DE ONTWIKKELING VAN HET KLEINE BEDRIJF IN NEDERLAND
436
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
guldens meer, onmiddellijk een ander beroep kiest
Beslist niet. Nauwkeurige onderzoekingen hierover
zijn er nog niet en bovendien is dit van land tot
land en van streek tot streek verschillend, maar
voor Nederland neemt men aan, dat het loon op
het platteland tot 60 van dat van de stad moet
zakken, alvorens men de definitieve zwenking
maakt. Dat er desondanks een dergelijke grote
verschuiving optreedt, geeft te denken.
Een gedeeltelijke verklaring voor de lagere be
loning kan men vinden in het feit dat in de laatste
jaren de mechanisatie enorm is toegenomen. In
1950 bedroeg het aantal trekkers b.v. 25.000dit
was in 1957: 60.000. Voor de melkmachines zijn
deze getallen resp. 3800 en 20.000. Deze mechani
satie heeft zich op de kleine bedrijven niet zo sterk
kunnen ontwikkelen, al is ook hier de arbeids-
produktiviteit jaarlijks met 2 3 toegenomen.
Met andere woorden: in de regel kunnen op de
kleine bedrijven te weinig produktieve uren ge
maakt worden. Het gemis aan voldoende machi
nes wordt gedeeltelijk gecompenseerd door lang
en hard werken. De arbeidsuren worden echter te
laag betaald.
In wezen berust een groot deel van het vraag
stuk op het feit dat de handenarbeid duurder is
geworden. Men moet zich even indenken, dat b.v.
in 1940 in Haamstede het basisuurloon nog 18 cent
was. Verdergaande mechanisatie en hogere lonen
zullen het probleem voor vele kleine bedrijven
alleen maar verergeren. De doorwerking van de
lonen in de prijzen vormt hiervoor een onvoldoen
de compensatie. Het inkomen alleen is echter niet
bepalend. De lange werktijden en de onvoldoende
mogelijkheid tot vacantie en vrije tijdsbesteding
vormen, vooral voot de jongeren, een zware handi
cap.
Vooral bij de iets grotere gemengde bedrijven,
waar nog geen vreemde arbeidskrachten kunnen
worden betaald, bestaan werkweken van 60 tot 80
en meer uren.
In bepaalde streken kunnen boerenzoons moei
lijk een levenspartner vinden, die dit ongetwijfeld
zeer zware bestaan met hem willen delen.
1 T"\ OORDAT een veel snellere uitwisseling dan
vroeger plaats vindt met de stadsgewoonten,
wordt het gevoel van onbehagen steeds sneller
verbreid. De woningtoestanden kunnen op vele
plaatsen eveneens de toets der critiek niet door
staan. Deze nadelen zijn voor de landarbeiders
veelal doorslaggevend om een ander beroep te
kiezen. Deze veranderingen van het cultuurpatroon
op het platteland doen zich evenwel ook gevoelen
bij de grotere boeren.
Zoals Prof. Van Dijk van de Vrije Universiteit
het onlangs te Haarlem ter gelegenheid van een
provinciale opbouwdag in Noord-Holland het uit
drukte: „Er maakt zich een ontevreden en onzeker
gevoel van de agrariërs meester. Men ziet de moge
lijkheden dalen, men voelt zich tekort gedaan en
men speelt niet meer zo mee als vroeger in de
samenleving het geval was. Dit uit zich in een
drang naar emigratie en naar het kiezen van andere
beroepen. Hierbij komt dan nog vaak het genera
tie-conflict: de ouderen zien niet, dat de jongeren
vooral, anders denken." Hij stelde, als calvinist,
voorop dat het kwaad niet zit in de stad of op het
land, doch dat de moeilijkheid vaak schuilt in de
onharmonische ontwikkeling. De man werkt in
de stad, pendelt, en de vrouw leeft op het land.
Als dit lang duurt kan dit moeilijkheden geven.
Conflicten tussen man en vrouw of tussen ouders
en kinderen veroorzaken veel, niet gezien leed.
Voorlichting is hier zeer noodzakelijk, maar de
leiders past bij deze moeilijke beslissingen de
nodige voorzichtigheid, terughoudendheid en be
scheidenheid. Tenslotte moet hier de keuze vallen
onder de volledige eigen verantwoordelijkheid.
KOMENDE ONTWIKKELING.
'T'EKENEN zich nu al bepaalde lijnen af, waar-
langs zich de ontwikkeling zal voltrekken?
