ONDERZOEK VOOR UIENTEELT EL Stichting Nederlandse Uien-Federatie in 1936 Centraal Bureau begon veredeling van suikerbieten ZEEUWS LANDBOUWBLAD IN een keurig verzorgd jaarverslag zij het aan de late kant deelt de Stichting Nederlandse Uien-Federatie te Middelharnis de loop van de ge beurtenissen op haar werkterrein in 1956 mede. Volgens opgave van het C.B.S. bedroeg de in 1956 met uien beteelde oppervlakte bijna 6.000 ha, na genoeg geheel bestemd voor de teelt van zaai-uien. De gemiddelde hoge kiemkracht van het in 1955 geoogste zaad zal, voorzover het de uiengebieden in het zuidwestelijk deel van ons land betreft, de oorzaak zijn van de over het algemeen goede stand van de zaai-uien. De aantasting door valse meeldauw was o.a. in Zeeland "klein en de opbrengsten waren goed. Helaas liet de duurzaamheid wel te wensen over. Behalve een hoog percentage koprot was in veel gevallen sprake van een ernstige aantasting door witrot. De geoogste hoeveelheid zaaduien was door de koude en natte zomer niet alleen abnormaal laag, de kwaliteit was tevens twijfelachtig. Het toenemend gebruik van luchtgekoelde be waarplaatsen heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat moeilijk te bewaren partijen toch nog voor ex port in aanmerking konden komen. Bij het telen van plantuien viel in 1956 weer een toename van het gebruik van buitenlandse rassen zoals Stuttgarter Riesen en Ebenezer waar te nemen. Deze rassen vertonen namelijk een aanzienlijk geringere neiging tot schietervorming dan de inlandse selecties. In verband hiermede kan de warme bewaring des gewenst dan ook achterwege blijven. Behalve een algemeen overzicht van de werk zaamheden in 1956, geeft het jaarverslag de resul taten van het in 1956 uitgevoerde onderzoek weer. Deze onderzoekingen hadden hoofdzakelijk betrek king op het rassenonderzoek, cultuurproeven, che mische onkruidbestrijding, ziektebestrijding, kunst matige droging van uienzaad en de mechanisatie. Rassenonderzoek en mechanisatie VOOR het rassenonderzoek werden zes proefvelden aangelegd. Drie van deze proefvelden bleken slechts in aanmerking te komen voor verdere ver werking van de gegevens, omdat op de andere veldjes witrot, kroef een aantasting door het uienstengelaaltje en ongelijkmatige stand optrad. Van de facultatieve selecties werd de Noordholland se Strogele selectie Langedijker Strogele en de Noordhollandse Bloedrode selectie Buisman tot hoofdselectie bevorderd en in de rassenlijst op genomen als rassen Plasto en Brillant. De laatste jaren werden in verschillende prijs couranten aanbiedingen van hybride-uien aange troffen van uit Amerika afkomstige rassen onder de naam Vroege Glorie en Vroege Triumphator. Men beschikt thans over 2 jaar proefvel'dervaring met deze rassen, waaruit blijkt dat de produktiviteit van deze rassen in vergelijking met de als standaard fungerende vertegenwoordiger van het Rijnsburger type Primeur, laag is. De vroegrijpheid wordt echter door geen van de inlandse selecties geëvenaard. Aan de hand van de opgedane ervaring mag worden aangenomen dat de hybriden drie tot vier weken eerder geoogst kunnen worden. De duurzaam heid van de hybriden blijkt echter geringer te zijn dan die van de Primeur. Bovendien vormt de geringe produktiviteit een handicap, terwijl bij eventuele proefsgewijze uitzaai terdege aandacht besteed moet worden aan de vatbaarheid voor valse meeldauw. Sinds lang worden slechts enkele zilveruienrassen gebruikt voor de zilvei'uienteelt. Jaarlijks wordt het benodigde zaad uit Italië en Frankrijk betrokken. Om na te gaan of er nog andere bruikbare zilver uienrassen bestaan, werden door het Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen uit vele West- europese landen en de Verenigde Staten zaad monsters aangevraagd van witte uienrassen. Het resultaat is, dat een 45-tal witte uienrassen op het landbouwproefbedrijf „De Scheldemonden" konden worden uitgezaaid. Het merendeel van de rassen bleek echter voor de zilveruienteelt onbruikbaar. Met de overige rassen werd het onderzoek dit jaar voortgezet en men mag dus met betrekkelijk op timisme de uitslag van dit onderzoek tegemoet zien. TNE mechanisatieproeven 1956 hadden betrekking op de oogst. Bij gunstige weersomstandigheden leverde de Reynolds rooimachine