Oudermiddagcn
MECHANISATIE EN RENTABILITEIT
143
RIJKS MIDDELBARE
LANDBOUWSCHOOL GOES
COOP. LANDBOUWVERENIGING
DREISCHOR
LANDBOUWSCHAP VERGADERDE
If Voor zaaizaadontsmetting
Vraagt Uw leverancier o!
LANDBOUWBUREAU WIERSUM
ZATERDAG 1 MAART 1958
Dinsdag en woensdag j.l. werden aan de Rijks
Middelbare Landbouwschool te Goes de oudermid
dagen gehouden.
Op één dezer middagen was de Inspecteur van
het Landbouwonderwijs, Ir G. Veenstra, aanwezig.
Ir J. Versteeg, directeur van de school, heette de
talrijke aanwezige ouders welkom en wees op het
nut van contact tussen ouders en school. Verschil
lende onderwijs onderwerpen werden door hem be
sproken, waarover met de ouders nader van ge
dachten werd gewisseld. Inzonderheid werd betoogd
dat een goede vooropleiding voor het met vrucht
volgen der lessen noodzakelijk wordt geacht.
Besloten werd, meer uren te besteden aan het
praktijk-onderricht mechanisatie, terwijl ook de
zomerlessen zullen worden uitgebreid. Voorts zal
een prakticum voor de leerlingen worden ingesteld.
Ir Veenstra wees op de grote betekenis van het
landbouwonderwijs voor de jonge agrariërs en
dankte directeur en leraren voor hun toegewijde
arbeid. In de pauze bestond gelegenheid, met de
directeur en de leraren de vorderingen van de leer
lingen te bespreken en de school te bezichtigen.
Na de pauze werd de film Verse mosselen" ver.
t'oond, die met grote aandacht werd gevolgd.
Met een woord van dank voor de gehouden be
sprekingen werden de zeer geslaagde bijeenkom
sten door de directeur van de school gesloten.
VERHOUDING TUSSEN INVESTERING, AANTAL ARBEIDSKRACHTEN EN BOUWPLAN
In de gehouden jaarvergadering der Coöp.
Landbouw vereniging „Dreischor" in hotel „De
Drie Schapen", aldaar, werd onder meer, wegens
periodieke aftreding in het bestuur voorzien,
door de heer S. D. Klaasse te herbenoemen en
de heer J. Barendregt te verkiezen. Deze laatste
komt in het bestuur wegens het zich niet meer
herkiesbaar stellen van zijn vader, de heer
P. C. Barendregt, die gedurende 22 jaar in het
bestuur en 17 jaar als voorzitter de vereniging
diende en dit nu gaarne wilde overdoen aan jon
gere krachten.
Door de vice-voorzitter, de heer L. M. Moer-
mond, werd de scheidende voorzitter dank ge
bracht voor het vele dat hij in die periode voor
de vereniging heeft gedaan, daarbij de hoop uit
sprekend dat hij toch nog vele jaren met de ver
eniging mag meeleven.
Daarna sprak de heer G. Paauwe van het
Boekhoudbureau der Z.L.M. te Goes over belas
tingvraagstukken van deze tijd. De uiteenzetting
werd met grote belangstelling beluisterd en was
zeer leerzaam en voorlichtend.
Daarna werd door de heer J. J. C. de Vlieger
van Zonnemaire een drietal prachtige films ver
toond, die hijzelf had opgenomen en waarbij tot
uiting kwam, dat uit de „hobby" van de heer De
Vlieger, prachtige resultaten tot stand zijn geko
men.
Een en ander samenvattende was het een
goede bijeenkomst.
XJ ET bestuur van het Landbouwschap heeft in
zijn openbare vergadering van woensdag 19
februari j.l. de Verordening van de arbeids- en
rusttijden in de landbouw vastgesteld.
De definitieve tekst is ongeveer gelijk aan de
tekst van de ontwerp-verordening. De amende
menten van de Algemene Nederlandse Agrari
sche Bedrijfsbond werden bij zitten en opstaan
verworpen.
Op voorstel van het dagelijks bestuur besloot
het bestuur, een gewijzigde gedragslijn vast te
stellen voor de uitvoering van de heffingen 1957.
Deze wijziging komt er op neer, dat bij een aan
zienlijke inkrimping van het bedrijf hiermede bij
de aanslag rekening kan worden gehouden. Zo
als bekend, is de aanslag 1957 gebaseerd op de in
ventarisatie' 1956, zodat inderdaad de mogelijk
heid tot aanzienlijke wijzigingen in het bedrijf
niet zijn uitgesloten. Voorts, heeft het bestuur
besloten nog éénmaal gedurende één maand ge
legenheid te geven tot inlevering van duplikaat-
kwitanties over 1957.
Het bestuur stelde voorts de Algemene Hef
fingsverordening 1958 en de Verordening Voor
schotheffing 1958 vast. In een van zijn vorige ver
gaderingen was besloten, op 19 februari hiertoe
over te gaan, indien op die datum de beslissing
van de Kroon inzake de contributieaftrek nog
niet bekend zou zijn.