Zo eenvoudig ligt de zaak echter niet.
Rekening houdend met de kwaliteit van de
bodem en de geaardheid van de bevolking, ligt
streek voor streek, vooral mede in het al of niet
aanslaan van een industriële expansie, de oplossing
verschillend.
Blijft de sterk industriële uitbouw met nog meer
automatisering en vraag naar hoog gekwalificeer
de arbeiders aanhouden en voorlopig is er geen
reden om aan te nemen, dat dit niet zo is dan
is het evenwicht tussen de land- en de stedelijke
arbeid nog niet bereikt. Het L. E. I. berekent dan
ook, dat het aantal landarbeiders met nog min
stens 20.000 in de eerste 15 jaar zal afnemen.
Voorspellingen zijn altijd moeilijk en zijn vooral
in de laatste jaren altijd te laag gebleken.
De huisvesting, de beloning, het aanzien en de
scholing van de landarbeider en zijn werktijden
regeling zullen in het algemeen nog aanzienlijk
moeten verbeteren, wil het platteland de strijd
niet op den duur geheel verliezen. Het vroeger veel
voorkomende verschijnsel (vooral op de zandgron
den), dat een landarbeider via kleine grondgebrui
ker op wil klimmen tot boer, zal veel en veel min
der worden.
Hierop aansluitend stelde Ir. Ter Brugge de ver
schillende mogelijkheden, die openstaan. Als eer
ste noemde hij:
INTENSIVERING.
*y AL er een oplossing gevonden worden om door
intensivering tot een hoger inkomen te ge
raken voor het kleine bedrijf? Door onderwijs,
voorlichting en onderzoek is in Nederland reeds
zeer veel bereikt. Zó veel, dat in sommige geval
len niet anders dan ten koste van zware financiële
offers een beter resultaat kon worden bereikt.
Voor de kleine bedrijven, die een afspiegeling zijn
van de grote bedrijven, komt er dan nog de moei
lijkheid van de afzet bij.
Hoewel de huidige grote moeilijkheden wellicht
hopelijk ten dele van tijdelijke aard zijn, laat het
zich toch aanzien, dat toekomstige afzet van zuivel-
produkten niet eenvoudig zal zijn. De afzet van
vlees en eieren, die tot dusverre ten dele nog gun
stig lijkt, is niet voor altijd gewaarborgd. Angst
is daarbij een slechte raadgeefster. Het zou echter
van een onjuist optimisme getuigen, indien alle
kleine bedrijven in de naaste toekomst hun inko
men gingen verbeteren door hun produktie te ver
hogen.
Een berekening in West-Overijssel toonde aan,
dat voor deze bedrijven een uitbreiding van de
melkveehouderij met 50 en van de varkens- en
kippenstapel van 150 a 200 noodzakelijk was
om de huidige arbeidsbezetting een rendabele basis
te geven. Deze richting is met het huidige grote
aantal kleine bedrijven onverantwoord. Het pro
bleem ligt dan ook voor het belangrijkste deel in
het te grote aantal kleine bedrijven: n.l. ruim
100.000 beneden de 10 ha.
Ieder weet, dat velen van deze hardwerkende
groep van onze boerenbevolking nog een goed be
staan hebben. Er zijn diverse bedrijven van 4—8
ha, welke een beter bestaan hebben dan die van
15 en soms van 30 ha. Dit hangt echter van de
verschillende omstandigheden af, zoals de kwa
liteit van de grond, het bouwplan, de bekwaam
heid van de bedrijfsleider en dikwijls van zijn
vrouw. Men moet echter niet gaan generalise
ren. Gezien de grote beweging in deze groep, zijn
er vele moeilijkheden.
Als tweede mogelijkheid noemde spreker:
INDUSTRIALISATIE.
TN een gebied en dat geldt met name voor
A veel van onze zandgronden waar zich teveel
kleine bedrijven bevinden, welke een afspiegeling
van de grotere zijn, daar zal alleen een geslaagde
industriële ontwikkeling op den duur de oplossing
kunnen brengen. Dit klinkt heel eenvoudig, maar
dat is het niet. Een industrieel klimaat is zo maar
niet één-twee-drie uit de grond gestampt.
