SORTERING BIJ POOTAARDAPPELEN VITAMINEN 9t 99 99 ff TERMIJNMARKT VOOR VLAS? Geen «plok /onder DUPHASOL ZATERDAG 1 MAART 1958 141 Dr. Ir. D. E. van der Zaag van het Proefstation voor de Akker- en Weidebouw schrijft ons: DE kosten van een ha pootaardappelen zijn niet ge ring. Om tot een behoorlijke netto-winst te komen, zal men in de dure maat 28/45 een goede op brengst moeten hebben. Voor een rendabele poot goedteelt zijn daarom een fijne sortering van het geoogste produkt en een goede opbrengst noodzake lijk; nog vele telers onderschatten de betekenis hier van. Het is nu de tijd, eens na te gaan hoe de opbrengsten van Uw pootaardappelen de laatste jaren in de verschillende sorteringen zijn geweest. Men zou er goed aan doen deze gegevens te be spreken met diegene, die Uw aardappelen afzet of met de plaatselijke voorlichtingsdienst. Mocht U tot de conclusie komen, dat de opbrengst in de maat 28/45 te laag ligt, wat zich in een normale opbrengst uit door een grove sortering, dan zal dit artikel voor U ongetwijfeld waardevol kunnen zijn. Er zijn verscheidene factoren te noemen, die in vloed uitoefenen op de sortering van het geoogste produkt, zoals het ras, de weersgesteldheid, de grondsoort, het aantal planten per ha, de grootte van de gepote knollen, het aantal kiemen per poter. Zoals bekend, heeft het ene ras de neiging een grove aardappel te geven, terwijl een ander ras meer een fijn produkt geeft. De rassen Eigenheimer en Bevelander zijn bekend om hun fijne sortering; Alpha en Record zijn voorbeelden van rassen die dikwijls grote aardappelen geven. Bij de teelt zal men hier rekening mee moeten houden. Straks zul len we zien hoe dit mogelijk is. DE WEERSGESTELDHEID De invloed van het weer op de sortering is lang niet altijd even duidelijk. Welke elementen van het weer deze invloed veroorzaken is niet mogelijk precies aan te geven. Uit de grote variaties in de uitkomsten van proefvelden moet men 'wel beslui ten, dat er jaarinvloeden bestaan, maar deze ge gevens zijn te onvolledig om er conclusies uit te kunnen trekken. DE GRONDSOORT Ook over de invloed van de grondsoort op de sortering zijn geen exacte gegevens bekend. Toch is de algemene indruk, dat in kleigrond een grover produkt ontstaat dan in mooie zavelgrond. Naast eventuele andere nog onbekende factoren staat wel vast, dat veel kluiten in het voorjaar, van betekenis zijn. Een spruit van een poter moet, om goed wortels te kunnen vormen en goed in de lengte te kunnen groeien, onringd zijn door vochtige, tamelijk fijne grond. Ligt een poter daarentegen in kluiterige grond, zodat ook de spruiten zich te midden van kluiten en grote luchtholten bevinden, dan worte len zulke spruiten moeilijk. Zijn bovendien deze kluiten droog, dan verloopt het groeiproces zeer traag; dergelijke spruiten komen vaak niet eens boven. Het gevolg is, dat onder deze omstandig heden het g ïmiddclde aantal stengels per plant klei ner is dan bij een veld met mooie, zachte grond. Aangezien de sortering sterk bepaald wordt door het aantal stengels, zullen de planten met weinig stengels een grover produkt geven (bij eenzelfde plantdichtheid) dan planten met veel stengels. Op kluiterig land en waarvan bovendien de bovenste laag erg droog is, zullen veel spruiten dus niet boven komen en daardoor de sortering beïnvloeden. Voor de teler is hier wel iets aan te doen. Men zal een zodanige voorjaarsbewerking moeten toe passen, dat de grond tamelijk fijn wordt, terwijl deze niet maj uitdrogen. Of men hier meer of minder goed in zal slagen, hangt natuurlijk van de grond af. De volgende punten zal men in overweging moeten nemen: 1. Met het land beginnen klaar te maken, als de grond daar werkelijk geschikt voor is, en werk tuigen gebruiken, die geen grove kluiten maken. 