Krachtens de heffingsverordening zal de hef
fing over 1958 even hoog worden als over 1957.
Ook bi, de voorschotheffing zal aftrek worden
toegepast voor de contributie, die betaald is aan
de aangewezen organisaties.
ENIGE tijd geleden lazen we in het Contactblad
voor Bedrijfseconomie, een intern orgaan van
de Rijkslandbouwvoorlightingsdienst, een discussie
over de vraag: „Waarom valt de rentabiliteit van
de mechanisatie in de praktijk dikwijls tegen, spe
ciaal op het klein bedrijf Dit deed ons denken
aan een leerzaam artikel van de heer J. van der
Ploeg in het verslag over 1957 van het Rijksland-
bouwconsulentschap Noord-Groningen onder de
titel „Wat nu".
In dit artikel wordt nagegaan op welke wijze de
arbeidskosten, de bewerkingskosten en de totale
kosten vanaf 1949 tot en met 1956 zijn gestegen.
Onder bewerkingskosten worden verstaan de ar
beidskosten werktuigkosten kosten voor loon
werkers en werktuigcombinaties.
Het blijkt dan, dat al deze kosten, sterk zijn ge
stegen. Natuurlijk, dat was ook wel te verwachten.
Onderzocht is echter bovendien, hoe groot de stij -
ging geweest zou zjjn, indien de bedrijfsorganisatie
volledig dezelfde zou zijn geweest als in 1941.
Dezelfde mechanisatiegraad dus in 1956 als in 1949,
hetzelfde aantal arbeiders, paarden en dezelfde ar-
beidsmethoden. Dit heeft men berekend, door de
prijsstijgingen die sindsdien zijn opgetreden (index
cijfer van diverse kostenfactoren) in rekening te
brengen. Uit deze berekeningen bleek, dat met name
de bewerkingskosten (zie boven) in dat geval
lager zouden zijn geweest, dan nu het geval was.
De arbeidskosten zouden gelijk zijn gebleven of
iets hoger liggen en de 'totale kosten zouden bij
een zelfde bedrijfsorganisatie als in 1949 lager
zijn geweest.
Dit onderzoek houdt eigenlijk in. dat we (al
thans in de provincie Groningen; in Zeeland is dit
niet nagegaan) lagere kosten zonden hebben ge
had, indien we sinds 1949 geen veranderingen
hadden aangebracht in de mechanisatie, de ar-
beidsbezetting enzovoort.
We gaan er hierbij vanuit, dat in het bouwplan
weinig veranderd is. De veranderingen hebben in
Groningen de bedrijven als gemiddelde genomen,
geld gekost en onvoldoende opgebracht.
Hoe zit dit nu Hebben de boeren, die op
ouderwetse wijze hun bedrijf voeren,, toch gelijk?
Alvorens deze vragen te beantwoorden, zullen
we enkele opmerkingen maken bij het onderzoek
in Noord-Groningen.
In de eerste plaats kleven er aan de opzet van
het onderzoek enkele bezwaren, die de^ resul
taten minder betrouwbaar maken. Zo is het
bijvoorbeeld vrij gevaarlijk om met indexcijfers
te werken, terwijl bovendien sinds 1949 niet
alleen de kosten, maar ook de opbrengsten zijn
verhoogd (in dit geval worden de kg-opbreng-
sten bedoeld). En hogere (kg) opbrengsten
brengen nu eenmaal hogere (bewerkings)-
kosten mee. Hiermede is geen rekening ge
houden. Had men dit wel gedaan, dan was het
beeld waarschijnlijk minder ongunstig geweest.
De boeren kunnen gedwongen zijn geweest hun
bedrijfsorganisatie te wijzigen, b.v. door gebrek
aan arbeidskrachten. Ze moesten in dat geval
wel mechaniseren, ook al zou het geld kosten.
Indien ze dit niet deden, zouden de uitkomsten
misschien (nog) slechter zijn geworden, doordat
een zeer extensief bedrijfsplan gevolgd moest
worden. Men behoeft de „schuld" van de gé-
middelde rendabele omschakeling dus niet
zonder meer op de boeren te schuiven.
O De oorzaak van de eventueel minder rendabele
aanpassing kan gezocht worden in het feit, dat
te grote en zware machines zijn aangeschaft in
verhouding tot de te bewerken oppervlakte.
Het kan ook zijn, dat onvoldoende paarden zijn
afgestoten, waar dit nog wel mogelijk was, dat
te veel personeel is aangehouden (verkeerde be
drijfsorganisatie dus).
Misschien was in sommige gevallen inschakeling
van een loonwerker rendabeler geweest of het
in combinatie aanschaffen van werktuigen.
Bovendien heeft het deskundig werken met de
nieuwe machines nog wel eens te wensen over
gelaten en verouderden een aantal snel.
