Sociale belangstelling De huidige situatie 418 ZEEUWS LANDBOUWBLAD lopen, want de nadien plaatsgevonden hebbende herverkaveling heeft er toe geleid, dat het gedeelte van de diepe kom in het midden van de polder Poortvliet, en ook ïn het midden van het eiland Tholen, n.l. de z.g. Weihoek, thans niet meer loost via dit betrekkelijk nieuwe electrische gemaal in Poortvliet, maar dat hier thans sprake is van een lozing via een nieuw gebouwde onderbemaling op de Kadijk in de richting van het inmiddels ook vernieuwde grote gemaal van de Vrije Polders van Tholen. Samen met Oud-Vossemeer en Tholen vormt dus ook het noordelijk gedeelte van het Poortvlietse gebied op het ogenblik één waterschap wat de be maling betreft en we mogen dus wel zeggen, dat op deze wijze gebleken is, dat in de loop der eeuwen, waarin wij de geschiedenis hebben kunnen nagaan, er op het gebied van de waterlossing eigenlijk geen stilstand is geweest. Het is geweest een zoeken en tasten, het is ge weest een veranderen, en wij moeten ons zelfs uit dien hoofde afvragen of de situatie, zoals die nu geworden is, of nog verder zal worden, ooit een blijvende zal kunnen zijn. Zeker, wanneer we daar bij denken aan de problemen, die het Delta-plan straks gaat bieden in verband met het peil in het Zeeuwse Meer, in verband met de waterinlaat en wat dies meer zij. DE VLIED- OF VLUCHTBERGEN. "E'EN geheel ander punt, waar ik even in histo- risch opzicht vandaag met U bij stil zou willen staan, betreft een meer sociaal gericht onderwerp. Wij hebben daarstraks al even het woord vlied bergen of vluchtbergen genoemd en die Poortvlietse Dijk waar U overgekomen bent in de richting Scherpenisse en waarbij U aan de linkerkant het tentoonstellingsterrein hebt kunnen zien liggen. Juist op dit terrein lag vroeger een bergje, dat de bewoners hier kenden onder de naam van de Galberg. Aangenomen werd, dat die Galberg, die vroeger veel groter is geweest, wat bij de ouderen misschien nog bekend is, en die door E. van de Slikke is geslecht, dat die naam van die berg eigen lijk sloeg op de zogenaamde Galgenberg. Het moet dus een strafplaats geweest zijn en de overlevering zegt, dat de laatste, die hier opgehan gen is, een loodgieter was, die gesmolten lood had gegoten in de mond van iemand, die aan de Poort vlietse Dijk lag te slapen. Als dat werkelijk het geval is geweest, dan zouden we welhaast moeten zeggen, dat hij zijn straf had verdiend. Meer van al deze bergen zijn er eigenlijk op het eiland Tholen praktisch geen meer over. De enige, die U nog kunt zien, is de berg in Westkerke, die vroeger veel en veel groter is geweest en die, ten gevolge van afgraving, nog maar op een tiende van zijn ware vroegere grootte is overgebleven. Vlak tegen Poortvliet aan, ten N. W., heeft vroe ger ook nog een vluchtberg gelegen, die daar op het ogenblik nog in het terrein zichtbaar is en waarvan het perceel ook de naam De Berg heeft behouden. Dr. Van Rijssel, de vroegere chirurgijn in Poortvliet, heeft die vluchtberg nog gekend en hij schatte hem op 10 m hoogte met een middellijn van 150 m. In 1846 was bij het uitbreken van de aardappel- Ziekte, die zoveel moeilijkheden op sociaal gebied op het gehele Nederlandse platteland heeft veroor zaakt, de commissie tot wering van de bedelarij opgericht In de winter van 1853 tot 1854 heeft deze commissie, die naar werk moest zoeken, door een ploeg van 30 werklui in 6 weken tijds de berg laten afgraven. Een van de oudste inwoners van ons dorp ver telde destijds dat hij zijn vader had horen zeggen, dat de arbeiders 10 cent per dag als loon kregen plus nog een portie gort. Deze berg lag op een laag, 's winters onder water staand stuk weiland; de afgegraven aarde werd gebruikt om deze laagten op te hogen. Een der afgravers die in 1891 ondervraagd werd, deelde mede dat men bij het afgraven praktisch niets in de berg