420
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
Eén ding springt echter wel bijzonder uit dit alles
naar voren, n.l. dat de hoogste wijsheid niet meer
gelegen is in een produktieverhoging zonder meer,
doch dat wij ons wel zullen dienen te bezinnen over
de richting, waarin wij onze produktie verder zullen
moeten ontwikkelen.
In het Financieel Dagblad van 16 en 17 mei j.l.
komt een artikel voor over het zuivelprobleerru We
hebben eerder nog al eens kritiek gehad op de
agrarische medewerking aan dit blad en ook al zijn
we het ten dele niet eens met de inhoud van deze
beschouwing, dat neemt niet weg, dat we er dit
maal behartenswaardige opmerkingen in aange
troffen hebben.
Zo wordt gewezen op de verkeerde gevolgen van
het meerprijzenstelsel, namelijk het extra stimu
leren van de produktie in de duurst werkende ge
bieden, terwijl als belangrijkste fout wordt ge
noemd, dat voor de vetste melk teveel is betaald,
omdat daardoor de produktie geleid is in een rich
ting, welke volkomen in strijd was met de ontwik
keling van d" marktsituatie.
Ons bedr., even zal de nodige moeite hebben
met het waarderen van deze laatste stelling, doch
gezien de huidige toestand is overwegen wat te
doen staat dubbel en dwars nodig.
Wat moeten b.v. de stamboeken hier voor ant
woord geven. Het is immers niet alleen een econo
misch vraagstuk, waarmee we hier worstelen, het
heeft ook technische zijden, die zich juist over
lange tijd uitstrekken.
KOSTEN- EN KWALITEITSBESEF.
CJ ET staat dan verder voor mij als een paal boven
water, dat we als Nederlanders er goed aan
doen zullen om het kwaliteitsbegrip, meer nog dan
vroeger, in het centrum van onze aandacht te stel
len en dat we zullen moeten werken met een twee
tal factoren; in de eerste plaats dat de Nederlandse
boer zal moeten opbrengen een goed kostenbesef;
een goed kostenbesef in dien zin, dat hij moet pro
beren om niet dus in de eerste plaats zonder al te
veel te rekenen, de produktie op te voeren, maar
dat hij aan de andere kant veeleer moet proberen
om door middel van een kostenbesparing en in liet
algemeen van een zo laag mogelijk kcstenpeil toch
zijn rentabiliteit te verbeteren; in de tweede plaats
dat het kwaliteitsbesef ook nog omhoog moet.
Dat betekent dat hij dan af en toe wel eens de
teugel bij dat kostenbesef wat zal moeten laten
vieren omdat het eventueel zou kunnen gaan ten
koste van de kwaliteit, terwijl we juist in de aller
beste kwaliteit voor de toekomst zoveel mogelijk
afzetzekerheid nog zullen moeten zien te houden
en zo mogelijk nog bij te kweken.
Dat het kwaliteitsbegrip daarbij niet alleen van
belang is bij export, maar evenzeer voor de bin
nenlandse markt, blijkt wanneer men zich verdiept
in het tot stand komen van de zgn. standaardisatie-
melk met 2V2 vet, op markten die we tot nog
toe nog niet wisten te bereiken. Het is voor ons ook
vanzelfsprekend dat we de prijs- en marktproble
men niet los zullen kunnen zien van de structuur-
problemen.
We kunnen doodeenvoudig bij het enorme snelle
tempo, waarop zich op het ogenblik de maatschap
pelijke veranderingen afspelen, de structuurver
beteringen niet buiten beschouwing laten; omdat
er echter met deze structuurverbeteringen zo ge
ruime tijd gemoeid zal zijn, zal men de resultaten
daarvan niet in dien zin kunnen afwachten, dat
men ondertussen de zaak maar op zijn beloop zou
kunnen laten.
In een rede voor de Vereniging van Graanhande
laren van de Hamburgse beurs heeft oud-minister
Mansholt zich kortgeleden ook nog in gelijke zin
uitgelaten, toen hij zeide dat het geen doel had
naar een stabilisatie van de markten te streven,
wanneer de structuur van de produktie buiten be
schouwing werd gelaten.
