DE ZEEUWSE POLDER- EN WATERSCHAPSBOND
vergaderde te Scherpenisse
ZATERDAG 28 SEPTEMBER 1957
t1 NKELE honderden bestuursleden van Zeeuwse polders en Waterscliappen waren op zaterdag-
21 september naar Scherpenisse op het eiland Tholen getrokken om in het „Holland Huis"
de jaarlijkse vergadering van de Zeeuwse Polder- en Waterschapsbond bij te wonen. Deze
dag zullen velen niet gaarne willen missen, omdat steeds een belangwekkend programma wordt
afgewerkt. Zo ook dit jaar, waar de sprekers Prof. Polak, Ir. M. A. Geuze en Ir. Snip voor een
aandachtig gehoor, waaronder onze Commissaris van de Koningin, Jhr. Mr. A. F. C. de Casem-
broot, onderwerpen behandelden als „de toekomst van ons polderwezen", „wat er op Tholen door
de herverkaveling tot stand kwam" en de „afsluiting van de Pluimpot".
In de dagbladen heeft men reeds een uitvoerig verslag over dit alles kunnen lezen.
Wij willen hier nog eens speciaal de aandacht vragen voor een gedeelte van de openingsrede
van de Voorzitter van de Bond, de heer P. J. J. Dekker, omdat hierin zaken werden behandeld, die
voor de toekomst van de Zeeuwse polders en waterschappen van levensbelang zijn en daardoor
voor alle boeren en voor de gehele Provincie. Wtf doelen hier op de gevolgen van de Delta Wet
voor de financiën van de polders in Zeeland en dus voor de financiën van alle ingelanden.
De heer Dekker zeide hierover letterlijk
1
„Met grote belangstelling is door de polders en
waterschappen uitgezien naar de Memorie van
Antwoord inzake het ontwerp Deltawet. Deze
Memorie van Antwoord is in de loop van mei
verschenen. Uit de pers hebben we kunnen ver
nemen hoe de Unie van Waterschapsbonden en
het Landbouwschap hierop hebben gereageerd.
We zouden kunnen volstaan met ons te refereren
aan de adressen, welke naar aanleiding van de
M. v. A. door de Unie en-Landbouwschap aan de
leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
werden gericht.
We kunnen echter niet nalaten om een paar
Zeeuwse kanttekeningen hierbij te plaatsen. Bij
zondere aandacht zouden we willen vragen voor
enkele opmerkingen, die nauw verband houden
met het gestelde in de financiële paragraaf van
de M. v. A. op blz. 26 en volgende.
We willen voorop stellen, dat meer diepgaande
beschouwingen over dit vraagstuk nogal voor
barig lijken, omdat het ontwerp-Bij dragewet voor
de Deltawerken nog niet is verschenen, terwijl
ook niets bekend is omtrent de inhoud van het
ontwerp van \yet, regelende een algemene bijdra
geregeling voor zee- en rivierkeringen, ter ver
vanging van de Wet van 19 juli 1870.
De Minister heeft wel toegezegd in de M. v. A.
dat hij zal bevorderen, dat genoemde wetsontwer
pen in de loop van het zittingsjaar zullen worden
ingediend, maar waar de draagvlakte van de
financiële regeling toch door de inhoud van de
in te dienen wetsontwerpen bepaald zal worden,
moeten we ons oordeel over de uiteindelijke finan
ciering nog voorbehouden.
Wel Zegt de Minister in de M. v. A. dat de Bij-
dragewet voor de Deltawerken niet ten doel mag
hebben de waterschappen te zwaar te belasten en
dat deze wet een nationale bijdrage moet bieden
voor een werk met nationale aspecten.
TE ZWAAR
Maar op blz. 27 van de Memorie van Antwoord
leze weOver de grootte van de bedragen, die uit
eindelijk ten laste van de waterschappen zullen
komen, is thans nog weinig te zeggen, nu de ge
dachten omtrent de bijdrage aan en door het
Rijk zich nog niet hebben bepaald. In zeer alge
mene zin kan worden meegedeeld, dat een stelsel
van bijdragen door het Rijk wordt overwogen,
waarbij de bijdrage aan de beheerder wordt be
paald op een vast percentage. Hierbij wordt aan
60 procent gedacht van de kapitaalsuitgaven. De
mogelijkheid, zo vervolgt de Memorie van Ant
woord, van een verhoogde uitkering moet even
wel bestaan, indien de omstandigheden in het be
treffende waterschap daartoe aanleiding geven.
Dit percentage van 60 heeft in de kringen van
onze polders en waterschappen niet alleen be
vreemding, maar alom teleurstelling en bezorgd
heid verwekt.
