<*C^oor de ^Orcuw
Dat heb ik ook gehad!!!
a-E
E-p
maar voor do
boer betekent dit
VAN HET PLATTELAND
638
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
Het zal U wel eens opgevallen zijn, dat zodra
wijzelf of een onzer huisgenoten of familieleden
door een bepaalde ziekte worden aangetast er als
bij toverslag dozijnen mensen komen opdagen,
dat zij of een familielid of een vriend aan dezelf
de ziekte geleden hebben. Het is natuurlijk niet
zo toverachtig als het op het eerste gezicht lijkt,
want door over de ziekte te spreken, worden an
deren er aan herinnerd, dat zij daar over mee we
ten te praten. En vanzelfsprekend doen zij dat
dan ook. Nu zou dat allemaal niet zo heel erg zijn
als de mensen eerst eens wat meer doordachten
alvorens hun belevenissen en wetenswaardighe
den op dit gebied te luchten.
Ten eerste wordt door de leek maar al te vaak
vergeten, dat ieder ziektegeval op zichzelf staat
en zeker niet door ondeskundigen met een ander
geval vergeleken kan worden. En toch doet men
dat te hooi en te gras zonder er bij na te denken
welke schadelijke gevolgen dit voor de betrokke
nen kan hebben. Een onvoorzichtige uitlating
kan een patiënt diep in de put helpen, zodat zijn
genezing er door belemmerd of vertraagd wordt.
Een huisvrouw, die haar man of één harer kin
deren verplegen moet kan door een ongelukkig
gekozen voorbeeld zo ongerust gemaakt worden,
dat haar geestelijk evenwicht verloren gaat en
zij haar taak niet langer aan kan. Wij zouden
honderden voorbeelden kunnen opnoemen, die er
op wijzen, dat vele mensen te veel praten en te
weinig denken. Wij zullen U hier echter niet mee
vermoeien en bovendien zou deze pagina lang
niet toereikend zijn om ze alle te bevatten. Toch
wil ik U enkele niet onthouden, hopende, dat U
hierover .zult willen nadenken.
Enige tijd geleden bezocht ik een patiënt in
een ziekenhuis. Zij was zeer ernstig ziek geweest,
doch al aardig op de weg van het herstel gevor
derd. Zij was opgewekt en vertelde mij, dat zij
hoop had spoedig naar huis te kunnen terugke
ren. Nauwelijks had zij dit gezegd of ik hoorde
een dame, die bij de andere patiënte zat, deze
vragen: „Wat heeft die dame?" Het antwoord
werd gefluisterd. Meteen wendde de vraagster
zich tot mijn vriendin en zeide: „Ik hoorde juist,
dat U lijdende bent aan.... Nou mevrouw, daar
weet ik van mee te praten. Dat heb ik ook gehad
en niet zo'n klein beetje. Neen, ik was zo ziek,
dat de doktoren er nu nog versteld van staan, dat
ik er doorgekomen ben. Is het bij U ook zo en zo
begonnen met die verschijnselen?" De patiënte
knikte bevestigend, terwijl haar ogen de spreek
ster vol spanning aanzagen. „En had U ook zo'n
hoge temperatuur? Ik heb meer dan een week
met veertig graden koorts gelegen". Mijn vrien
din haalde de schouders op. „Neen, natuurlijk
weet U dat niet, dat zeggen de zusters niet, mo
gen ze ook niet", ging de ander in één adem ver
der. „Ik wist dat ook niet, maar mijn man heeft
't later verteld. Het heeft ook lang geduurd hoor.
Toen ik dacht, dat ik haast beter was, heb ik nog
zes weken in het ziekenhuis gelegen en toen nog
drie maanden thuis. Maar toen was ik er ook vol
komen bovenop. Ja, later heb ik wel weer iets
anders gekregen en moest ik weer opgenomen
worden, maar daar ben ik ook goed van opge
knapt, dus U moet maar moed houden hoor. Nie
mand ziet het mij aan, dat ik zo erg ziek geweest
ben en zo'n tijd in een ziekenhuis heb doorge
bracht".
Het gezicht van mijn vriendin betrok hoe lan
ger hoe meer en ik vond, dat ik mij toch even
met het geval bemoeien moest. Vóór de spreekster
verder kon gaan, vroeg ik haar: „Koe lang is het
geleden, dat U diezelfde ziekte had?" „Ongeveer
tien jaar", was haar antwoord. „O, maar toen
hadden de medici nog niet de beschikking over
de moderne geneesmiddelen, die hen nu ten
dienste staan", haastte ik mij te zeggen. „Tegen
woordig verloopt het ziekteproces veel sneller",
voegde ik er aan toe.