2. Het klaarmaken van het land en het poten zo veel mogelijk op dezelfde dag doen om uit droging van de losgemaakte grond te voorkomen. Het machinaal rooien wordt bovendien door deze maatregelen begunstigd. Onze conclusie is dus, dat een teler er zorg voor moet dragen, dat een poter in vochtige, tamelijk fijne grond komt te liggen. Dit bevordert een snelle opkomst, een goede opbrengst en een juiste sor tering. PLANTAANTAL EN POTERGROOTTE ■pvEZE bovenstaande factoren zijn moeilijk van elkaar te scheiden; ze zullen daarom ook ge zamenlijk besproken worden. Waren de voorgaande factoren niet of moeilijk te beïnvloeden, met deze twee is dat zeker niet het geval. Reeds lang weet men, dat door veel planten per ha een fijne sortering ontstaat. Hetzelfde geldt voor het gebruik van dikke poters. De vraag is echter welk plantaantal en welke potergrootte voor de teler het meest rendabel zijn. Wil men hier een antwoord op geven, dan moet men de beschikking hebben over uitkomsten van vele proefvelden op verschillende grondsoorten, met verschillende ras sen en in verschillende jaren genomen. Bovendien is het nodig om de bewaarkosten van pootgoed te weten; niet minder belangrijk is de prijs, die men in de laatste jaren voor de verschillende maten bij de onderscheiden rassen gemaakt heeft. Immers, een groot prijsverschil tussen bijv. de maat 28/45 en daarboven doet de betekenis van een grote op brengst van de maat 28/45 sterk naar voren komen. Op de bedrijven zullen verschillen bestaan in bewaarkosten van het pootgoed en tussen de prij zen, die men maakt voor de verschillende maten van het geoogste pootgoed. Bovendien zal op het ene bedrijf een groot aantal planten per ha of het gebruik van grote poters meer invloed op de sor tering uitoefenen dan op een ander bedrijf. Hier uit volgt reeds, dat het onmog-lijk is een algemeen geldend advies te geven. Iedere teler zal bij be nadering zelf uit moeten zoeken, welk plantdicht heid en i tergrootte voor zijn omstandigheden het meest winstgevend zijn. Om de teler enig houvast te geven, wordt hier een overzicht gegeven van de uitkomsten van proeven, die de laatste tijd door de voorlichtingsdienst genomen zijn. In een tabel is getracht dit zo duidelijk mogelijk weer te geven. Bij het uitwerken van de gegevens is rekening gehouden met de extra kosten, die men heeft bij dichter planten en/of bij gebruik van grotere poters, en met de prijsverschillen die de laatste jaren tus sen de maat 28/45 en de maat 45 voorkwamen. De optimale plantaantallen per ha bij de verschillende potermaten, en de meest gunstige potermaat Maat pootgoed en het meest gunstig Ras Jaar Gebied Grond- aantal planten/ha soort in 1000-tallen 28/35 35/45 45/55 Record 1946 Groningen zavel 67 67 «7 1947 56 56 48 Voran 1947 48 56 42 Alpha 1949 Friesland 50 50 40 1953 Groningen 67 56 56 Bintje 1948 Zeeland 51 43 43 1949 Friesland klei 50 50 1949 zavel 50 55 1954 Groningen 83 67 67 Vetgedrukte cijfers meest gunstige mdat. Uit deze tabel blijkt, dat bij al deze proeven 2 x potermaat 35/45, G x potermaat 45/55 en 1 x zowel potermaat 35/45 als 45/55 de beste financiële resul taten gaven. Hieruit volgt, dat de potermaat 45/55 de voorkeur verdient boven de maat 35/45. De maat 21/35 komt voor de nor nale pootgoedteelt niet in aanmerking. Voorts kan men uit deze tabel concluderen, dat de beste resultaten veelvuldiger verkregen werden met meer dan 50.000 planten per ha dan met minder dan 50.000 planten per ha. Men zal dus moeten streven naar minstens 50.000 planten per ha. Bij gebruik van poters in de maat 35/45 kan men in vele gevallen wel tot 55.000 planten per ha gaan. Er zullen zeker bedrijven zijn. waar men zowel voor de maat 35/45 als voor 45/55 hoger kan gaan, dan hier aangegeven is. Nog een ander punt verdient de aandacht. Het gebruik van poters binnen een nauwe sortering is aan te bevelen. Zo is het poten van knollen in de maat 45/50 en 50/55 beter dan gebruik te maken van de maat 45/55. Op de eerstgenoemde wijze krijgt men een ge lijkmatiger gewas en bovendien waarschijnlijk een betere sortering. HET AANTAL KIEMEN PER POTER TTIT het voorgaande is gebleken, dat door een grotere plantdichtheid en door het gebruik van grote poters, de sortering fijner wordt. De oorzaak ligt vooral hierin, dat bij deze methode het aantal stengels per ha toeneemt. Er is nog een andere methode, waarmee men het aantal stengels per ha kan verhogen en wel een methode, waarbij geen extra pootgoed nodig is. Een aardappel bezit verscheidene ogen. Dikwijls worden knollen gepoot, waarvan lang niet alle ogen zijn uitgelopen. Hoe meer kiemen op een poter, hoe groter de kans is op een plant met veel stengels. Een plant met veel stengels geeft aanzienlijk meer knollen dan een plant met weinig stengels. Bij de pootgoedteelt verlangen we juist veel knollen en daarom moet gestreefd