In de eerder genoemde adressen van de Unie
van Waterschapsbonden en het Landbouwschap
wordt over dit percentage van 60 gezegd, dat een
dergelijke financiële regeling een volstrekt onaan
vaardbare, onjuiste en onbillijke belasting van de
betrokken waterschappen zou betekenen. Boven
dien moet het uitgangspunt van slechts 60 vol
komen in strijd geacht worden met het beginsel
van de Deltawet, het beginsel dat de Deltaplan
nen door de Kroon worden vastgesteld. Door dit
stelsel wordt de verantwoordelijkheid van de
plannen verlegd van de beheerder naar het Rijk;
deze verantwoordelijkheid behoort danook in de
regeling van de financiering tot uitdrukking te
komen.
In het adres van de Unie aan de Leden van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt verder
naar onze mening, terecht opgemerkt dat de uit
gaven van het beherend waterschap dienen be
perkt te blijven tot die, welke geacht kunnen
worden te behoren tot de normale waterkerings-
zorg. Bij de Delta-werken gaat het om werken
van uitzonderlijk formaat, hetgeen mogelijk is,
omdat bij de tegenwoordige stand van de weten
schap verder en met groter zekerheid vooruitge
zien kan worden dan vroeger. De waterkerings-
zorg is dientengevolge in geval van een ramp
niet gelijk voorheen beperkt tot herstel in vorige
staat, doch is uitgegroeid tot en daardoor ook
ongerust over financiële
regeling Deltawet.
gericht op aanpassing aan hetgeen op weten
schappelijke basis voor de toekomst noodzakelijk
wordt geacht. Dit is het karakter der Delta-wer
ken en uit dien hoofde overschrijden zij de per
ken van normale waterkeringszorg.
BEPERKT DRAAGVLAK
Het geografisch gebied van onze provincie is
zeer begrensd. De belastbare oppervlakte van de
vrije zeewerende polders bedraagt 98.000 ha, die
van de binnenpolders 43.000 ha en die van de
calamiteuze polders 11.000 ha. De totale belast
bare oppervlakte van de ongebouwde eigendom
men bedraagt in Zeeland derhalve 152.000 ha. De
totaal belastbare opbrengst van de gebouwde
eigendommen volgens de grondbelasting bedraagt
in Zeeland globaal 10.000.000,Beide grond
slagen vormen het draagvlak van onze polders
en waterschappen. In verhouding tot de cijfers
van de rest van Nederland een betrekkelijk ge
ring draagvlak. Verruiming van dit draagvlak
moet in de naaste toekomst uitgesloten worden
geacht. Door waterschapsconcentratie wordt wel
een betere verdeling van lasten verkregen maar
de grondslagen voor het totale draagvlak blijven
ongewijzigd, dit in tegenstelling met de toestand
elders, waar door uitbreiding van de grote steden
de belastbare opbrengst van de gebouwde eigen
dommen in de zin der grondbelasting, jaar voor
jaar belangrijk toeneemt. De vraag kan worden
gesteld, hoe zwaar is dit draagvlak belast?
Uit het overzicht van de Rijksconsulent voor
Grond- en Pachtzaken blijkt, dat over 1956 de
gemiddelde polderlasten in Zeeland ƒ40,79 per
ha hebben bedragen. De aanslag van de gebouw
de eigendommen was in deze berekening niet be
grepen. In Zeeland mag het geschot van de ge
bouwde eigendommen niet meer bedragen dan
0.2 van die belastbare opbrengst voor elke volle
gulden, waartegen de ongebouwde eigendommen
per ha in het geschot worden aangeslagen. Bij
ƒ40,— polderlasten per ha bedraagt het geschot
voor de gebouwde eigendommen dus 8 van de
belastbare opbrengst.
De gemiddelde lasten, welke op de grond druk
ken zijn in werkelijkheid nog hoger dan ƒ40,79
per ha omdat hierbij nog moet worden gerekend
de gemiddelde lasten, welke een gevolg zijn van
de grond- en straatbelasting.
Een onbeperkte verhoging van deze lasten is
natuurlijk uitgesloten omdat de pachtprijzen
door de pachtprijsbeheersing op een bepaalde
hoogte worden gestabiliseerd. Onder deze om
standigheden zal elke lastenverhoging kunnen
leiden tot een daling van het rendement van de
grond met alle gevolgen van dien.
Verder moet er voor de polders en waterschap
pen met betrekking tot het heffen van lasten wel
altijd nog enige ruimte of speling blijven ten
behoeve van nieuwe taken, c.q. verbeteringswer-
ken, als gevolg van hogere eisen, welke men stelt
aan waterbeheersing enz. Rekening houdende
met de gemiddelde berekende pachtprijzen over
1956 van 150,per ha voor los-land en 172,
per ha voor behuisd land, blijkt er weinig ruimte
te zijn voor extra lasten.
