RECHTEN EN PLICHTEN
MINISTER VONDELING OVER
PLANNEN
Stedeling en Boer
ZATERDAG 15 FEBRUARI 1958
107
HET bestuur van het Landbouwschap heeft on
langs in eerste lezing zijn goedkeuring gehecht
aan een ontwerp-verordening arbeids- en rusttijden
voor akkerbouw en veehouderij. Hoewel het ontwerp
thans nog ter visie ligt, mag worden verwacht dat
de definitieve vaststelling van de verordening spoe
dig zal volgen. Zij zou per 1 mei a.s. van kracht
worden, tenzij de Minister van Sociale Zaken tegen
de inhoud bezwaar mocht maken. De mogelijkheid
hiertoe is niet uitgesloten, te meer daar over de
verordening in het Schap geen volledige overeen
stemming werd bereikt. Met name de vertegen
woordigers, aangewezen door de A.N.A.B., konden
zich hiermede niet verenigen. De bezwaren, die
bij hen bestaan, worden, blijkens uitlatingen van
de heer J. Lageveen tijdens het dezer dagen door
de Partij van de Arbeid gehouden agrarisch congres,
in de kring van het N.V.V. gedeeld. Hij kwalificeerde
de ontwerp-verordening als „een dolksteek in de rug
van de P.B.O.". Deze uitlating gaarne voor rekening
van de vroegere voorzitter van de A.N.A.B. latende,
willen wij niettemin opmerken, dat wij haar mis
plaatst achten, daar het hier gaat om een regeling,
die blijkbaar door de meerderheid van de georgani
seerde bedrijfsgenoten wordt aanvaard.
De materie waarvoor een regeling moest worden
getroffen, is niet eenvoudig. Vandaar dat het over
leg veel tijd in beslag heeft genomen. Er viel echter
niet aan te ontkomen, omdat de arbeidswet 1919 in
middels van toepassing is op de arbeid in de land
bouw en destijds is bepaald, dat wanneer het Land
bouwschap in gebreke mocht blijven een verorde
ning vast te stellen, de regering een regeling zal
invoeren. V.oor alle sectoren in de agrarische be
drijfstak zal eerlang een soortgelijke verordening
worden ingevoerd.
Welke zijn nu de bezwaren van de A.N.A.B.
Wij willen deze van enkele kanttekeningen voorzien,
omdat dit tevens een gelegenheid biedt enkele
hoofdzaken van de verordening aan te geven. Hier
bij zal echter niet naar volledigheid gestreefd wor
den.
Het is de bedoeling dat de thans geldende ar
beidstijden, welke zijn neergelegd in het mantel
contract, in de verordening worden overgenomen.
De A.N.A.B. wil hier niets van weten en is van oor
deel, dat in de verordening een overgangsregeling
dient te worden opgenomen, die op den duur auto
matisch leidt tot de invoering van de 48-urige werk
week in onze bedrijfstak.
HOEWEL wij kunnen aanvoelen, dat men van
landarbeiderszijde geneigd is op een zodanige
verkorting van de arbeidstijd aan te sturen, dat ook
op dit punt de gelijkstelling met de industrie wordt
bereikt, menen wij niettemin, dat aan het standpunt
van de A.N.A.B. de nodige realiteitszin ontbreekt.
Immers per 1 mei 1957 werd, vooruitlopende op de
verordening, de arbeidstijd in de veehouderij reeds
met 100 uur per jaar verkort. Van werkgeverszijde
ging men ermee akkoord, dat een aanpassing van
de lonen, die overigens redelijk zou zijn geweest,
achterwege bleef. Dit is echter niet het voornaamste.
Erger is het, dat de A.N.A.B. er blijkbaar geen oog
voor heeft, dat aan de drastische beperking van de
arbeidstijd als door hem voorgesteld, een ingewik
kelde problematiek vastzit. Dit is geen zaak die men
één, twee, drie kan oplossen. Ook niet met een over
gangsregeling. Invoering van een 48-urige werk
week in de veehouderij betekent, dat de structuur
van de bedrijfsvoering radicaal moet worden ge
wijzigd. Bovendien moet vaststaan, dat de sociaal-
economische gevolgen van een dergelijke maatregel
kunnen worden aanvaard. Hierbij zal men o.a. de
consumenten duidelijk moeten maken dat een be
langrijk hogere melkprijs moet worden betaald. Voor
al deze problemen zal eerst een oplossing moeten
worden gevonden alvorens het enige zin heeft in een
verordening vast te leggen de wijze waarop en het
tempo waarin het gestelde doel kan worden be
reikt.