We zijn op dit moment wachtende op een struc
tuurnota van de nieuwe minister en vandaar dat
we ons thans in de structuurvraagstukken, waar
omtrent straks door de spreker van hedenmiddag
bovendien ook nog enkele speciale aspecten zullen
worden behandeld, verder niet zullen verdiepen.
Waar echter mede ten gevolge van de eigen zorg
van alle dag in Nederland te weinig wordt bij stil
gestaan is het feit dat men nog nooit ook poli
tiek gezien een oplossing heeft weten te schep
pen voor het overschottenvraagstuk. De agrarische
overschotten op de wereldmarkt, waarvan we even
gehoopt hebben dat ze tengevolge van de speciaal
getroffen maatregelen blijvend zouden afnemen,
vertonen op het ogenblik, althans bijvoorbeeld wat
de tarwe in Noord Amerika betreft, weer een aan
groei.
De Verenigde Staten verwachten ondanks het
Soil-Bank programma, waarbij men dus de boe
ren vergoedingen in het uitzicht heeft gesteld,
wanneer ze hun gronden braak zouden laten lig
gen, de op twee na grootste oogst van na de tweede
wereldoorlog aan wintertarwe, waarbij men per
hectare zelfs een recordproduktie denkt te halen.
HONGERENDE MENSEN.
rF ERWIJL één derde van de wereldbevolking met
deze overproduktieverschijnselen worstelt, lijdt
aan de andere kant twee derde van die bevolking
aan ondervoeding of in sommige gevallen zelfs
aan honger.
Weliswaar zijn de opbrengsten per hectare van
allerlei produkten in de onderontwikkelde landen,
daar deze bevolking woont, in het algemeen bij»
zonder laag en moeten ze dus technisch voor aan
merkelijke verhogingen in aanmerking komen; het
gebrek aan kapitaal en het gebrek aan ontwikke
ling van deze bevolking is aan de andere zijde een
volkomen rem om dergelijke verbeteringen snel
genoeg te kunnen doen geschieden. Uit dien hoofde
moet men dus wel aannemen dat de toeneming van
het aantal voedselgrage monden in die landen
voorlopig zelfs nog sneller zal zijn dan de toene
ming van de landbouwproduktie.
Een oplossing van dit vraagstuk zou gevonden
kunnen worden in een snelle industrialisatie met
een daaraan gepaard gaande stijging van koop
kracht, die zich natuurlijk dan ook zou kunnen
richten juist op de voedingsmiddelen, maar men
moet zich wel afvragen of er anderzijds dan wel
voldoende afzet voor deze nieuwe industrieproduk-
ten te vinden zou zijn, mede in die landen, die op
het ogenblik de voedseloverschotten produceren;
immers deze en andere landen zouden bereid moe
ten zijn om de vorenbedoelde industrieprodukten
te importeren en waartegenover dan voedselover
schotten afgegeven zouden worden.
De ervaringen, die wat dat betreft, met de Ja
panse industrieprodukten zijn opgedaan zijn be
paald niet bemoedigend, omdat de import daarvan
weer andere moeilijkheden en spanningen elders
oproept.
Toch zal er op dit gebied iets moeten gebeuren
en zullen wij ook grote belangstelling dienen op te
brengen voor wat er in het wereldorganisatorische
verband geschiedt in de vorm van het oprichten en
besteden van speciale fondsen, omdat zoals de
vroegere West-Duitse vice-kanselier Blücher het
eens een keer heeft uitgedrukt, het wel verkeerd
moet gaan wanneer twee derde van de mensheid
hongert, terwijl een derde deel zat wordt.
Het westen moet o.i. deze zaken nuchter be
kijken, doch niet nalaten te doen wat zijn hand
vindt om te doen, hetgeen niet wil zegden, dat er
alleen iets te doen is in onze onmiddellijke nabij
heid, het begrip naaste" behoeft heus niet steeds
aan plaats gebonden te zijn. Het moet wel concreet
zijn. Dat is een andere opvatting dan die naar
voren komt uit de zonderlinge schuldbekentenis
sen, die tegenwoordig de ronde doen over het ,,ver-
ledentijdse kolonialisme" en alle aankleven daar
rondom.