TISTE zien uit de 4 laatste opmerkingen dat er vele
mogelijkheden zijn om de mechanisatie, of in
het algemeen gezegd, de veranderingen in de be
drijfsorganisatie, te doen tegenvallen. Vooral op de
kleine bedrijven is dit het geval, omdat men hier
gebonden is aan de (gezins) arbeid. Als er geen
arbeid kan worden afgestoten is mechanisatie veel
moeilijker rendabel te maken. De kosten van de
mechanisatie moeten dan terugkomen uit de hogere
opbrengsten (intensiever bouwplan, beter cp tijd
werken en beter bewerken). Eventueel ook uit be
sparing op loonwerk. Bovendien wordt de arbeid
lichter en aangenamer.
In dit verband is het goed, erop te wijzen dat
volgens een berekening van de heer L. Nieuwen-
huijse, specialist voor economie in het Consulent
schap te Goes, f 20.000,mag worden geïnves
teerd, wanneer één man kan worden uitgespaard.
Dit is gemakkelijk na te rekenen:
Aanschaffing werktuigen en machines f 20.000,
De jaarlijkse kosten zijn nu:
afschrijving 12 van de nieuwwaarde f 2.400,
kosten van gebruik, zoals onderhoud, re
paraties, enz. 10 °/o 2.000,
rente 3 (60/100 x 5 van de nieuw
waarde 600,
Totale jaarlijkse kosten 5.000,—
Als een arbeider ook per jaar f5.000,kost,
dan kunnen we dus met voordeel tot f 20.000,
investeren per vervangen arbeidskracht. Op een
gezinsbedrijf met 1-2 arbeidskrachten is dit vrij
wel niet te realiseren. Op de grotere bedrijven
kan men gemakkelijker een arbeider afstaan.
IN DE GEHELE BEDRIJFSORGANISATIE
^"\P verschillende akkerbouwbedrijven, zowel in
Groningen als in Zeeland zijn de bewerkings
kosten zeer hoog en wel 5760 °/o van de totale
kosten. Als we op de kosten willen bezuinigen,
zullen we het dan ook in de eerste plaats in de
bewerkingskosten moeten doen.
De kosten, die samen de bewerkingskosten
vormen, hangen echter samen. De post arbeids
loon hangt samen met de post werktuigenkosten
en beiden eveneens met de post loonwerk. Be
zuiniging op bijvoorbeeld arbeid zal een uitbrei
ding te zien geven van het werktuigenpark (me
chanisatie) of van de rekening van de loonwerker,
wanneer we hetzelfde bouwplan willen handhaven.
Het is dan ook noodzakelijk om bij uitbreiding
van het werktuigenpark na te gaan welke verande
ringen daarmede samenhangen of samen kunnen
hangen.
Slechts op deze wijze is te bepalen of mechani
satie rendabel is. Bedoelde veranderingen in de be
drijfsorganisatie bij aanschaffing van werktuigen
zijn:
vermindering van losse of vaste arbeid (ev. van
paardentraktie)
verandering in de post loonwerk;
verschuiving in het bouwplan;
diversen.
Hiertegenover moeten de kosten die aan me
chanisatie zijn verbonden, worden afgewogen.
Onder „diversen" verstaan we die wijzigingen, die
niet direct in geld kunnen worden uitgedrukt. Bij
voorbeeld betere grondbewerking, beter op tijd
werken, lichter en aangenamer werken e.d.
Soms is het bij mechanisatie zo, dat een reeks
van deze veranderingen moeten samengaan om de
mechanisatie rendabel te maken. Het kan ook zo
zijn, dat een halve mechanisatie wel eens onren
dabel is en een hele omschakeling pas rendebel.
We zullen dit toelichten met een praktisch voor
beeld.
Stel dat u een volautomatische bietenrooima-
chine wilt aanschaffen, die per jaar aan afschrij
ving, rente en onderhoud b.v. een bedrag kost
van f 2.400,
Vanwege de voorjaarswerkzaamheden kunt u
uw vaste kern niet inkrimpen en ook het aard-
appelrooien vraagt nog veel arbeid. Die f 2.400,
moet dan worden terugverdiend alléén door een
uitbreiding van het bietenareaal. En dan komt u
klem te zitten bij het bietendunnen. Deze mechani
satie zal dan niet rendabel zijn. Als u echter ook de
voorjaarswerkzaamheden mechaniseert (bietendun-
ner) en de aardappeloogst (zakkenrooier) dan zult
u niet alleen het bietenareaal kunnen uitbreiden,
maar ook de vaste kern met bijvoorbeeld een man
kunnen inkrimpen (een besparing van f 5.000,on
geveer). Als u dan bovendien de genoemde werk
tuigen aanschaft in combinatie met een of twee
collega's, dan zal de mechanisatie naar alle waar
schijnlijkheid wel rendabel zijn. Met papier en
potlood zal dit moeten worden nagegaan
Het gegeven voorbeeld heeft betrekking op een
groter akkerbouwbedrijf. In een volgend artikel
zullen we dit voorbeeld nader uitwerken. Waar
het hier om gaat is, dat bij mechanisatie alle ge1-
volgen zo goed mogelijk worden berekend in het
kader van de gehele bedrijfsorganisatie.
De Ingenieur bij de R.L.V.D.,
Ir. A. W. LUITJENS.
advertentie,