worden naar een poter, die zoveel mogelijk spruiten kan vormen. Op twee manieren kan men daf bereiken: a. het verwijderen van de topspruiten. Dit geldt uiteraard alleen voor die aardappelen, die zo bewaard worden, dat ze topspruiten geven (bijv. in glazen bewaarplaatsen). Door deze poters af te kiemen, gaan daarna meer ogen uitlopen; b. Pootaardappelen zodanig bewaren, dat ze niet kiemen. Ongeveer drie weken voor het poten snel opwarmen tot plm. 15° C. Beginnen de ogen uit te lopen, dan de aardappelen in kiembakjes in het licht plaatsen en de temperatuur lang zaam laten dalen tot plm. 7° C. Dit is een zeer geschikte methode om veel kiemen per poter te krijgen. In beide gevallen moet men ervoor zorgen, dat de kiemen niet verhouten. Een verhoute kiem komt niet of pas laat boven de grond. Het verhouten van een kiem wordt waarschijnlijk bevorderd door hoga temperatuur, langdurig licht en een lage luchtvoch tigheid. VROEG LOOFTREKKEN OF DOODSPUITEN In de praktijk komt het nogal eens voor, dat men in de zomer extra vroeg gaat looftrekken of doodspuiten, omdat men bang is, dat de aardappelen te grof zullen worden. We zullen eens nagaan of deze methode wel juist is. In Nederland zijn de laatste tientallen jaren verscheidene proefvelden door consulenten aange legd, waar een deel van de aardappelen vroeg en een ander deel laat geróoid werd. Wanneer men de cijfers hiervan bestudeert, blijkt soms, dat de opbrengst in de maat 28/45 bij vroeg rooien iets groter is dan bij laat rooien, texwijl ook het tegen overgestelde voorkomt. 15 proefvelden met het ras Bintje werden zowel vroeg als rijp gex-ooid: Gemid. opbr. 28/45 bij rooien in juli 191 kg per are 28/45 rijp rooien 199 Bij het ras Bintje blijkt hier duidelijk het te ver- waai'lozen vex*schil. Uit de gegevens van proef velden met andexe rassen krijgt men dezelfde in druk. Ook al zou de opbrengst in de maat 28/45 bij later rooien in sommige gevallen iets afnemen, er staat een dermate grote toename van knollen 45 mm tegenover, dat het doorgaans nog niet lonend zou zijn om deze reden vroeg te rooien. Het vroeger rooien dan noodzakelijk is voor een gezonde nateelt, zal in de meeste gevallen niet de aangewezen weg zijn om een gezonde opbrengst van de maat 28/45 te krijgen. Andere, meer geschikte middelen staan de teler ter beschikking. CONCLUSIE Voor de pootgoedteelt zijn de volgende factoren voor een hoge opbrengst in de maat 28/45 belang rijk: Een groot aantal kiemen per poter. De poter moet in vochtige, tamelijk fijne grond gelegd wórden. Bij voorkeur gebruik maken van poters maat 45/50 of 50/55 en een plantdichtheid van minstens 50.000 planten per ha. Bij gebruik van poters 35/40 of 40/45 ongeveer 55.000 planten per ha. Het extra vroeg rooien om een fijne sortering te krijgen, is doorgaans geen geschikte methode. In een uitgebreid artikel van „De Vlasbode" van 12 februari j.l. wordt de vraag beantwoord hoe een termijnmax'kt eigenlijk werkt. „De Vlasbode" betoogt dat een dergelijke markt voor vlas zowel voor vlassers als handelaars en spinners van nut kan zijn. Vooropgesteld zij echter dat de omvang van de Nederlandse en Belgische vlasproduktie voldoende groot is voor een termijnmaikt en dat er, technisch gesproken, ook geen bezwaren zijn. Het artikel besluit met te stellen dat: „Indien wij in de vlashandel zoiets konden beieiken dit een ge weldige vooruitgang zou zijn, ten nutte van het algemeen belang. Het zou een garantie kunnen worden voor een betere stabiliteit' op de gehele vlasmarkt". (Advertentie Moderne opfokmethoden vra gen Uw bijzondere aandacht voor een goed uitgebalan ceerd voer. Uw kalveren moe ten worden beschermd tegen infectieziekten en groeistoor nissen (zoals rachitis) ten ge- volge van vitaminetekorten. Een uitstekende bescherming geeft de Duphasol vitamine- s'oot die gemakkelijk door het lichaam wordt opgenomen en zeer eenvoudig is te gebxui- ken. Geef Uw kalveren op de 2e of 3e dag na de geboorte één vitaminestoot Duphasol door de melk of biest en Uw di-ren zijn voor meerdere maanden gevrijwaard voor gevaarlijke vitaminetekorten. De Duphasol vitaminestoot is verkrijgbaar in twee soorten: met en zonder vitamine E. VAN PHILIPS-ROXANE de ideale vitaminestoot voor al Uw dieren

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1958 | | pagina 5