Wat dat betreft staan wij veel meer achter Lady
Astor, die de zuster van de president van India,
Nehroe, een weduwe en geen vriendin van de En
gelsen, eens toegevoegd moet hebben: „Als er geen
Engelsen in India geweest waren, zou U met Uw
man na zijn dood zijn verbrand." Doch dit ter zijde.
DE HOOGTE VAN HET LOONPEIL.
"D EHALVE het afzetprobleem dringt zich als
tweede hoofdprobleem voor de hedendaagse
landbouw op de voorgrond, de hoogte van het loon
peil in ons land, een hoogte die ontstaan is tijdens
de afgelopen welvaartsperiode en ^ie niet parallel
loopt met de inmiddels ingetreden laagconjunctuur
tengevolge waarvan er vooral in onze landbouw
een wanverhouding is ontstaan tussen inkomsten
en kosten.
De eerder genoemde medewerker van het Finan
ciële Dagblad verwijt de Nederlandse landbouw-
politici dat ze nog steeds de neiging hebben te kla
gen over de zuigkracht van de industrie op de
landarbeiders. Dit korte zinnetje stelt de zaak toch
wel wat al te eenvoudig. Het bezwaar, dat we er
tegen hebben, is dat het iedere menselijke inslag
mist.
Zou men soms wensen dat de Nederlandse boer,
die op een gegeven moment zim produktie oogst-
kiaar buiten heeft, staan, terwijl deze oogst door
het afvloeien van zijn arbeiders dreigt te verrotten
en hij dientengevolge een direct aanwijsbare grote
schade zei ondervinden niet tow en dat zijn
voormannen d.?a*voor doo? zouden zijn?
Wanneer we hier te maken hadden met een pro
ces dat verstandig geleid zou kunnen worden en
waarbij enkel en alleen sorake was van een af
stoten van overtollige arbeidskrachten aan het
eind van een produktieperiode, dan lag de zaak na
tuurlijk veel eenvoudiger, maar de vrijheden die
men zich in de rest van het bedrijfsleven op dit
punt heeft veroorloofd, ziin evenmin goed te praten
als een blind zijn voor de verandering van de si
tuatie zoals die zich in de landbouw nu eenmaal
inderdaad voordoet.
Men stelt het in Nederland nogal eens zo, dat
de landbouw een uitzonderingspositie wenst; wij
zouden het integendeel andersom willen stellen:
de landbouw wenst geen uitzondering te vormen,
integendeel, zij stelt zich uit alle macht te weer
tegen een uitzonderingspositie; zij wil als volwaar
dig partner in het Nederlandse maatschappelijk
leven opgenomen zijn. Dit voorzover er bij haar
sprake is van het goed geleide en economisch ver
antwoorde bedrijf, voor welke norm zij zich aan
openbare contröie onderwerpt.
Wanneer ergens hogere lonen betaald worden en
dit leidt tot een algemene stijging van prijzen en
kosten, moet dit dan niet zijn gevolgen hebben
voor de gehele bevolking en niet alleen voor de
8085 niet-agrarische bevolking?
Immers niet alleen de secundaire beroepen
komen dan om hogere lonen en salarissen, maar
ook de derde stand vraagt daar om en krijgt
die ook; we hebben er daarbij nog nooit van ge
hoord dat de middenstand, de politie, de ambte
naren, de leraren, de artsen, de geleerden, de
geestelijke stand, die een hoger inkomen per
hoofd wil hebben, dan per hoofd ook meer klan
tenmeer misdadigersmeer loketten, meer
leerlingen, meer zieken of meer zielen moeten
verzorgen.
DE Nederlandse boerenstand en het Nederlandse
platteland doen wat ze kunnen. Er is wel dege
lijk een grote produktiviteitsstijging geweest sinds
1945. Dat wil niet zeggen dat er niet nog op andere
wijzen gewerkt zou kunnen zijn nakaarten is
altijd mogelijk en gemakkelijker dan voorzien
maar de inspanning tot een maximale prestatie is
in het overgrote deel der Nederlandse landbouw
gebieden opgebracht.
Naar onze mening is de positie van de Neder
landse land- en tuinbouw niet zo maar een blote
rekensom, maar is deze groep een behandeling
waard, zoals aan het lichaam van een mens elk lid
zorg behoeft en niet gemist kan worden.