„Meen je dat heus, of zeg je het alleen maar
om mij een beetje moed in te spreken", vroeg
mijn vriendin zacht.
Ik knikte haar bemoedigend toe. „Ik meen het
heus", zei ik overtuigend.
„Dan zal ik het maar geloven", zei zij met een
lichte zucht.
„Als het waar is wat die mevrouw zegt, komt
U er beter af dan ik. Nu, ik hoop het voor U,
want als je zo lang moet liggen, verlies je op de
duur je geduld", begon de praatzieke dame weer.
Gelukkig ging op dat moment de deur open en
trad nog een bezoekster voor de andere patiënte
binnen, zodat mijn vriendin verder met rust ge
laten werd. Toch nam ik met een bezorgd hart
afscheid van haar, want in haar ogen was de on
rust te lezen, die zich door het onverstandig ge
praat der bezoekster van haar had meester ge
maakt. Na het bezoekuur zou zij daar ongetwij
feld over gaan piekeren en in haar verbeelding
zag zij zich misschien nog maandenlang aan haar
ziekbed gekluisterd. Mogelijk zou dit alles haar
nachtrust verstoren, wat haar herstel zeker niet
ten goede komen kon. Waarom moest die bezoek
ster zich met de ziekte van mijn vriendin be
moeien, vroeg ik mij af? Ja, waarom? Waarschijn
lijk had zij het niet kwaad bedoeld en had zij al
leen willen aantonen hoe zij na een dergelijke
zware ziekte er helemaal bovenop gekomen was.
Maar dan had zij gevoeglijk alle bijzonderheden
achterwege kunnen laten en zeker niet behoeven
te reppen over de duur van haar ziekte. Mis
schien behoorde zij tot de categorie van mensen,
die zichzelf interessant vinden als zij een ernsti
ge ziekte hebben doorgemaakt en graag alle bij
zonderheden étaleren, zonder zich af te vragen
of dit enig nut heeft of ook wel schadelijk kan
zijn. Of behoorde zij tot de groep, die graag over
ziekte praat?
In ieder geval was er die middag kwaad ge
sticht en werd het mij meer dan ooit duidelijk,
dat wij leken zo min mogelijk over ziekte moeten
spreken. Het volgende voorbeeld versterkte mij in
die overtuiging.
Nauwelijks twee weken na het bezoek aan mijn
zieke vriendin ontmoette ik een dame, die ik vrij
goed kende en wier man in een ziekenhuis was
opgenomen. Ik informeerde hoe hij het maakte.
Na een korte aarzeling zeide zij„Het lijkt vrij
goed te gaan, maar sinds gisteren ben ik ver
schrikkelijk ongerust". „Hoe dat zo", vroeg ik
haar? Toen kwam het verhaal los.
De vorige dag was een nicht bij haar komen
aanlopen om te vragen hoe het met de patiënt
ging. Zij had gezegd, dat haar man langzaam
vooruitging en de dokter tevreden was. „Wat ben
ik blij voor jullie", had de ander spontaan ge
zegd. „Ja, ik durf het je nu wel te vertellen, maar
wij waren ongerust, dat het iets heel ernstigs
was. Een neef van mijn man heeft ook iets der
gelijks gehad. Eerst leek het niet zo erg, maar op
de duur bleek het kwaadaardig te zijn, want hij
ging steeds achteruit tot het helemaal mis liep.
Maar nu jouw man vooruit gaat, behoef je geluk-
(Advertentie.)
PEILSCHAAL
V
dat zijn verzekeringspremie
lager is dan die van het A.P.
(Algemeen Peil) van de meeste
verzekeringsmaatschappijen
En hij vindt dit bij het
Sophialsan 2 Leeuwarden
kig niet ongerust te zijn, dat het van kwaadaar
dige aard is".
Door onrust gedreven was zij gaan vissen naar
de verschijnselen, die zich bij de man „met wie
het mis was gegaan", hadden voorgedaan en on
gelukkigerwijze had zij nogal wat overeenkomst
met het ziektebeeld van haar man menen te ont
dekken. En hoewel de nicht haar vóór haar ver
trek nogmaals verzekerd had, dat er in dit geval
zeker geen reden voor ongerustheid was, besefte
deze niet welk kwaad zij had gesticht.
