AARDAPPELEN
ZOMERGERST
BLAUWM AAN ZAAD
Eigenheimer 402.3 377.2 98 4
Kwinta 376.3 373.2 97 7
Meerlander 402.0 384.9 100 8
de Swart 47^12 321.0 325.4 84 7
Luctor 362.4 372.5 97 9
Prinslander 444.2* 444.2* 115* 5*
C.B. 47-39-56 460.4 460 0 119 9
Furore 372.8 348.2 90 8
Irene 320.4 316.6 82 9
Burmania 360.9 343.0 89 8Yz
Bintje 515.3 440.1 114 4
Alpha 429.0* 438.4 114 9
55.0
47.6
99
Carlsberg
56.1
48.6
101
54.7
49.5
103
Piroline
48 6
101
44 7
93
53.9
47.1
98
48.6
101
48.6
101
50.0
104
50.5
105
47.1
98
44.3
92
53.7
48.1
100
Emmabloem 97 Fijn lichtblauw
Nobel 93 Mooi diepblauw, tamelijk grof
S. V. P. 801 104 Goed
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
Opbrengsten aardappelconsumptierassen over het tijdvak 1953 t/m 1957.
RAS GeT957leld Gem- 1953 '57 Phytophthora
kg/are kg/are °/o in de knol
De aardappelen gaven dit jaar grote verliezen als gevolg van doorwas en
aantasting door fytofthora.
Na een droog, schraal voorjaar volgde een periode met droog warm weer,
die eind juni het hoogtepunt bereikte. Hierdoor kwam de groei op vele per
celen tot stilstand. Na de daarna gevallen regen liepen de reeds gevormde
knollen uit met als gevolg dat in meer o" mindere mate doorwas optrad.
Eigenheimer en Bintje, de in het Z. W.-zeekleigebied meest verbouwde rassen,
bevestigden hun gevoeligjheid hiervoor.
Van begin juli tot de oogst was het weer vrijwel doorlopend gunstig voor
het optreden van fytofthora. De gevoeligheid van Bintje en Eigenheimer hier
voor kwam dit jaar duidelijk tot uiting.
De oogstresultaten van dit jaar onderstrepen hierdoor nog weer eens duide
lijk de wenselijkheid van goede vervangers voor deze rassen. Het kweken van
goede vervangers is moeilijk. Toeh komen er op de proefvelden enkele rassen
naar voren welke beproeving in de praktijk verdienen.
KWINTA vraagt als vervanger van Eigenheimer de volle aandacht. Dit r£s
is in 1S57 in de Rassenlijst opgenomen. De opbrengst is gemiddeld vrijwel
gelijk aan die van Eigenheimer, maar de gevoeligheid voor fytofthora is
beduidend minder. Dit laatste bleek zowel in 1956 als in 1957 zeer duidelijk. De
sortering is goed evenals de knolvorm. Volgens eigen waarnemingen wat traag
ontwikkelend maar goed dekkend loof. Rijpt ongeveer met Eigenheimer. De
consumptiekwaliteit is op kleigrond goed. Beproeving op praktijkschaal is
gewenst.
MEERLANDER. In de Bevelander-gdbieden heeft Meerlander enige ver
breiding. De opbrengst is veel beter en de knolvorm is ideaal.
Dit ras vormt een mooi gewas doch is wat gevoeliger voor fytofthora in de
knol. De consumptiekwaliteit is goed, in het voorjaar echter minder vanwege
het vlugge uitlopen tijdens de bewaring. Ook als Eigenheimervervanger kan
dit ras worden beproefd.
LUCTOR komt ook als Bevelandervervanger in aanmerking. De opbrengst
is goed, met een goede sortering en knolvorm. Heeft vooral op zware klei
gronden een goede consumptiekwaliteit. Wordt weinig in de knol aangetast
door fytofthora. De beginontwikkeling is traag, het loof is iets slap en matig
dekkend.
PRINSLANDER lijkt een ras voor de lichte kleigronden en de zandgronden.
Is op de zwaardere gronden te los in de kook. De opbrengst is zeer goed, de
knollen hebben een sterke neiging tot grof worden. Dicht poten is daarom aan
te bevelen. Het ras is nogal vaiibaar voor fytofthora in loof en knol. De begin
ontwikkeling is traag; vormt later een goed dekkend gewas.
BURMANIA. Bij de roodschillige rassen komt Burmania gemiddeld in op
brengst overeen met Furore. Burmania werd in 1957 in de rassenlijst opge
nomen. De opbrengsten zijn nogal wisselvallig. Dit ras heeft weinig last van
virusziekten. De consuimptiekwaliteit wordt veelal als goed gewaardeerd. De
zuiverheid van kleur en de structuur op de schotel laten wel eens te wensen
over. Hét ras heeft een vlugge ontwikkeling en goed dekkend loof. Kan naast
Furore beproefd worden.
IRENE geeft voor dit gebied te lage opbrengsten. De consumptiekwaliteit
is trouwens goed, evenals de knolvorm.
BINTJE en ALPHA zijn in dit gebied bekende rassen. Als Bintje-vervanger
komt Climax in aanmerking. Dit ras geeft doorgaans hogere opbrengsten en
is beduidend minder gevoelig voor fytofthora in de knol. Het zetmeelgehalte
is lager dan van Bintje; iets weker in de kook en nog minder bloemig. Over de
waardering in het buitenland is nog weinig bekend.