gevonden had dan vele konijnen geraamten. We zien dus dat we hier te maken had den met een wel zeer bijzondere vorm van werkver schaffing. In die tijd bestond er nog weinig werke lijke sociale belangstelling en we moeten dan met lof, schrijft Bouman in zijn bekende geschiedenis van de Zeeuwse landbouw en van onze maatschap pij, de naam vermeiden van Philip J. Bachiene, de onvermoeide strijder voor de verbetering van het landbouwcrediet. TN opdracht van de 12 sectie (Hulst) der Z. L. M. A schreef Bachiene in 1848 een memorie betreffen de een voorstel tot het beramen van middelen tot verbetering van de zedelijke en materiële toestand van de arbeidende klasse in de landbouwende ge meenten van Zeeland. Zijn verhandeling, die een goed beeld geeft van de ellende die op het platte land heerste, kwam in een Algemene Vergadering van de Maatschappij in bespreking en leidde er toe dat enige leden de wens te kennen gaven dat een dergelijk onderzoek voor de hele provincie zou wor den ingesteld. Dit voorstel vond bijval en er werd een commissie benoemd om te rapporteren over de zedelijke en materiële toestand van de arbeidende bevolking in Zeeland. Het rapport van die commissie werd in de Z. L. M.-vergadering in Tholen in 1849 behandeld en vermeldde, dat slechts één derde van de land arbeiders het gehele jaar door vast werk had; de twee derden, die alleen in sommige maanden van het jaar werk vonden en gedurende de overige tijd op bedeling waren aangewezen, kon men tot de armen rekenen. De cijfers-gegevens, die aan het rapport wer den toegevoegd, gaven een zeer ongunstig beeld; vooral wat het oostelijk gedeelte van Zeeuws- Vlaanderen betrof. In andere streken was die verhouding wel wat gunstiger, maar we vinden toch dat op de gemeente St. Annaland, die in 1815 een bevolking had van 1.253 zielen, welke bevolking in 1848 toegenomen was tot 1.805 zielen, ook 243 bedeelden voorkwamen op het totaal aantal arbeidskrachten voor de landbouw van 620 mannen en vrouwen tezamen. Dat men hier tengevolge van de slechte tijd en vanwege de aardappelziekte met grote moeilijk heden te maken had, blijkt ook wel uit andere punten, die we in dit opzicht kunnen vermelden. De rapporteurs in het rapport vai. de Maatschap pij wezen er op dat de landbouwnijverheid voor uitbreiding in aanmerking kwam, bv. door de op- richting van vlasserijen. Zij berekenden dat door eigen bewerking van het in Zeeland verbouwde vlas een bedrag aan arbeidsionen van 300.000,voor de provincie kon worden behouden. Gemeente, en armbesturen beschikten over de middelen hiervoor het initia tief te nemen. Helaas werd er toen van Ovei heidszijde nog weinig aandacht aan het rapport geschonken. Het werd besproken in de Vereni ging het „Landbouwhuishoudkundig Congres", doch de toenmalige Commissaris des Konings antwoordde op de raadgevingen uit het rapport in een brief ontwijkend. Hij had plaatselijke be sturen aangeschreven, hun medewerking te ver lenen voorzover zij zelf de kosten konden dragen. Ook het particulier initiatief, zegt prof. Bou man, bleef in de meeste streken van Zeeland ach terwege. In Schouwen probeerde men spaarkas sen op te richten, elders werd jets gedaan in de vorm van vlasbereiding in de winter en het klop pen van klaverzaad, maar blijvende verbetering kon dit niet brengen: die trad eerst in toen de algemene toestand van de landbouw gunstiger werd, zoals dat na 1850 het geval is geweest. EEN VLASSERIJ TE ST. MAARTENSDIJK. Wf AT nu de sociale belangstelling op het eiland Tholen betreft, hebben we daarvan inmiddels nog een bijzonder geval aangetroffen, een geval dat zich heeft afgespeeld in de gemeente St. Maartens dijk en dat wij beschreven hebben gevonden in de notulen van een van de kringvergaderingen van de Z. L. M. op het eiland Tholen en wel in 1846. Het betreft hier een rapport van Jhr. F. C. de Casembroot te