Grepen uit de wordingsgeschiedenis 510 ZEEUWS LANDBOUWBLAD ft der TREKPAARDFOKK.ERIJ (SLOT) Betekende de eerste wereldoorlog een ramp van nauwelijks te schatten omvang voor de Belgische fokkerij, de onze plukte daarvan de vruchten. Want heel wat mannelijk materiaal, w.o. kampioenen, werd naar Nederland overgebracht. Onze fokkerij is voor een niet onbelangrijk deel ©p deze paarden gebaseerd. De grote Belgische stallen, waarop de fokkerij in feite dreef, waren sterk gedécimeerd na '14'18; sommige waren geruïneerd, andere hadden nog restanten van het goede, oude bloed kunnen red den. Velen vestigden al hun hoop op een paar goede, oude merries, die voor de vorderingen niet in aanmerking waren gekomen, of op wat jong materiaal, dat, nog niet volwassen, daardoor de dans was ontsprongen. De nationale tentoonstelling van 1919 sprak een wel zeer duidelijke, zij het sombere, taal. Drinker d'Hondzocht werd kampioen en het was hem niet gegeven de diep getroffen fokkers tot enthousias me te brengen. De winnaars van 1920 en 1922: resp. Prince Leopold en Bourgogne ade St. Martin, waren van betere klasse, maar de kampioen van 1921: Piot de Corroy, een bruin paard dat later naar Nederland kwam, was in de rij der kam pioenen ook allesbehalve een ster. Hij was, 't is misschien interessant het te weten, een zoon van Ruban de Corroy, volle broer van Certain de Cor- roy (d. Indigène du Fosteau), die weer de groot vader was, van moederskant, van Certain van Lams- waarde. Piot was uit een dochter van Lambic du Fosteau (d. Brin d'Or), die óók beide waren in West-Brabant in Nederland heeft gedekt. Het stond er dus maar slecht voor met de Bel gische fokkerij in 1918, maar, hoe zwaar ook ge dupeerd, met de wederopbouw der stallen werd aanstonds, zo goed en zo kwaad als dat ging, ge start. De volledige restauratie der fokkerij zou zeker óók een feit geworden zijn, indien niet de fenome nale Albion d'Hor 23/1892, kampioen voor 1923 en eerste der stamvaders in 't zelfde jaar, daarbij een geweldige steun zou zijn geweest. Het zou dan alleen veel langzamer zijn gegaan. Ten tijde van de wapenstilstand waren nog vitaal en dus van belang voor de fokkerij een aantal bloedlijnen, waarvan wij de meest belangrijke noe men: Tiburce, wiens lijn te splitsen is in 1) Bon- aventure Idéal de Masnuy Idéal de Boneffe, waartoe ook behoort Azur II de Knokke en diens succesvolle zoon Idéal de Houtave, en 2) Forban Gosacon de MontignyNaïf. Bonaventure en For ban, halfbroers, waren, zoals reeds opgemerkt, de grote succesnummers van de stal van Henry. Het oude fokbedrijf „Du Kat," van Decroës, ver wierf nog de beste resultaten met het bloed der „Gaillards," t.w. dat der zonen van Gaillard d'Op. En Idole d'Annecroix, óók eerder genoemd, was één der toonaangevende vaderpaarden in die dagen. Genoemd moeten tevens voor die Joubert II du Chateau en de stamvader Farceur d'Abée als heng sten welker progenituur mede tot het beste be hoorde dat de fokkerij bood. Maar meer dan dat van alle andere tezamen was populair het bloed van de kampioen Indigène du Fosteau, welk schitterend tentoonstellingspaard pas in 1923, op 21-jarige leeftijd stierf en wiens of ficieel enorm grote invloed op de fokkerij in wer kelijkheid heel wat minder was. Want er waren massa's „papieren Indigènes" in de circulatie. Indi gène een zeer mooi, harmonisch gebouwd, typisch en kwaliteitsvol paard, was een adellijke verschij ning. Het paard nam zeer voor zich in, maar zijn gewrichten waren wat weinig geprononceerd, zijn geraamte had wat weinig macht en hij was in feite niet als vader gebouwd. Men mocht