In het raam van het Delta-plan zullen in Zee
land grote werken worden uitgevoerd. Volgens de
Memorie van Toelichting ontwerp-Deltawet, wor
den de kosten voor de afdamming van de Ooster-
schelde geraamd op ƒ400.000.000,die van de
afdamming van het Brouwershavense Gat op
180.000.000,terwijl de kosten voor de verster
king van de hoogwaterkeringen langs de Wester-
schelde worden begroot op 400.000.000,—.
Op grond van art. 5 eerste lid van het ontwerp-
Deltawet zullen de kosten van de afdammingen
door het Rijk worden gedragen behoudens aan
anderen, krachtens afzonderlijke wet, op te leg
gen bijdragen.
In dit verband rijzen er verschillende vragen:
1. Van welke gebieden zal een bijdrage wor
den gevraagd? Waar komt de grens te lig
gen tussen het gebied dat wel en dat niet
meer moet bijdragen?
2. Zijn er voor het bepalen van de onder 1
genoemde bijdragen objectieve normen vast
te stellen? De Minister hierover moet be
slissen, is er dan beroep mogelijk?
3. Waarom moet in de kosten van de Deltar
werken door anderen worden bijgedragen
terwijl- bij de afsluiting van de Zuiderzee
en de Brielse Maas geen verhaal werd toe
gepast?
PERCENTAGE VAN 60 VOOR ZEELAND
ONAANVAARDBAAR
Voor de werken, als bedoeld in art. 1 onder II
en art. 3 sub. 2 van het ontwerp-Deltawet, wer
ken die dus door de beheerders zullen worden
uitgevoerd, zal een bijdrage aan de beheerder
worden vastgesteld, waarvoor de hoogte nog niet
bekend is, maar waarvoor zoals in de Memorie
van Antwoord is opgemerkt, als uitgangspunt
aan een percentage van 60 o van de kapitaals
uitgaven wordt gedacht.
Wij willen wel aannemen dat dit percentage
van 60 in de practijk in Zeeland geen toepas
sing zal vinden. Maar laten we eens een ogenblik
aannemen, dat dit percentage van 60 °/o voor de
werken ter versterking van de hoogwaterkeringen
aan de Westerschelde zou gelden, wat zou dit dan
betekenen voor de betrokken beheerders?
Wij hebben gezien, dat de kosten van de ver
sterking van de hoogwaterkeringen aan de Wes
terschelde worden geraamd op 400.000.000,
40 hiervan is 160.000.000,
Indien alle polders en waterschappen in Ooste
lijk- en Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, op Walche
ren en in Zuid-Beveland gezamenlijk deze last
zouden moeten dragen, dan zou dit betekenen,
omgeslagen over de ongebouwde eigendommen
een lastenverzwaring van globaal 1500,per
ha. De zandgronden en gronden met weinig op
brengend vermogen hebben we daarvan uitgezon
derd.
Een schuld van 1500,a 5% per ha omgezet
in een annuiteitslening van 30 resp. 50 jaren zou
een jaarlijkse last voor de ongebouwde eigendom
men veroorzaken van 96.90 resp. 82.20 per ha.
Deze cijfers spreken voor zichzelf.
Bij het vaststellen van de bijdragen aan de be
heerders zal men ook rekening moeten houden
dat de nieuwe werken vaak hogere onderhouds
kosten vragen.
Met betrekking tot de hoogwaterkeringen in
Zeeuws-Vlaanderen zal men tevens moeten be
denken, dat deze mede een deel van het Belgisch
grondgebied beveiligen.
Het zal nu wel duidelijk zijn, dat het percen
tage van 60°/o uit de Memorie van Antwoord ons
bevreemd heeft en dat allerwege grote onrust is
verwekt, vooral nu in Zeeland ernstig en krach
tig gestreefd wordt naar concentratie van de pol
ders en waterschappen.
In de vergaderingen, waar de concentratiepian-
nen werden besproken hebben de polders en wa
terschappen altijd het vertrouwen kunnen op
brengen, dat de nieuw te vormen waterschappen
niet te zwaar zouden worden belast.
Ook van regeringszijde is altijd de indruk geves
tigd en de Minister deelt hierover nog een en an
der mee in de Memorie van Antwoord, dat men
min of meer verlangde dat ook hier de concen
tratie sterk zou worden bevorderd, teneinde
grote, goed toegeruste waterschappen, met een
bevredigend financieel draagvlak te krijgen.
Verder leefde bij de polders en waterschappen
de overtuiging dat er spoedig een ontwerp van
Zie verder volgende pagina