A
Gebruikskruisingen teil behoeve van
de rundveemesterij
B 5)
u
ZATERDAG 12 A PIÏTT, 195*
door Prof. Ir. W. DE JONG.
LS gevolg van de prijsverhoudinaen in de landbouw en vooral vanwege de moeilijkheden bij
de arbeidsvoorziening is er bij de Nederlandse boer de laatste jaren een streven om de bedrijfs
voering aan te passen door zich meer op de rundveemesterij toe te leggen.
Jn de provincie Zeeland heeft men vanouds de mesterij van runderen in verschillende vormen
gekend en beoefend als nevenbedrijf naast de akkerbouw. Vooral in de laatste jaren is er een
streven om meer dan voorheen het geval was, kwaliteitsdieren te mesten. De betere kwalitei
ten worden meer gevraagd en er kan een goede prijs voor worden gemaakt. Het behoeft geen
betoog, dat men voor het produceren van een kwaliteitsprodukt uit moet gaan van goed mate
riaal. De uitstoot van de melkveestapel is daarvoor uit de aard van de zaak minder geschikt;
alleen jonge dieren leveren de gewenste prima slachtkwaliteit. De vraag komt dan aan de orde
of de in Nederland aanwezige veeslagen snel en bovenal voordelig groeiende dieren kunnen leve
ren, welke, jong geslacht, en goed slachtprodukt leveren.
Deze vraag is in deze vorm niet exact te beantwoordendaarvoor staan ons te weinig uitkom
sten van mestproeven ter beschikking.
Bovendien zal het de boer in de eerste plaats er om gaan, zo voordelig mogelijk te mesten en
hij alleen kan beoordelen wat onder zijn bedrijfsomstandigheden op een gegeven moment het
voordeligst zal zijn.
In verband met het bovenstaande beperken wij hier onze beschouwingen tot de vraag of krui-
singsprodukten van de Nederlandse veeslagen met echte vleesrassen voor de boer (mester) een
beter rendement bij het mesten zullen opleveren dan met het mesten van jonge uit de Neder
landse veeslagen afkomstige dieren kan worden bereikt.
Wij willen daartoe eerst eens nagaan wat buitenlandse proeven, waarbij melkrassen en hun
kruisingsprodukten zijn vergeleken, hebben opgeleverd.
bfl£
bi)
M
J»
S3
P<
o
s»
w
us
M
sj
SE
&.S
O)
a bj)
C3 U
*35
zwartbont
626
6,0
10,8
49,5
roodbont
588
6,25
11,2
50,0
A.A. x zwartbont
605
6,1
10,9
48,8 o/o
A.A. x roodbont
558
6,7
12,0
48,0
Ab. Angus
(koeien kalv.)
616
10,0
17,9
46,9
Pr oef uitkomst en.
IN 1946 kon in Zweden aan de vraag naar rund
vlees niet worden voldaan. Men heeft toen
pleesrassen ingevoerd, vooral Aberdeen Angus
Uit Schotland.
Dóór Mansson is een onderzoek ingesteld naar
de groei, het voederverbruik en de slachtkwali
teit van de Zweedse melkrassen en de kruisings-
produkten van deze rassen met de Aberdeen
Angus.
Deze proef had betrekking op een groot aantal
dieren en heeft 3 jaren geduurd.
De jonge dieren (vaarzen en ossen) zijn op een
leeftijd van ruim 20 maanden geslacht; ze wogen
toen ruim 400 kg.
De uitkomsten van deze proef zijn in de vol
gende tabel samengevat:
Voederverbruik
G
Xi <u
'3 g
10.6
10,8
12.7
12,6
13,0
De voor het Aberdeen Angus vermelde cijfers
rijn niet vergelijkbaar met de andere, omdat de
kalveren bij de koeien zijn gelaten en de cijfers
aldus zijn berekend voor koeien en kalveren beide.
Het bleek, dat deze wijze van opfok duurder was.
Het blijkt, dat er geen grote verschillen zijn
t.a.v. groei, voederverbruik enz. tussen kalveren
van zuivere melkrassen en kruisingsprodukten
van deze rassen met de Alberdeen Angus; maar
dat toch de raszuivere Zweedse zwartbonten en
roodbonten een iets gunstiger groei en voederver
bruik hebben dan hun kruislingen met de Aber
deen Angus.
De kruisingsprodukten leveren iets vetter vlees,
zodat deze in Zweden iets hoger zijn geklassifi-
ceerd. Of dit ook in Nederland het geval zou zijn,
moet echter sterk worden betwijfeld. In ieder ge
val staat vast, dat noch de Nederlandse consu
ment noch de slager gesteld zijn op veel vet. In
dit verband wijzen wij er op, dat Jarl c.s. in hun
publikatie over de voorlopige uitkomsten voor
deze proef er al op hebben gewezen, dat de Aber
deen Angus mestdieren en hun kruisingsproduk
ten zeer veel vet hadden aangezet.