Met het domweg vestigen van een industrie is
de zaak nog lang niet af. Bovendien vestigt een
industrie zich niet zo maar. Er moet aan allerlei
secundaire vestigingsfactoren worden voldaan. Al
leen een ambachtsschool is hiervoor niet voldoen
de. De nieuw geschoolde arbeiders moeten een
blijvende stabiele werkkring vinden en hiervoor
moet aan vele culturele en sociale voorzieningen
worden voldaan. Ook de soort industrie is van
belang. Wil er werkelijk sprake van zijn, dat men
het bevolkingsoverschot opvangt, dan moet er een
behoorlijk stuwende industrie komen en dan liefst
nog in soorten. Dit betekent, dat alleen verzor
gende bedrijven niet voldoende zijn.
Is aan al deze eisen voldaan, dan kunnen we
rekenen dat de diensten-sector een vrijwel gelijk
aantal arbeidsplaatsen opeist, terwijl daarnaast
ook handel en verkeer en de recreatie zich zullen
gaan ontwikkelen.
Een industriële ontwikkeling van enige omvang
biedt daarom niet alleen het perspectief van ge
schoolde fabrieksarbeiders, hetgeen nog wel eens
te vaak in de agrarische sector wordt gedacht,
doch opent een hele scala van mogelijkheden. Hier
voor moet er niet in elk dorp 'n industrie komen.
Er mag gerust gependeld worden, doch niet over
een te grote afstand. Een afstand van 20 a 25
km is al ver genoeg.
Vooral in het begin kan er niet genoeg gestreefd
worden naar concentratie. Deze regionale con
centratie moet met alle zorgen worden omringd.
Op de eerder vermelde opbouwdag in Haarlem
behandelde Prof. Thurlings de problematiek voor
Noord-Holland. Het oostelijk westerkwartier on
dervindt grote concurrentie van de IJmond en
Amsterdam. In het algemeen zag hij voor West-
Nederland, en in het bijzonder voor Z. W. Neder
land, wijde perspectieven.
De belangrijkste poorten voor het zich industri
eel ontwikkelend Europa zijn Rotterdam en Ant
werpen. Na de ontsluiting door het Deltaplan ligt
Zeeland hier als het ware als een nu nog braak
liggend centrum tussen.
TN de zesde industrialisatienota is hieraan dan
x ook veel aandacht besteed. Het Provinciaal
Bestuur van Noord-Brabant en Zeeland maken
bereids studie van de ontwikkeling van het Wes-
terscheldebekken en het Sloeplan. Voorts zijn er
nog enkele criteria genoemd, waarbij de Minister
van Economische Zaken contact zal opnemen met
Gedeputeerde Staten, namelijk indien in bepaalde
streken het vertrek-overschot meer dan 6 be
draagt een expulsiegebied dus en wanneer
omvangrijke verkavelingen in uitvoering zijn of
worden genomen.
Beide gevallen doen zich in Zeeland voor. Veel
aandacht wordt besteed aan het slagen van de
industrialisatie, waarbij het onderwijs de scho
ling dus een zeer belangrijke factor wordt ge
noemd. Een van de conclusies is dan ook, wil
Nederland zijn vooraanstaande plaats in de wereld
behouden, dat het aantal ongeschoolde arbeiders
omlaag moet en dat de goedgeschoolde arbeiders
zoveel mogelijk aan passende arbeid moeten wor
den geholpen.
Gelukkig zijn er in deze provincie diverse activi
teiten op dit gebied waar te nemen, zowel van het
provinciaal bestuur als van het E. T. I., de P. P. D.,
de Kamers van Koophandel enz. Door samenwer-
king cn tact en door op het juiste moment een
gedurfd initiatief te nemen, kan veel worden be
reikt. Ondanks het feit, dat een zi~h ontwikkelen
de industrie enig landverlies tot gevolg zal hebben,
geloof ik toch, dat een dergelijke ontwikkeling niet
alleen uit landelijke of provinciale overwegingen
nuttig zal zijn, doch dat ook een harmonische
industriële ontwikkeling een zegenrijke invloed
zal hebben op de structuur van onze land- en tuin
bouw.
Voorts noemde Ir. Ter Brugge nog de
BEËINDIGINGSVERGOEDING.
"DIJ nadere studie blijkt, dat vele boeren van
de te kleine bedrijven eerst op oudere leeftijd
hun bedrijfje beëindigen en dan verkopen of ver
pachten. Het blijkt dan dat geen opvolger aan
wezig is, niet omdat er geen zoon of dochter is,
maar deze hebben vaak voor de stad gekozen.