St. Maartensdijk van 21 mei van dat jaar, waarbij hij een kort overzicht geeft van de bewerking en de uitkomsten van het vlas in een vlasserij in St. Maartensdijk. Ik vermeld dit met te meer genoegen, omdat Francois Charles de Casem broot de grootvader was van onze huidige Com missaris der Koningin. Hij werd geboren op Tholen op 9 mei 1818 en was o.a. rentmeester van het Kroondomein en lid van Provinciale Staten van Zeeland, terwijl zijn vader burgemeester van St. Maartensdijk was. Het blijkt dan uit het daar meegedeelde, dat we hier te doen hebben met een zgn. „armenvlasserij" en uit het reglement van deze vereniging blijkt ook duidelijk dat zij is opgericht met de kennelijke bedoeling om tegemoet te komen aan de moeilijk heden die zich on sociaal gebied in deze gemeente aftekenden. Artikel 1 van het reglement zegt dat het doel is bij voorkeur aan bedeelden van publieke en particuliere fondsen werk te verschaffen, dus alleen bij gebrek aan of ongeschiktheid van. De onderneming is aangevangen de le februari 1844, terwijl men ging werken met een kaoitaal van 3.000.verdeeld in aandelen van 25, tegen een interest van 3 's jaars. De gemeentefondsen zullen in geval van appro batie de helft der verliezen garanderen; echter de som van 1.500,niet te boven gaande en zolang de gemeente de garantie doet voortduren, vermag niemand zijn geld op te eisen ter voorkoming van willekeurige ontbinding; een verlies van 40% zal aan de gemeenteraad of aan de geldschieter recht tot een eis van ontbinding geven. Verder blijkt er een college van 3 directeuren op te treden, waartoe ook kennelijk de heer De Casembroot behoorde.* Burgemeester Bouwense heeft enige jaren ge leden uit het gemeente-archief voor ons opgediept een register van ontvang en uitgaaf der armen- vlasserij te St. Maartensdijk, van welke de staten zijn goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 11 augustus 1843. no. 7. Bij dit register bevond zich ook de lijst van intekening om tot het stichten van deze vlasserij te korren; we vinden daarop verschillende be kende Thoolse namen: in de eerste plaats ook weer die van Jhr. De Casembroot, voor wie de heer Was als gemachtigde optreedt en inschrijft voor 18 aan delen. We zien dat de heer Was ook intekent voor 20 aandelen voor de „Wezen en Armen" van St. Maartensdijk en verder namens de heer De Jonge van Ellemeet, verder vinden we de namen van de rechtstreekse intekenaars zoals Hage, De Lange, De Graaf. Drogendijk, Steketee, Hoek, Scherpe nisse, Geluk, Mol en Labeur. Het huren van het land geschiedde door 3 leden van de directie op St. Jans-beraad, alsmede het maken van accoord op 9t Jansdag met de ver huurders der landen, terwijl het verkopen van lijn zaad en vlas mede wordt gedaan door de drie leden na overleg met de werkbaas. Wanneer we nog iets meer willen weten over de arbeidstoestanden bij genoemde vlasserij, dan vin den we dat er vermeld wordt, dat in beginsel aan genomen is, voorzover er geen volwassen armen aanwezig zijn, welke kennis van het zwingelen hebben, daartoe jongens van 1014 jaar te bezigan vermits volwassenen dit nooit goed leren. Het eerste jaar werd in de winter aan 25 gezinnen ar beid verschaft. Wie nog meer zou willen weten van dit onderwerp worde daarvoor verwezen naar een binnenkort te verschijnen artikel van mijn hand over dit onderwerp in een nummer van het Zeeuws Tijdschrift. W7 E mogen echter wel zeggen dat deze punten een bijzonder licht werpen op de moeilijk heden waarmee men in sociaal opzicht ruim 100 jaar geleden te kampen had en aan de andere kant dient men zich wanneer men dit alles hoort, wel af te vragen of er bij alle veranderingen die er zijn aan het werkelijk fundament van onze kleine samenleving zo bijzonder veel is veranderd. Weliswaar sprekqn we op dit ogenblik God zij dank over een geheel ander sociaal niveau, welis waar zijn er