Opbrensten zomergerstrassenproeven 19461957 in kg/are.
Gemiddeld
RASSEN
1957
1946—1957
Relatief
In de jaren 1954 t/m 1956 heeft verbouw van Piroline wat uitbreiding onder
gaan, hoofdzakelijk ten koste van Kenia en Balder. Ten opzichte van Balder
is Piroline echter geen verbetering. De opbrengsten van Balder liggen gelijk
aan die van Piroline, terwijl de strostevigheid van Balder beslist beter is.
Bovendien wordt de bouwkwaliteit van Piroline verschillend gewaardeerd,
terwijl die van Balder het hoogst gewaardeerd wordt Dit is de laatste jaren
ook in de prijs tot uiting gekomen, want voor Balder is steeds 25 cent per 100
kg meer betaald.
BALDER. In 1957 heeft Balder weer wat van het verloren terrein op Piro
line teruggewonnen. Ook voor 1958 blijft voor de verbouw van brouwgerst
Balder het aangewezen ras, speciaal op de betere gronden ondanks het feit, dat
de grote vatbaarheid voor meeldauw als een ernstig bezwaar wordt gevoeld.
Balder rijpt ongeveer een week na Piroline.
KENIA, een oud bekend ras, dat in opbrengst bij Balder achterblijft, zal van
de rassenlijst afgevoerd worden.
CARLSBERG. Het in 1957 in de rassenlijst opgenomen ras Carlsberg heelt
enige uitbreiding ondergaan. Ook in dit oogstjaar heeft dit ras de weers
omstandigheden mee gehad. Het is een ras, dat vooral op minder vruchtbare
gronden zeer goede opbrengsten heeft gegeven. Het is een bladrijk gewas,
waarvan de stevigheid te wensen overlaat. De stikstofgift dient hierbij aan
gepast worden. Carlsberg stoelt sterk uit en mede hierdoor is het gewenst
de zaaidzaadhoeveelheid niet te hoog te nemen.
De brouwkwaliteit van Carlsberg is goed. Dit ras is wat later rijp dan
Balder.
PROCTOR. Het ras Proctor heeft op de proefvelden, wat opbrengst be
treft, een goede indruk gemaakt. Het is een laat rijpende gerst met tamelijk
kort en matig stevig stro. Is nogal vatbaar voor meeldauw. De brouwkwali
teit is goed.
Dit ras, dat in 1957 in de rassenlijst opgenomen is in de rubriek „uitsluitend
voor uitvoer bestemde rassen", zal in 1958 voor vrije verbouw in de rassen
lijst worden opgenomen.
Ket grote prijsverschil tussen brouw- en voergerst zal voor het grootste
gedeelte in het Z. W.-zeekleigebied een stimulans zijn om brouwgerst, zoals
de bovenomschreven rassen, te blijven verbouwen.
Verbouw van voergerst heeft voor dit gebied weinig zin, ook al zou het
prijsverschil praktisch nihil zijn. De opbrengsten van de brouwgerstrassen
liggen op eenzelfde niveau als die van de voergerstrassen.
Alleen Vada en Frisia komen hier wat boven.
Op de zandgronden, waar uiteraard praktisch alleen voergerst wordt ver
bouwd, verdienen rassen als Hertha en Wisa de meeste aanbeveling. Ook
Piroline kan op dergelijke gronden goede resultaten geven.
Wisa is in 1956 voor het eerst in de rassenlijst opgenomen. Het is een
snel ontwikkelend bladrijk gewas, dat een goede grondbedekking geeft. Heeft
weinig last van droogte. Dit ras moet gezien worden als een vervanger van
Saxonia. De opbrengst van Wisa ligt belangrijk boven die van Saxonia.
In 1958 zal voor het eerst in de rassenlijst worden opgenomen het ras
Union (v.h. Firlbeck 10443).
Omtrent de geschiktheid voor brouwgerst is hiervan nog weinig bekend.
Union bleek in het Z. W. zeekleigebied ten opzichte van Balder geen ver
betering.
Blauwmaanzaadrassen proefvelden
RASSEN Relatieve opbr.
19501957 Waardering zaad
De oppervlakte blauwmaanzaad heeft de laatste jaren een flinke uitbrei
ding ondergaan. In 1957 werd de totale oppervlakte met 20% uitgebreid
tot een totaal van 4900 ha. Deze oppervlakte wordt voor het grootste deel
ingenomen door Emmabloem 58 en Nobel 33
Naast de opbrengst is de kwaliteit van het zaad bij dit gewas van door
slaggevende betekenis. Nobel wordt op dit punt beter gewaardeerd dan
Emmabloem. De verbouw van dit ras neemt de laatste jaren sterk toe.
EMMABLOEM heeft een vlugge ontwikkeling en vormt een bladrijk gewas
met een sterk vertakte hoofdstengel. De stevigheid is goed.
NOBEL is wat trager, heeft minder vertakking en is iets steviger. Het
zaad is diepblauw van kleur en grofkorrelig. In het begin van de groei komen
op het blad witte vlekjes voor. Veelal worden deze voor één of andere ziekte
aangekeken. Het is echter een raseigenschap en bij het ouder worden van
het gewas verdwijnen deze vlekjes.
OEBREHGST I 0 S S C E S t H S S E T B 0 f T El B t
P773 GEK. 1946 - «57