met reden twijfelen aan zijn vader schap wanneer er onder zijn „zonen" en „dochters" zeer zware, machtige paarden, met overschot, wer den aangetroffen. De uitdrukking „Indigène-been- tjes" was typerend en had geen gunstige klank. Nochtans was Indigène de vader van enkele hon derden goede, mooie, regelmatig gebouwde en vlot te produkte|* gebouwd in zijn genre en waarvan een zeker percentage ook voor de fokkerij van waarde is geweest, soms zelfs van zeer grote waarde. Maar, het is dan wel de vraag of de mooie Indigène dan wel de één of andere zeer zware mer rie de mogelijkheid hiertoe had geopend. Laboureur d'Isaac, op naam van Indigène inge schreven, was in werkelijkheid een Jupiter du Fos teau. Wij betwijfelen eveneens m.b.t. de machtige kampioen Moustic de Grandglise, die óók naar Ne derland kwam, maar niemand tornt aan de authen ticiteit van de „Indigènes" die we hier de revue doen passeren en die zeer bevredigend werk deden. I. Successeur, 71838, vos; in Nederland K. 802 en hier res. kampioen, geb. in 1909 uit een merrie d. Major d'Herffelingen, gaf een serie goede zonen en dochters met type, snit en goede, niet overzware benen. Hij is de vader van de bruine Vainqueur de Qua, die geacht wordt de vader te zijn van Clairon de la Lys (officieel een achterkleinzoon van Al bion) en die via Nico van Melo van onschatbare waarde is geweest voor de Nederlandse fokkerij. II. Val d'Or, 54006, lichtbruin, langs de moeder lijke lijn afstammend van de destijds buitengewone merrie Jeanneton, dochter van Gerfaut II, van Detienne. III. Lauréat de Lennick, 81468, bruin, geb. in 1911, ruime en zeer massieve zoon van de kampioene van 1904: Belle Fleur, van Vermoesen, reeds genoemd als dochter van Brin d'Or, op wien Lauréat dus was ingeteeld. Zijn zoon, Patriote de Vyverzeelen is de vader van Mayeur de Gaesbeek die van zeer hoge waarde is geweest voor de Nederlandse fok kerij en wel voor de fokkerij in Zeeuws-Vlaanderen in 't bijzonder. De lijn van Lauréat de Lennick was de grote concurrent van die van Albion bij haar debuut. IV. Conquérant de Terhaegen, 69900, bruin, uit de bruinschimmel Comtesse de Terhaegen, doch ter, kleindochter enz. van een serie goede, regel matig bekroonde, overigens minder bekende heng sten, werd de vader van de grote vernieuwer der fokkerij: Albion d'Hor, 23/1892, bruinschimmel, uit Fanie de Bass, een bruinschimmel-merrie, ge boren uit twee bruinschimmel-ouders, beide uit de lijn: Gerfaut II-Major, 2626,-Gerfaut I-Bayard, 1146. Albion d'Hor werd geboren op 20-8-T6 bij Gebr. Demarbaix te Bassilly en onttrokken aan de door de Duitsers opgelegde verplichting tot castratie, inzake welk bevel ons niets naders bekend is. Door bemiddeling van de commissionnair Oscar Demeul- dre kwam hij, oud 14 maanden, bij Antoine De- lépine te Horrues en men verving hem door een ruin met hetzelfde signalement. Zijn allesbehalve vriendelijk karakter dat het óók en vooral later moeilijk maakte met hem om te springen, redde hem het leven toen, vlak vóór de wapenstilstand, Duitse soldaten hem uit zijn box trachtten te halen! De hengst keek hen te lelijk, men liet hem met rust en koos een makkelijkér slachtoffer. In februari '19 werd Albion, 2V£ jaar oud, in Soignies goedgekeurd; hij was toen niet al te droog in de gewrichten en vermoedelijk zal de lange, gedwon gen stalperiode daaraan niet vreemd zijn geweest. Nog uitsluitend veulentanden hebbend werd Albion eerste in één der rubrieken tweejarigen op de eerste na-oorlogse nationale tentoonstelling in de slachthuizen van Anderlecht. Het was toen juni '19, maar enkele maanden