Blijven de huidige arbeidstijden weliswaar on
verkort gelden; beperkende bepalingen daarentegen
zullen in de verordening worden opgenomen voor de
arbeid, verricht door jeugdige personen en vrouwen.
Ook de regeling van de overuren vermocht niet
de instemming te verkrijgen van de A.N.A.B.-ver-
tegenwoordigers. Zij gaven er blijkbaar de voor
keur aan van de boerderij een fabriek te maken,
waarin buiten de normale arbeidstijden en een be
perkt aantal overuren beslist niet langer mag wor
den gewerkt, tenzij hiervoor een speciale vergunning
is verkregen van de Arbeidsinspectie of het bedrijfs
orgaan. De meerderheid van het Schapsbestuur
dacht hier gelukkig anders over en sprak zich uit
voor een soepeler regeling. Bepaald is nl., dat een
arbeider, die in het contractjaar reeds 125 overuren
heeft gemaakt, niet verplicht is nog meer uren te
maken. Hij mag dit echter wel vrijwillig doen. Voor
de arbeiders geldt dus geen ongelimiteerde ver
plichting tot het verrichten van overwerk, terwijl
de werkgever gehouden is voor elk overuur met
zijn arbeiders overleg te plegen. Een bepaling ove
rigens, waarvan de redelijkheid o.i. niet kan worden
ontkend. Zij biedt het voordeel dat de werkgever
wordt gespaard voor administratieve beslommerin
gen, welke aan het aanvragen van overwerkvergun-
ningen zijn verbonden.
■PENSLOTTE nog een opmerking over de sancties,
die zijn gesteld op het niet naleven van de
verordening. Gekozen is voor een systeem van
tuchtsancties, waarbij is bepaald dat de arbeider
strafbaar zal zijn bij overtreding van de persoon
lijke verplichtingen, die de verordening hem oplegt.
Het spreekt vanzelf, dat ook de werkgever verplicht
is de verordening na te leven. De A.N.A.B. kan de
strafbaarstelling van de arbeiders niet aanvaarden.
Hij ziet hierin een niet te rechtvaardigen discrimi
natie van de landarbeiders, omdat de arbeidswet
1919 een zodanige strafbaarstelling niet kent. Hier
vergeet men echter, dat de arbeidswet 1919 tot stand
kwam onder de toenmaals geldende omstandigheden.
Het kan moeilijk worden ontkend, dat er destijds
veel meer behoefte aan arbeiders beschermende
maatregels bestond als thans. Voor alle arbeiders gel
den tegenwoordig C.A.O.'s en loonregelingen, waarin
hun rechtspositie uitvoerig is geregeld. Voor de be
drijfstak als de onze komt hier nog bij, dat de
medezeggenschap van de arbeiders ver is doorge
voerd, zelfs voor de P.B.O. tot stand kwam. Er is
nauwelijks een probleem denkbaar, waarbij de land
arbeidersbonden niet zijn betrokken. Vraagt men
rechten en verkrijgt men deze, dan zal men ook
plichten moeten accepteren. De ontwikkeling van
de P.B.O. heeft met zich gebracht, dat het bedrijfs
leven zelf regelingen kan treffen. Hieraan zal men
echter sancties moeten verbinden om de naleving te
bevorderen.
Een eenzijdige strafbaarstelling, die op zichzelf
reeds onbevredigend werkt omdat zij discriminatie
tussen de rechtspositie van werkgever en werknemer
betekent, past zeker niet in een bedrijfsregeling.
Moge dit inzicht ook bij de A.N.A.B. spoedig rijpen.