Wat wil dit zeggen? Dit betekent, dat de gemid
delde leeftijd van kleinere bedrijfshoofden hoger
wordt en dat op de grotere bedrijven meer jonge
ren blijven hangen dan op de kleine bedrijven.
Enerzijds is dit een gelukkig verschijnsel, ander
zijds, als men toch een ander beroep kiest, gebeurt
dit dikwijls te laat. Hier ligt een geheel terrein
voor de agrarisch sociale voorlichting.
Door een goede beroepsvoorlichting en een tijdi
ge beroepskeuze kan nog het goede onderwijs wor
den gevolgd, want laten we toch niet vergeten,
dat door één of twee jaar te aarzelen en nog in
het bedrijf mede te werken, verhinderd wordt,
dat nog tijdig nijverheidsonderwijs wordt gevolgd
en dit kan later voor de plaats op de maatschap
pelijke ladder zeer veel betekenen.
De agrarische bevolking kan zich hierbij gerust
op de borst kloppen. Zij zijn in de stad zeer ge
wild als ijverige, nauwgezette en betrouwbare
werkers. Indien dus voldoende onderwijs wordt
gevolgd, is men vrijwel van een goede plaats ver
zekerd. Als er ergens een minderwaardigheids
complex niet op zijn plaats is, dan is het hier.
Het is derhalve van groot gewicht de ouders te
wijzen op de grote verantwoordelijkheid, die op
hen rust ten opzichte van de kinderen. De be
loning van het kleine bedrijf is nimmer zó ge
weest en is nog niet zo, dat men zich van een be
hoorlijke, rustige oude dag kan verzekeren.
De inmiddels tot stand gekomen A. O. W.-rege-
ling heeft hierin verbetering gebracht. De ruil-
verkavelingswet 1954 maak het mogelijk iemand,
die zijn bedrijf beëindigt, hiervoor een vergoeding
te geven. Dit is a.h.w. een afkoop van het ge
bruiksrecht van de grond. Dit kan zowel bij eigen
gebruik als" bij pachtland. Hierdoor wordt tevens
voorkomen, dat in arren moede wordt doorgewerkt,
wanneer dit feitelijk niet meer is verantwoord.
Met de vrijkomende grond kan een ander, daar
voor in aanmerking komend te klein bedrijf, wor
den geholpen. Zo wordt bereikt, dat het aantal
bedrijven geringer wordt en tevens dat een boe
renzoon niet in de verleiding komt om te starten
op een klein bedrijf.
Grotere bedrijven worden in de regel gebruikt
om door opschuiving kleinere te vergroten. Deze
aankoopmanipulatie geschiedt geheel vrijwillig en
de grond wordt ook weer geheel vrijwillig uit
gegeven. De resultaten zijn van streek tot streek
verschillend, maar in vele gevallen wordt een zeer
bevredigend resultaat verkregen. Wellicht is het
mogelijk in de toekomst de regeling nog wat te
verfijnen, in die zin, dat de vergoeding wat meer
met het individuele geval rekening houdt. Het ver-
huizen en inrichten van een nieuwe woning kos
ten veel geld en vormen dikwijls nog een groot
beletsel. In de Verenigde Staten hoopt men een
beter systeem, dan dat van het huidige „Sol Bank"
programma, waardoor men dacht gronden braak
te kunnen leggen, op te stellen. Daarbij streeft
men er naar, gehele bedrijven uit te kopen om
deze met bos te kunnen beplanten en dus lang
durig aan de akker- en weidebouwproduktie te
onttrekken. Daarbij streeft men er onder andere
naar, een jaarlijkse vergoeding te kunnen geven.
Aansluitende hierop stelde spreker aan de orde
de
BEDRIJFS VERGROTING.
'T'OT dusverre zijn de resultaten met de be-
drijfsvergroting niet onbevredigend. Van de
resultaten van de bedrijfsvergroting in ruil- en
herverkaveling moet men zich ook niet alles voor
stellen. In vele gevallen is er niet voldoende grond.
Vanzelfsprekend kunnen dan niet aan alle aan
vragen worden voldaan. Grond valt niet als manna
uit de hemel, maar zelfs al is er voldoende grond,
dan nog wil niet iedereen een groter bedrijf en
kan ook niet iedereen in verband met bekwaam
heid, financiën enz. een groter bedrijf aanvaarden.
Is het verkrijgen van grond ifl het blok zelf in
het bovenstaande reeds beschreven in het noor
den van het land wordt zelfs grond angekocht
(Zie verder volgende pagina.)