Al wat er in het verleden aan de opbouw van
onze landbouw en aan de verhoging van de op
brengsten gedaan is, is niet met één slag om te
brengen en terug te schakelen. Geen Regering is
bij machte op papier deze minuut beleid A te ver
kopen en de volgende minuut beleid B, tenminste
niet buiten de communistische wereld.
Nog veel te meer niet daar de landbouw met
levend materiaal werkt. Wij komen op voor onze
plaats; in het verleden hebben wij ons lange pe
rioden vele beperkingen op moeten leggen, ander
zijds, ook al wil men dat liever vlug vergeten, zal
men daar ook niet zonder kunnen.
EEN TOEKOMSTBEELD?
IS er nu voor ons kleine land en zijn landbouw
problemen economisch gezien een toekomst
beeld, waarvan men verwachtingen mag koesteren.
Is er uit dit circus van nationale en wereldmarkt
overschotten, prijspolitiek gekoppeld aan inkomens
garantie en produktiebeperkingsvraagstukken. een
uitweg of moet het blijven een onregelmatig aan
passen naar belang van de omstandigheden van
het moment, een met vallen en Opstaan zo goed
mogelijk trachten te doorstaan van hopelijk kort,
althans niet te lang durende depressies. En dat
terwijl wij meenden dat de West-Europese land
bouw op een prestatie mocht bogen, gezien het
feit, dat ondanks minder beschikbare grond en
ondanks 20 minder arbeidskrachten, vorig jaar
een produktie werd bereikt, die 25 *7© boven het
niveau van vóór 1940 lag.
Hoe meer wij hierover nadenken, hoe meer wij
voor ons zelve tot de conclusie moeten komen, dat
de E. E. G. in dit opzicht eigenlijk alleen maar te
laat is gekomen. Immers een herziening: van het
huidige produktiepatroon is, zo de huidige afzet-
moeilijkheden aanhouden en men kan op dat ter
rein weinig optimisme vinden, onafwendbaar.
De noodzakelijke produktieverschuivingen die
nen niet een zelfvoorzienend zeslanden-gebied als
ideaal voor ogen te houden, ^ou men alleen die
kant op willen, dan moet men wel zeker op tegen
maatregelen rekenen van die importerende landen,
die afzetmogelijkheden gaan verliezen en die wij
aldus in hun economie treffen. Dat is ook het be
lang van de vrijhandelszone, ook al behoeft die
morgen niet klaar te staan. Maar wij zien heil in
een landbouwpolitiek die onder gezamenlijke ver
antwoordelijkheid der zes landen streeft naar een
produktiepatroon, dat het voordeligst is samen
gesteld, m.a.w. dat de produktie laat geschieden
daar waar dat in verhouding het meest rationeel is.
Het verdrag van de Europese Economische Ge
meenschap biedt daartoe de gelegenheid. Een on
belemmerd verkeer is de uiteindelijke doelstelling
en een mogelijkheid, als die in de landbouwpara-
graaf van het E. E. G.-verdrag genoemd, namelijk
coördinatie der nationale marktregelingen, belooft
inderdaad het bereiken van een behoorlijke werk
verdeling en een optimaler gebruik van bodem en
kapitaal. Wij zien op deze wijze het perspectief van
een meer ombuigen uit de teruggang en een op
waarts klimmen naar meer welvaart en een betere
tijd.
Op dit moment echter is dit alles geblokkeerd
door Frankrijk en wat zich daar afspeelt, terwijl
ook wanneer de zieke man zou opknappen, de aan
loopperiode voor een werkelijk functioneren van
de E. E. G. lang, wie weet te lang, gaat duren.
Hoeveel beter ware het thans, met onze weten
schap omtrent de huidige onbevredigende toestand,
geweest dat deze aanloopperiode achter ons lag.
De opgave, die de voortploegende boer in de be
roering van onze tijd moet verrichten, lijkt ons
somtijds in zijn fundament te worden aangetast en
de samenhang van aj onze menselijke problemen
ondoorgrondelijk. Maar dan is het niet een eco
noom, maar een theoloog die ons moet zeggen:
„Op het levensvlak overwinnen niet gezwets of
krantenpapier, ook niet militaire bondgenootschap
pen en waterstofbommen, hier overwint alleen
het sterkere leven".