later, op de keuring in Soig nies, kwam hij in de klasse der driejarigen, tweede achter Balzac du Chateau, de prachtige zoon van Gaillard d'Op, Van Decroës. In 1920, als 4-jarige uitkomend in Brussel en uiteraard nog steeds ge handicapt door zijn late geboortedatum, plaatste Albion zioh tweede achter Hector de Bierset. In 1921 wederom in Brussel, werd de toen reeds zeer de aandacht trekkende Albion eerste der vijfjari gen, vóór Bourgogne de St. Martin en hoewel reeds van velen de favoriet voor het kampioenschap, werd dit toegekend aan de reeds door ons genoem de Piot de Corroy. 't Jaar daarop, Albion had nog groter pech. Niets vinden wij m.'b.t. deelname in zijn rubriek, zodat mag worden aangenomen dat hij alleen voor 't kampioenschap aanwezig was. Kreupel zijnde, ontging hem dat echter ook ditmaal. De titel werd toegekend aan Bourgogne de St. Martin. Voorjaar 1923: Albion d'Hor was in Milaan t.g.v. de Jaarbeurs aldaar. Het enthousiasme der fokkers en liefhebbers kende geen grenzen en deze welgeslaagde missie was oorzaak van een jaren durende, zeer belangrijke uitvoer van fokpaarden naar Noord-Italië. In blakende conditie en pas toen volledig volwassen, stond Albion in al zijn schoon heid op ,t „Concours National" en werd hij, veruit de beste zijnde, niet alleen kampioen, maar met een schitterende collectie afstammelingen, tevens eerste der stamvaders. 't Jaar tevoren was hij, we verzuimden dit nog te melden, met z'n eerste jaargang, zesde geworden der Belgische stamvaders, een matig succes dat hoofdzakelijk geweten moest worden aan de jeugd van zijn produkten en een tekort aan selectie-moge lijkheden. Hij was een super-kampioen, Albion, niet onberispelijk in het voorbeen en wat smal in de voet, maar kort en gestopt, volmaakt van type, met een edel en expressief hoofd, een schitterende achterhand en zeer energieke gangen. Onder zijn afstammelingen bevonden zich van meet af paar den van superieure klasse. Hij stierf, helaas, in 't zelfde jaar reeds, aan een beklemde breuk, waar aan óók Orange I en Brin d'Or gestorven waren en men vraagt zich af wat dit fantastische paard nog voor de fokkerij had kunnen doen indien het langer had kunnen worden benut. Enkele vossen stonden aanvankelijk van hem ingeschreven, maar hij gaf er geen. Zijn afstammelingen w.o. tal van kampioenhengsten en -merriën en vele buitenge wone kwekers, w.o. de fenomenale Avenir d'Herse weer ver uitblonk, waren bruinschimmel en bruin. Hij vererfde geregeld z'n mals en geblokt koffer, zijn-karakteristieke contouren en zijn rasadel. Zijn stam werd zeer populair en kwam in de mode. En thans zal men practisch in België geen paard vin den dat zijn bloed niet voert. Albion en Avenir. zijn zoon, luidden een nieuw tijdperk in, een tijdperk van ongekende bloei voor de Belgische fokkerij. Zij moeten geacht worden de gróte vernieuwers van de fokkerij te zijn geweest. Want zij verbeter den het type, verhoogden de uniformiteit en zijn oorzaak dat de bruinschimmelkleur thans sterk domineert in hun land. En ofschoon thans goede paarden worden gevonden in de Vlaanderens, in Brabant, in Limburg en Namen, is toch in de loop der jaren meer en meer Henegouwen geworden het centrum der elite-fokkerij. De Nederlandse fokkerij, stoelend op dezelfde grondslag als de Belgische, heeft sedert, beginnend bij de eeuw-wisseling, een grote vlucht genomen om uiteindelijk een kwaliteitsniveau te bereiken dat kan wedijveren met dat der Belgische. Even wel, 50 jaren eerder te zijn begonnen met de stel selmatige opbouw van het ras, is voor onze zuider buren altijd een voordeel gebleven