N. A. V.
AAN het einde van het op 6 februari j.l. te Mep-
pel gehouden agrarische congres van de Partij
van de Arbeid heeft minister Vondeling enkele op
merkingen gemaakt waarbij hij ondermeer grote
belangstelling voor de landbouw constateerde. Met
name belangstelling voor dat deel van het land
bouwbeleid, dat gericht is op het redelijk inkomen
van de boer. In dit verband wees hij erop, dat de
landbouw niet in een uitzonderingpositie verkeert,
zoals men ten onrechte wel meent. Ook in andere
sectoren van het economische leven kent men be
moeiingen van de overheid en middelen tot beïn
vloeding van de inkomensvorming, maar dat blijkt
niet zo duidelijk (monopolies, prijsafspraken, in
voerrechten, vestigingsregelingen). Inderdaad, het
nakomen van de garantieverplichtingen overi-
gens beperkt tot enkele prodnkten -kost de schat
kist grote bedragen, maar de Nederlandse consu
ment mag daartegenover ook wel bedenken, dat
ons voedsel nog steeds het goedkoopste is in de
hooggeïndustrialiseerde Westerse wereld.
Minister Vondeling maakte van deze gelegenheid
gebruik om de agrarische wereld enkele oude,
simpele, waarheden voor te houden, die z.i. in het
belang van de agrarische afzet voortdurend als
toetsstenen dienen te worden aangelegd: 1) Men be
taalt liever ƒ1,dan ƒ1,20; met andere woorden:
produceer tegen zo laag mogelijke prijs. 2) De
keuzemogelijkheid voor de consument mag niet te
klein zijn; het is prettiger voor hem te kunnen kie
zen uit meer dan één kwaliteit of één soort. 3)
Méér produceren dan geconsumeerd kan worden,
is een vorm van economische waanzin, die zo goed
mogelijk tegengegaan moet worden. 4) Consump
tiedwang is uit den boze. Men klaagt b.v., dat er in
Nederland zo weinig boter wordt geconsumeerd,
maar men heeft te bedenken, dat de regering nie
mand kan dwingen meer boter te eten. De klant,
die koning is hoewel geen alleenheerser heeft
het allereerste woord. De landbouw produceert
voor de verbruiker, deze economische wet kan niet
omgekeerd worden, wel heeft de toepassing van
deze wet sociale consequenties voor de producent.
Als wijzigingen in de produktie moeten optreden,
kan zich bij de voortbrengers van agrarische pro-
dukten menselijk leed voordoen door verzwakking
van zijn sociale positie. We kunnen dat leed ver
zachten, maar beter is het dit leed door planning
in de produktie te voorkomen. Bij wijziging van
het produktiepatroon treden economische èn so
ciale aspecten op. Zie eens naar de koolteelt in
Noord-Holland. Landbouwschap en Produktschap
zijn van mening, dat een produktieregeling voor de
bewaarkool uitermate moeilijk is. Aan de andere
kant: De overheid kan geen steun verlenen zonder
een poging tot produktiebeperking. Dat geldt ook
voor de varkens Maar al te dikwijls hoort men
nog: Morgen gaat het misschien wel weer beter.
Deze illusiepolitiek zal voor bepaalde produkten
evenwel stellig niet opgaan.
Dat kan betekenen, dat het moet komen tot struc-
tuurwijzigingen, die we dan tijdig, dat is zo vroeg
mogelijk en dus met de minste „pijn", hebben te
bevorderen. Ook dan geldt, dat „voorkomen beter
is dan genezen door uitzieken"; een tussenvorm is
niet mogelijk, naar de mening van de minister, die
tenslotte zei, dat we niet te veel en te lang moeten
stilstaan bij gisteren maar werken voor de dag
van morgen en overmorgen, wat planning eist. De
planning schiet vaak tekort, doordat het planning
op te korte termijn is, waarbij men teveel is inge
steld op de mogelij khed<L, van vandaag, terwijl het
werk meer op de toekomst gericht moet zijn.
TT ET Bestuur van het Landbouwschap heeft
enige tijd geleden aan de N.V. Vorm te Am
sterdam opdracht gegeven een onderzoek in te
stellen naar de mening van de stedeling over de
boer.
Dit instituut, dat veel meer van dergelijk on
derzoekingswerk doet is aan het werk getogen
en heeft een rapport samengesteld, dat thans
door het Landbouwschap voor publicatie is vrij
gegeven.
In vele dagbladen hebben uittreksels van dit
rapport gestaan en ook beoordelingen.
Wij willen gaarne enige aantekeningen maken
bij een en ander.
Het is tegenwoordig in de mede de opinie van
de mensen te peilen. Men stelt dan aan willekeu
rig gekozen mensen een bepaald aantal vragen
en verwerkt de gegevens. Dit systeem heeft goede
en slechte kanten. Zolang de vragen, die gesteld
worden, eenvoudig zijn en over dingen gaan,
waarvan de ondervraagde in ieder geval enige
kennis of verstand heeft, kan men er wel van
leren.