inderdaad een heleboel scherpe en bijzonder pijnlijke kanten van het leven zoals het vroeger geleefd moest worden afgenomen, maar aan de andere kant tobben we nu na 100 jaar in deze streek nog steeds met het probleem van wat men vroeger werkverschaffing pleegde te noemen en wat we tegenwoordig met een modern woord betitelen als arbeidsvoorziening of specialer aan vullende werkgelegenheid en pas wanneer inder daad in de toekomst de bronnen voor de arbeids voorziening veelzijdiger zullen worden samenge steld dan tot nog toe het geval is geweest, pas wanneer inderdaad van een blijvende opgaande welvaart sprake zal zijn en niet van een welvaart met toppen en dalen, die telkens onderbroken wordt door moeilijke perioden, dan zullen ook inderdaad deze verschijnselen voor een gebied als het onze achterwege kunnen blijven. Het is en blijft voor alle menselijke pogen een vallen en opstaan en wat dat betreft zullen we zeker niet alleen de kracht in eigen hand mogen zoeken, maar zullen we in de vrije wereld, die vooropstelt nog een Christelijke wereld te zijn, de richtlijnen onzer levensbeschouwelijke overtuiging in de praktijk moeten omzetten tot een even wichtig samenleven. Een stukje geschiedenis moet als het goed is ook de sleutel zijn tot een stukje leven. Prof. Geyl, een Nederlander van wereldformaat zeide het als volgt, kortgeleden, bij het in ontvangst nemen van de hem toegekende P. C. Hooftprljs. „Het leven, dat is wat ik in de geschiedenis zoek, en iets wat mij bij zonder geboeid heeft, dat is waar te nemen hoe het verleden in het heden nawerkt". Er is te weinig begrip voor het heden, omdat men de geschiedenis niet kent of er onvoldoende bij stilstaat. Dit geldt voor wat de mens van tegenwoordig verleden pleegt te noemen; dit geldt ook voor het gisteren. HET AFGELOPEN JAAR. HET heeft dan ook zin dit jaar nog eens stil te staan bij de resultaten, die onze landbouw- produktie heeft gegeven. We moeten dan consta teren dat 1957 juist voor het zuid-westelijk zeeklei gebied een jaar is geworden om nooit meer te ver geten. De fruitteelt leverde, ondanks de nachtvorst, velen een goede geldelijke opbrengst, doch in de aardappelteelt zijn slagen voorgekomen, zoals men eigenlijk nauwelijks meer kende en waarbij dus de glazigheid, zoals die is opgetreden, bijzonder grote schade heeft veroorzaakt. Daarnaast hebben ook in een groot gedeelte van Zeeland de suikerbieten het lelijk laten zitten tengevolge van een absolute ver- gelingsziekte-aantasting, zowel in opbrengst als gehalte en die boeren die beide slagen tegelijk heb ben moeten incasseren hebben een bijzonder slecht jaar gehad; doch ook daar waar maar één van de twee slagen terecht is gekomen, zullen de resul taten in zeer vele gevallen nog bedroevend zijn ge weest. We komen daarmee bij een punt dat zich steeds meer gaat opdringen, omdat hieruit blijkt dat de resultaten van de Nederlandse landbouw in de laatste jaren niet alleen maar meer ongunstig zijn hij de veehouderij maar evenzeer bij de akkerbouw. Wanneer we immers zien dat in deze akkerbouw ook de vlasteelt ten gevolge van de Russische dum ping in de verkeerde hoek terecht gekomen is, wanneer we verder bedenken dat de erwtenmarkt bedenkelijke kwalen is gaan vertonen, dan is afgezien van de goede graanopbrengsten, die er het afgelopen jaar zijn geweest het algemene beeld zeer bedenkelijk en vraagt iedereen zich af of men nu terecht gekomen is in een periode met een blijvend lagere of zelfs blijvend dalende con junctuur. In de dertiger jaren was het zo. dat de inzet van de crisisperiode begon bij de akkerbouwprodukten en dat eerst daarna de veehouderijprodukten aan de orde kwamen; op het ogenblik zien wft crisis verschijnselen als destijds zich openbaren in de vorm van een zuivelafzetcrisis. Een zuivelafzet-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1958 | | pagina 2