T N Zweden heeft men volgens Mansson snel de
A consequenties uit deze proefuitkomsten ge
trokken. De belangstelling voor de zuivere vlees
rassen is gedaald en de opfok en het mesten van
de Zweedse rassen is in omvang sterk toegeno
men. Hierbij dient men nog wel te bedenken dat
men in Zweden vroeger veel met de Ayrshire, het
Schotse roodbonte melkveeras, heeft gekruisd,
zodat de Zweedse roodbonten vrij sterk in de
melkrichting zijn gefokt. Hieraan kunnen wij
mogelijk toeschrijven dat de Zweedse roodbonten
iets ongunstiger uitkomen in vergelijking met de
Zweedse zwartbonten.
In Engeland hebben Jones en Reünie enkele
rassen en hun kruisingsprodukten vergeleken.
Men heeft bij ossen de groei, het voederver
bruik en de slachtkwaliteit onderzocht van de
kruisingsprodukten van Hereford en Aberdeen
Angus met Britse zwartbonten en Dairy Short
horns, door deze te vergelijken met die verkregen
met raszuivere Britse zwartbonten en Dairy
[Shorthorns. Het onderzoek duurde van 1950 tot
«n met 1952. De ossen werden gemest tot een ge
wicht van ongeveer 660 kg, dat bereikt werd op
een leeftijd variërende van 2Vz tot bijna 3 jaar.
Er was een grote variatie in groeisnelheid bin
nen de zuivere rassen en de kruisingsprodukten
maar op de beide proefbedrijven bleken de Britse
zwartbonten het snelst te groeien.
De zwartbonten en de Shorthorns leverden
een bruikbaar slachtprodukt, maar hun krui
singsprodukten met de vleesrassen werden in dit
opzicht wel iets beter geacht.
Deze resultaten zijn in overeenstemming met
de hierboven besproken Zweedse gegevens.
Ook in Denemarken en België heeft men nog
kort geleden kruisingsprodukten onderzocht op
hun waarde als mestdier. Het is jammer dat de
uitkomsten nog niet zijn gepubliceerd, maar uit
de voorlopige mededelingen, die wij daarvan
hebben verkregen, blijkt geenszins dat de kruis
lingen in groei en voederverbruik superieur wa
ren aan de inheemse rassen.
De situatie in Engeland.
T N Engeland wordt 85 van het rundvee ge-
A houden voor de melkproduktie. Van de melk
rassen is de Engelse zwartbonte momenteel het
belangrijkste ras en dit ras is dank zij de goede
melkproduktie-eigenschappen en wegens de ge
schiktheid voor de produktie van vlees sterk in
betekenis toegenomen. Dat het zeer goed geschikt
is voor de vleesproduktie is o.a. wel gebleken uit
een door Mason genomen mestproef met zwart
bonte ossen.
Kruising voor de mesterij wordt in Engeland
tamelijk veel toegepast; men moet daarbij in
aanmerking nemen dat de zuivere melkrassen
in dat land niet geschikt zijn voor de mesterij,
daar hun slachtprodukt niet aan de eisen van
slager en consument voldoet. Vooral de z.g. „co
lor-marked calves" (dit zijn kruisingsprodukten
tussen de vleesrassen Aberdeen Angus of Here
ford en melkrassen, herkenbaar aan de kleur),
brengen meer op. Als gevolg hiervan worden ook
de Britse zwartbonten wel gekruisd met vlees
rassen.
Dit is echter niet de enige vorm van kruising.
Er zijn veel redenen, zowel van bedrijfs als van
nationaal economische aard, die het toepassen van
kruisen bevorderen en welke mede aanleiding
zijn dat de zwartbonten zo in betekenis zijn toe
genomen, vooral ten koste van de rassen die de
gemengde produktierichting vertegenwoordigen.
Zo worden zwartbonte stieren dan ook veel voor
kruising met melk- en melkvleesrassen gebruikt.
Er zijn geen volledige gegevens beschikbaar
waaruit kan blijken, hoe en in welke omvang er
in Engeland wordt gekruisd.
In de volgende tabel is aangegeven hoe de door
de Milk-Marketing-Board verrichtte insemina
ties zijn verdeeld over de verschillende gebruiks-
richtingen in enkele jaren.
De vermelde percentages hebben betrekking op
het gebruikstype waartoe de K.I.-stieren beho
ren.