bevredigend werk. Op natte grond was de machine echter niet bruik baar, omdat er dan te veel grond tussen de uien komt. De capaciteit van deze met acht rooi-elemen- ten uitgevoerde machine bedroeg een halve ha per uur. De rijenafstand op de proefpercelen bedroeg 31 cm. Het machinaal oprapen ondervond, wanneer de uien op stroken van twee of drie rijen kwamen, echter bezwaar. De voor het rooien van aardappelen in de han del zijnde B.A.V. 8 bleek, na het treffen van enkele voorzieningen, goed bruikbaar voor het van het land oprapen van uien. De beste resultaten werden ver kregen wanneer bij het plukken niet meer dan zes rijen bijeengebracht waren. Voor het verwerken van een zware legger uien was de machine echter niet geschikt. Voor het bedienen van de machine waren afgezien van de trekkerchauffeur vier tot vijf man nodig, terwijl een capaciteit van on geveer 100 hl per uur werd gehaald Cultuurproeven en kunstmatige droging UIT een proef met plantuien, geplant op verschil lende data kwam naar voren dat de plantdata weinig invloed hadden op de vroegrijpheid en de op brengst van het gewas. Het doel van de proef was echter om na te gaan in hoeverre de periode gelegen tussen het uit de bewaarplaats halen van het plant goed en het inplanten van invloed is op het optreden van bloemstengels De resultaten van een op 21 augustus 1956 uitgevoerde telling, vlak voor het plukken van de uien, is in onderstaand staatje weergegeven. Percentage aantal bloemstengels van het totaal aantal planten. Plantdatum Maat van het Aantal bloem- pootgoed stengels in 23 maart 8-15 mm 7,9 30 maart 8-15 mm 5,6 6 april 8-15 mm 6,4 16 april 8-15 mm 4,8 20 april 8-15 mm 3,6 27 april 8-15 mm 1,7 Opvallend is dat het percentage van het aantal bloemstengels aanmerkelijk groter is wanneer de maat van het pootgoed varieert van 15-22 mm. De conclusie uit een en ander mag echter zijn dat, naarmate op een later tijdstip werd uitgeplant, het aantal bloemstengels afnam. De opbrengsten van de maat 8-15 mm was bij alle objecten lager dan die van de maat 15-22 mm. Het openbarsten van de vlezige schubben van de uien kwam in 1956 meer voor dan in voorgaande jaren. Op de wonden treft men een woekering van Botrytis allii aan. (Foto I.P.O.) "LTET Droogtechnische Laboratorium te Wageningen voerde een proef uit om na te gaan in hoeverre luchtgekoelde bewaarplaatsen te gebruiken zouden zijn voor het kunstmatig drogen van de uienzaad- oogst. Hoewel het definitieve verslag kennelijk nog op zich laat wachten, kan toch worden opgemerkt dat het met warme lucht drogen van vers gesneden bollen goed uitvoerbaar blijkt. De indruk werd ge vestigd dat de meest gewenste droogluchttempera- tuur 35 tot 40° C bedraagt. Beschikt men over een zelfde luchthoeveelheid als voor het uitvoeren van een droging ter bestrijding van het koprot (450 m:! per m- per uur bij een tegendruk van 40 mm water kolom), dan kan men de bollen tot een hoogte van 1 meter storten. Onkruid- en ziektebestrijding TNE in 1956 uitgevoerde proeven op het gebied van de chemische onkruidbestrijding waren vooral gericht op het gebied van middelen die vóór de opkomst moeten worden aangewend. Behalve de door de praktijk veel gebruikte „pre-ernergeree" middelen, werden C-IPC en IPC beproefd. Zij wer den zowel gezamenlijk als afzonderlijk toegepast. Zowel in zaai- als in zilveruien werden ten aanzien van de onkruiddodende- werking over een langere periode hoopvolle resultaten verkregen met de com binatie AAmergens en C-IPC. De resultaten met DNC- en DNBP-houdende middelen over het groeiende gewas wai'en teleur stellend. De onkruiddodende werking was onvol doende. Om na te gaan of de bij de bestrijding ge bruikte middelen ook invloed uitoefenen op de consumptiewaarde en de houdbaarheid van de uien of zilveruien, werden van verschillende objecten monsters genomen. De resultaten van dit onderzoek worden niet gemeld. "LJET onderzoek op het gebied van de ziekte- bestrijding had hoofdzakelijk betrekking op valse meeldauw, made van de uienvlieg, stengel aaltjes en koprot. Het in samenwerking met het I.P.O. uitgevoerde onderzoek ter bestrijding van valse meeldauw en koprot vormden de belangrijkste objecten. Naast het dagelijks verrichten van temperatuur- waarnemingen het K.N.M.I. gaf