappelle Desprez en Minister. Komt
er geen uitwintering voor, dan kunnen deze ras
sen zeer hoge opbrengsten geven. Op de vrucht
bare gronden kan Cappelle Desprez betere resul
taten geven dan Minister. Op de minder vrucht
bare gronden zal men de voorkeur geven aan
Minister. Beide rassen hebben kort en stevig stro
en kunnen een hoge stikstofbemesting verdragen.
Beide zijn een geschikte dekvrucht voor klaver.
Cappelle Desprez heeft een grote, rode korrel en
is weinig gevoelig voor schot. Minister heeft een
witte korrel, welke echter niet mooi van vorm en
zeer gevoelig voor schot is. Zowel Cappelle Des
prez als Minister zijn goed geschikt om te maai
dorsen.
HOE SU ME REND kan gesteld worden, dat alleen
Uv van de nieuwere rassen er enkele vrij sterk
naar voeren springen.
Indien een tarweteler goede resultaten heeft
verkregen met het ras of de rassen, die hij in de
laatste jaren verbouwd heeft, verdient het aan
beveling, indien men op nieuwe rassen wil over
schakelen, dit slechts geleidelijk te doen. Im
mers verandering van ras heeft alleen betekenis
als dit nieuwe ras beter in de bedrijfsvoering
past.
Minder aantrekkelijke eigenschappen van het
nieuwe ras zullen dan op de koop toe genomen
moeten worden.
Nogmaals zij er op gewezen, dat uitgaan van
deugdelijk zaaizaad en het goed ontsmetten hier
van de basis is voor een goede tarweoogst.
De P. D. waarschuwt in een aanvullend bericht
speciaal op de ontsmetting van wintergranen die
,,kortsch»t" vertonen. Dan is de zaadhuid gebar
sten en het kiempje juist zichtbaar waardoor
kiecn beschadiging gemakkelijker kan optreden.
Vooral bij ontsmetting met een middel op basis van
kwik zal men de ontsmetting kort voor het zaaien
moeten uitvoeren. Ditzelfde geldt voor enkele mid
delen op basis van kwik én aidrin, nl. Aagranal
en Shell aldrin-kwikdroogontsmetter, die binnen
kort op de markt komen.
r\P de meeste akkerbouwbedrijven heeft
men na de oogst doorgaans niets meer
aan de graszaadpercelen gedaan, omdat
men geen prijs stelt op het winnen van
nog een snede gras.
Op vele gemengde bedrijven, waar een
aanvullende opbrengst aan jong gras van
een perceel graszaad zeer welkom kan zijn,
zal men direct na de oogst 60 kg snel
werkende zuivere stikstof hebben gegeven
om de hergroel van het gras te stimuleren.
In sommige gevallen wordt deze nagroei
benut voor beweiding.
De vraag is nu, welke behandeling men
de graszaadpercelen in de nazomer en
herfst moet geven om in het volgende jaar
een zo hoog mogelijke zaadopbrengst te
krijgen. Over dit onderwerp schrijft de Af
deling Zaadgewassen van het Proefstation
voor de Akker- en Weidebouw te Wagenin-
gen in bijgaand artikel, meer.
geval kan afvoeren wel achterwege blijven. De
gorndbedekking is dan zelfs gunstig, omdat hier
door de hergroei van de opslag wordt tegenge
gaan.
Alle percelen ongeacht de voorgaande behan
deling moeten eind september-begin oktober
een stikstof bemesting hebben van 4560 kg zui
vere N. Uit verschillende proeven is gebleken, dat
dit de zaadopbrengst ten goede komt.
Door het maaien krijgt men bij verschillende
grassen weer meer open land. Hierdoor en
door de stikstofgift kan de groei van opslag uit
uitgevallen zaad ten zeerste worden bevorderd.
Het is gewenst om door schoffelen deze opslag
te vernietigen.
T IT de tot dusverre genomen proeven met wel
en met niet schoffelen na de oogst, is nog
nooit een bijzonder gunstige invloed van het
schoffelen naar voren gekomen. Daarom zijn wij
geneigd, het schoffelen anders dan voor be
strijding van onkruid of opslag als overbodig
te beschouwen. Bij veldbeemd is schoffelen zelfs
vaak ongewenst, omdat men dan weer een kiem-
bed kan maken voor het gevreesde tuintjesgras.
Behandeling van een overjarig graszaadperceel