1951/52 1952/53 1955/56 1956/57
melkrassen 62,6 o 62,0 Ta 57,9% 59,4%
melk-vlees en
vlees-melkrassen 25,2 22,9 16,6 15,9
vleesrassen 12,2 15,1 25,5 24,7
"W/ ANNEER men er nu, zoals veelal .gebeurt,
vanuit gaat, dat het aantal raszuivere koeien
van de vleesrassen in deze jaren constant is ge
bleven, dan geven bovenstaande percentages
enigermate een indruk omtrent de omvang van
de fokkerij van color-marked kalveren. Het per
centage geïnsemineerde koeien met zaad van de
vleesrassen daalt de laatste paar jaar eerder iets
dan dat het stijgt na een snelle stijging van
12,2 in 1951 tot 25,5 °/o in 1955, een stijging die
dus grotendeels kan worden toegeschreven aan
de populariteit van de color-marked kalveren.
Doordat de in Engeland aanwezige melkvlees-
JN dit speciaal voor het Zeeuws Land-
bouwblad geschreven artikel behandelt
prof. ir. W. de Jong, Rector Magnificus van
de Landbouwhogeschool te Wageningen,
de resultaten van kruisingen in de veeteelt
in verband met de rundveemesterij in het
buitenland. De Wageningse hoogleraar in
de veeteelt spreekt daarbij de hoop uit dat
de Zeeuwse landbouworganisaties, even
tueel in samenwerking met andere instan
ties, proeven en andere activiteiten op dit
terrein, waar ongetwijfeld nog veel is te
bereiken en te verbeteren, zullen blijven
stimuleren. Om tot een juist inzicht te ko
men in de problemen rondom de gebruiks
kruisingen in de veeteelt kan het van nut
zijn, kennis te nemen van de uitkomsten
van buitenlandse proeven. Wij laten daar
voor gaarne prof. De Jong aan het woord.
RED.
en vleesmelkrassen vrij sterk in betekenis zijn
gedaald (reeds in de jaren vóór 1951/ wegens
hun matige geschiktheid voor de produktie van
zowel melk als vlees, werd het toepassen van ge
bruikskruisingen voor de vleesproduktie bevor
derd, waarbij ook maatregelen van regeringswe
ge stimulerend hebben gewerkt. Verder blijkt,
dat deze produktie van color-marked kalveren
niet gegaan is ten koste van de fokkerij van de
zwartbonten, daar deze in dezelfde periode nog
gestegen zijn van 36,4 tot 39 van de Britse
veestapel. Wanneer men daarbij nog rekening
houdt met het feit, dat de Britse zwartbonten
meer eenzijdig in de melkrichting gefokt zijn dan
de Nederlandse, dan mag men uit deze ontwik
keling van de produktie van color-marked kal
veren in Engeland toch zeker wel de conclusie
trekken, dat hierin geen aanwijzing ligt om in
Nederland ook tot dit systeem over te gaan.
Vooral niet, wanneer men daarbij nog rekening
houdt met het feit, dat de Nederlandse kopers
van uit Engeland geïmporteerde slachtrunderen
kennelijk de voorkeur geven aan de zwartbonten.
Gebruikskruisingen in Nederland.
A/fEDE op grond van het bovenstaande is er
■i-v-L geen enkele reden om aan te nemen dat in
geval krüisingsproeven in ons land zouden wor
den uitgevoerd, de verschillen in groei en voe
derverbruik tussen de Nederlandse veeslagen
enerzijds en hun kruisingsprodukten met vlees
rassen anderzijds/minder gunstig voor de Neder
landse veeslagen zouden uitvallen. Zulks temeer
niet daar onze melkvleesrassen meer een ge
mengde produktierichting vertonen, waarbij de
vleesvorm wat duidelijker naar voren komt, een
eigenschap waarin het zwartbonte vee de laatste
jaren nog aanzienlijk is verbeterd. Wij willen er
in dit verband voorts nog op wijzen, dat wat de
slachtkwaliteit betreft met name het M.R.Y.-vee
in vele gevallen zeer dicht de eisen die men in
ons land stelt benadert, waarbij wij mogen her
inneren aan de gunstige uitslag van de in 1955/56
genomen mestproef met jonge M.R.Y.-stieren.
Er is binnen de rassen weliswaar variatie in
de geschiktheid voor vleesproduktie. Bij de in
1955/56 genomen mestproef is dit ook gebleken.
Deze variatie kan echter ook door rationele teelt
binnen het ras worden verkleind, waarbij zij
nuttig is om uit het ras dieren te selecteren
waarvan men mag verwachten dat zij voor de
mesterij geschikt zijn. Men moet dit geschikt zijn
voor de mesterij echter niet uitsluitend bekijken
vanuit het oogpunt van de kwaliteit, want uit
in Zeeland genomen mestproeven komt Harm-
sen tot de slotsom dat groeivermogen en opna
mecapaciteit van droog en sappig ruwvoer van
groter invloed op de winst zijn dan het veeslag
of het type dat wordt gemest.
Harmsen merkt terecht op, dat de kwaliteit
wel door het veeslag of het type wordt bepaald,
maar daar de kwaliteitsdieren bij aankoop duur-
Zlc verder pagina 249