Waarom moest zij dat geval er bij halen? Om
haar blijdschap te laten blijken dat de man van
haar nicht er niet zo ernstig aan toe was als des
tijds de neef van haar man? Haar vreugde over
de vooruitgang van de patiënt had zij toch kun
nen tonen zonder een omhaal van woorden en
zonder haar oorspronkelijke vrees te uiten. Enke
le hartelijke woorden hadden haar nicht goed
gedaan en dit ellendige relaas had haar hoop
aan het wankelen gebracht. Wat één mens hier
bedorven had, konden tien anderen waarschijn
lijk niet goed maken, want wanneer de ongerust
heid ons eenmaal te pakken heeft, is deze zo
maar niet weer te verdrijven, maar komt telkens
als een plaaggeest om de hoek kijken.
Toen ik de hierboven genoemde voorbeelden
overdacht, werd ik plotseling herinnerd aan een
rijmpje, dat wij tijdens een les in schoonschrijven
moesten overschrijven en dat luidde:
„Het eenmaal uitgesproken woord,
vliegt gelijk een kogel voort.
Wee U, zo het kwetst of moordt".
Was het in de geschetste gevallen niet zo, dat
„De Hoop" vermoord dreigde te worden door on
doordacht uitgesproken woorden?
In de meeste gevallen zijn doktoren zwijgzame
mensen als het om hun patiënten gaat en dik
wijls horen wij de verzuchting slaken„De dokter
zegt zo weinig, ik wilde wel, dat ik eens wat meer
te weten kon komen". Doch de medici weten
maar al te goed welk kwaad een onvoorzichtig ge
kozen woord kan berokkenen en daarom zijn zij
zuinig op hun woorden en voorzichtig in hun uit
latingen. Daarom is het des te onbegrijpelijker,
dat leken zich in het beoordelen van ziektegeval
len zo roekeloos durven laten gaan en onrust te
weeg brengen waar deze soms in het geheel niet
nodig is.
Tenslotte nog een geval, dat ik nog het ergst
van alles vond. Het betrof hier een nog jonge
moeder, die al enige maanden ziek was zonder
dat er merkbare verbetering te bespeuren viel. Op
een dag kreeg haar dochtertje van acht jaar ru
zie met een schoolvriendinnetje. Deze liep zo
hoog, dat de beide kinderen elkaar letterlijk in
de haren vlogen en er rake klappen werden uit
gedeeld. Toen het laatstgenoemde kind zag, dat
zij het onderspit ging delven beet zij het ander
kind toe: „Jouw moeder gaat toch lekker dood".
Het gevecht was geëindigd en onthutst klonk
het„Wie heeft dat gezegd?" „Mijn moeder heeft
dat gezegd", gaf de ander giftig terug.
De onderwijzeres kon die middag niets met het
tot in haar ziel gewonde kind beginnen en toen
zij het meisje liet nablijven, was zij ontdaan over
het leed, dat hier teweeg gebracht was. Zij troost
te het kind zo goed zij kon en liet het hier niet
bij, doch ging de moeder van het andere kind op
zoeken. Inderdaad bleek, dat er in het bijzijn van
de kinderen over het ziektegeval gesproken was
zonder dat de ouders zich gerealiseerd hadden,
dat deze hun ogen wijd open hadden. Natuurlijk
vond de moeder het heel erg, dat haar dochter
tje het andere kind zo maar in het gezicht geslin
gerd had, dat haar moeder dood zou gaan, maar
ook hier was door onbedachtzaamheid kwaad ge
schied, dat zo maar niet een-twee-drie uit de weg
te ruimen was.
Daarom zouden wij alle moeders met klem wil
len aanraden„Spreek zo min mogelijk over ziek
te in het bijzijn van uw kinderen". Waarschijnlijk
zult U zeggen„Maar zoiets als hierboven beschre
ven, zou ik nooit zeggen". Wij geloven dit graag,
doch bedenk dat kinderen over het algemeen een
rijke fantasie hebben en ook over ziekten en zie
ken kunnen fantaseren, dat de haren ons te ber
ge rijzen. In gezinnen waar veel over ziekte ge
sproken wordt, gebeurt het riet zelden, dat kin
deren „ziek zijn", iets heel interessants vinden en
soms moeite doen ziek te lijken.
Maar laten wij als volwassenen onder elkaar
eens wat minder over ziekte spreken en "als wij
zelf al eens ziek geweest zijn geen gruwelverha
len ophangen van alles wat wij hebben moeten
doormaken. Niemand is daar mee gediend, inte
gendeel. Laten wij er toch vooral voor waken,
dat door ondoordachte woorden de hoop in het
hart van de zieke medemens niet vermoord
wordt. Dus eerst eens goed nadenken voor wij
zeggen: „DAT HEB IK OOK GEHAD!
L. N. H.—GR.