Heel anders wordt dit onzes inziens echter,
wanneer de vragen gaan over zaken, waar de on
dervraagde weinig of geen verstand van heeft.
Als men aan schrijver dezer regelen vraagt hoe
hij over de vissers denkt, dan zal dat oordeel af
hangen van de indruk, die de weinige vissers, die
hij ooit ontmoet heeft, op hem hebben gemaakt.
De omstandigheden, waaronder de ontmoeting
heeft plaats gehad en de persoon van de door
hem ontmoete visser zullen zijn oordeel onge
twijfeld beïnvloeden.
De waarde van dit oordeel is uiterst gering,
wanneer men tenminste hieruit wil afleiden hoe
men over de vissers denkt.
In het bewuste rapport „Stedeling en Boer" nu
staan de meningen van ruim 500 willekeurig ge
kozen stedelingen. Het feit, dat velen van hen
weinig of geen verstand van de landbouw heb
ben en hun contact met boeren slechts zeer spo
radisch en dan nog min of meer toevallig heeft
plaats gevonden, is voor ons een teken, dat de
waarde van hun oordeel practisch nul is.
Of hiermede de waarde van het bewuste rap
port ook nul is, is weer een andere kwestie.
Want wat zeker als conclusie getrokken mag
worden is dat de gemiddelde stedeling weinig of
niets weet van het boerenvak, van het boeren
leven, van het boerengezin en van de vraagstuk
ken van landbouw en platteland en dat er daar
door een enorme hoeveelheid misverstanden
heersen.
Maar dat wisten wij toch al lang Wat weet de
ene bedrijfstak van de andere Wat weten wij
van leven, werken en vraagstukken van bijv. de
mijnwerkersde vissers, de drukkers enz enz.
De waarde van het bewuste rapport ligt hem
dus hoogstens in het bevestigen van de grote
onwetendheid van velen over boerenstand en
haar vraagstukken. Dat het zaak zal zijn het
grote publiek beter met deze vraagstukken be
kend en vertrouwd te maken was ook reeds be
kend.
Meer waarde behoeft men aan de inhoud van
dit rapport niet toe te kennen. Meer waarde
heeft het ook niet.
TïAAROM is het ons niet duidelijk, waarom dit
rapport gepubliceerd moest worden. Het Land
bouwschap heeft het aan de pers toegestuurd en
deze heeft er vanzelfsprekend aandacht aan be
steed. Deze heeft het ook naar zijn waarde ge
schat. En het is voor ons heel duidelijk, dat het
oordeel over het algemeen vernietigend uitviel.
Want naast goede uitspraken over de boer heb
ben een aantal stedelingen een mening gespuid,
die door de „Provinciale Zeeuwse Courant" onzes
inziens terecht als „bittertafelpraat" is bestem
peld. Meningen, waarover men zich behoorlijk
ergeren kan en dit natuurlijk doet.
En als het dan al aan de pers gegeven had
moeten worden, dan had toch zeker de mening
van het Bestuur over de inhoud erbij gegeven
moeten worden.
Thans is er terecht ontstemming over deze
gang van zaken, die opnieuw aantoont, hoe wei
nig inzicht er bij het Landbouwschap bestaat
over de mentaliteit van de boeren, iets waarover
wij ook al in ons Overzicht schreven. Want men
heeft zich in boerenkring behoorlijk geërgerd.
En: terecht
is nu wel duidelijkdat het Landbouw-
schap niet het orgaan is, dat het publiek over
de landbouwvraagstukken moet inlichten, want
dit orgaan kan het niet.
Het is onzes inziens van geen belang hoe een
willekeurige stedeling over de boeren denkt.
Wat wèl van belang is, is dat 't standpunt van
de landbouw over de belangrijke vraagstukken
duidelijk en waardig aan de pers bekend wordt
gemaakt. Deze neemt dit heus wel op en dan
komt het vanzelve onder de ogen van de lezers.
De urijze van publicatie van dit rapport „Stede
ling en Boer", waarvan de waarde maar uiterst
betrekkelijk is, achten wij een misstap. Hiermede
heeft het Landbouwschap de boeren en zichzelve
een kwade dienst bewezen.
3.