eveneens haar medewerking werd het verloop van de valse meeldauwinfectie in de proefvelden nauwkeurig na gegaan. De reeds eerder opgedane ervaring dat als kritieke periode voor het optreden van valse meel dauw een dag geldt waarop om 9, om 12 en om 3 uur 's middags de relatieve vochtigheid tenminste 80 bedraagt, werd bevestigd. De waarde van een eventuele waarschuwingsdienst voor de praktijk kon echter niet worden nagegaan. Hoewel geen resultaten werden verkregen bij een onderzoek of met het aan de sproeivloeistof toe voegen van een hechter betere resultaten worden verkregen dan met het gebruik van een uitvloeier, kon wel vastgesteld worden dat het residu langer zichtbaar bleef bij het gebruik van een hechter, dan bij dat van een uitvloeier. Voorts bleek dat met ZINEB behandelde uien na het strijken langer groen kunnen blijven dan onbehandelde. De kans op het optreden van koprot neemt daardoor toe. Mede in verband hiermede raadt men aan de be handeling met ZINEB ongeveer vier weken voor de vermoedelijke optrekdatum te beëindigen. In 18 van de 23 gevallen heeft een warmwater behandeling van het sjalottenplantgoed een be handeling tegen aantasting door stengelaaltjes of kroef zowel op de houdbaarheid als op de op brengst een gunstige invloed gehad. "LJET optreden van koprot na infectie door Botrytis allii blijkt afhankelijk te zijn van de snelheid van indroging van de hals van de ui. Daarom werd o.m. met het Droogtechnisch Laboratorium een proef opgezet voor het kunstmatig drogen van zaai-uien. Het bleek mogelijk om bij het in luchtkoeling bren gen van uien op een ogenblik dat nog vrij veel vocht in de halzen aanwezig is, een storthoogte van 3 meter toe te passen. De luchthoeveelheid zal dan echter niet lager mogen gaan dan 450 m;i/m2 per uur. Het afstaarten van uien vóór het kunstmatig drogen had bij de desbetreffende proef een grote toename van het percentage koprot tot gevolg. Is er sprake van bewaaruien, dan is de concïusie gewet tigd, dat het drogen van een afgestaart produkt ten sterkste moet worden ontraden. Tot slot zij medegedeeld dat dit zeer gedocu menteerde en leerzame jaarverslag typografisch goed is verzorgd en gedrukt werd op uitstekend papier. H. S. Op woensdag 6 november werd het „suikerbieten laboratorium" van het Centraal Bureau G.A. op de boërderij Mentz te Hoofddorp, in tegenwoordig heid van een zeer beperkt aantal genodigden, offi cieel in gebruik genomen. De voorzitter van het Centraal Bureau, de heer H. D. Louwes, hield ter gelegenheid van deze ge beurtenis een toespraak, waarin hij een uiteenzet ting gaf van de betekenis van het veredelingsbe drijf in de Haarlemmermeerpolder voor de Neder landse landbouw. Hij stelde hierbij vast dat mede door de wijze van distributie van het suikerbieten zaad, de veredeling hiervan niet van het begin af de aandacht van het Centraal Bureau heeft gehad. Daar echter de bronnen, waaruit thans de voor ziening met dit zaad moet plaats vinden voor een groot deel buiten onze grenzen liggen, meende het Centraal Bureau aan de wens van belanghebben den tegemoet te moeten komen door naast de voe- derbietenveredeling ook de veredeling van suiker bieten ter hand te nemen. De uitbreiding van het veredelingsbedrijf, nu ruim een jaar geleden, met de boerderij Mentz heeft het mogelijk gemaakt deze plannen te verwezenlijken. Nadat de heer M. J. Zijp, die met de suikerbie- tenveredeling is belast, een technische uiteenzet ting had gegeven over de ontvangst en de bewer king van de bieten alsmede over het onderzoek op het laboratorium, stelde de heer Louwes „het be drijf" in werking. Vervolgens sprak Dr. Ir. J. J. Eshuis namens het Instituut voor Rationele Suikerproduktie zijn waar dering uit voor het genomen initiatief, terwijl Ir. M. A. Geuze namens alle suikerfabrieken de kwe kers veel succes toewenste. De directeur van het veredelingsbedrijf, Ir. C. Koopman, stelde tenslotte vast, dat het natuurlijk nimmer zeker is, dat goede resultaten worden bereikt. De voorwaarden om resultaten te kunnen behalen achtte de heer Koop man echter wel aanwezig, niet alleen in de perso nen, die met dit werk zijn belast, maar ook in de middelen die thans ter beschikking staan.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1957 | | pagina 8