dat ook nu nog niet geheel mag worden genegeerd. Er is veel ge kruist met Belgische hengsten in Nederland, in de aanvang. Maar van „zucht nach reine liniën" was, zoals we zagen, óók in België lang niet altijd sprake. België heeft vanouds knappe fokkers be zeten, grote bedrijven en kapitaalkrachtige liefheb bers die zich intensief met de fokkerij bezig hiel den. Maar opk in Nederland zijn er van meet af fokkers geweest met feeling inzake aangelegen heden die de fokkerij betreffen. Wij hebben die, evenals in België, gelukkig nog! Beschouwen we, ondanks alles, België gerust als de bron waaruit aanvankelijk ruimschoots en ook later nog gere geld is geput. Lang vóór de eeuw-wisseling stond reeds in Gel derland een hengst uit België: Hugo, een wit ge worden blauwschimmel die zeer oud geworden is en enorm werd gewaardeerd. Later volgden er, mét het oprichten van vele associaties nog tiental len. Maar men kan zeggen dat in eerste instantie Limburg, Zeeland en wat later ook Brabant de pro vincies waren waar de verbreiding van het Bel gische paard een zekere omvang begon aan te ne men, al droegen dan ook de eerste importaties nog slechts een sporadisch karakter. We memoreerden al de invoer van de „Condroz-hengst" in Limburg. Deze, Bayard, kwam in 1879 reeds in Horn, werd, oud 16 jaar, om zijn leeftijd afgekeurd (prov. ver ordening) maar dekte nadien nog jarenlang, met groot succes, clandestien. In 1889 werden in Limburg ter stimulering van de invoer, inv.premies uitgeloofd. Later kocht de Prov. Reg. Comm. de hengsten zelf, maar de fok kers deden dat eveneens, plus merriën. Wat Zee land betreft kreeg de fokkerij natuurlijk 't eerst vaste voet in Zeeuws-Vlaanderen. Later volgden Noord- en Zuid-Beveland en Walcheren. Op Schou wen hield men nog enige tijd aan Oldenburgers en Clydesdales vast. Werd door velen, voor 't verkrij gen van het zuivere type, de moeizame, lange weg der verdringingskruising bewandeld, anderen ga ven er, terecht, de voorkeur aan, óók vrouwelijk fokmateriaal in te voeren en deze lagen daarmee hun collega's direct al een heel stuk voor. Ook werd wel gebruik gemaakt van in België dekkende heng sten. Vaderpaarden die van meer dan gewone beteke nis waren in de Nederlandse trekpaardfokkerij en (of) door hun keuringssuccessen de aandacht trok ken vóór de tijd dat men 't bloed van Frans 714 begon te waarderen, vóór de tijd ook dat de zege tocht der Albions zich in Nederland voortzette, de stam van Clairon de la Lys furore maakte en de Nico's het veld beheersten, waren o.m.: Mon Rêve de Roeulx, kampioen van Nederland in 1913; diverse zonen van het op hoge leeftijd nog naar Nederland gekomen Belgische vaderpaard Avenir de Bruges; de vooral door z'n dochters be kende Nickel, K 108, welke dochters, gepaard voor al aan de kolossale en invloedrijke Laboureur d'Isaac, zich „hengstenmoeders" toonden en niet te vergeten Clairon de Mullem, die in Brabant door zijn uitmuntende dochters de basis legde voor me nige goede stal. Marnix, IV, één der eerste Limburgse „cracks", was eerste in Den Haag in 1903, terwijl de Indi- gène-zoon Mordicus, in dezelfde provincie zeer nut tig werk deed. Indigène de Wisbecq, kampioen van België voor 1914, kwam óók naar Limburg, gaf tientallen „gekeurde" zonen, maar presteerde bij zonder weinig in de vrouwelijke lijn. Deze zoon van Indigène du Fosteau werd echter belangrijk door de uitstekende dochters van zijn kleinzoon, de in zijn tijd befaamde kampioen Fair. Colosse, K. 110, van Daelman, was een gerenommeerd kwe ker in de eerste jaren van deze eeuw. Voorts waren 't twee zonen van Farceur d'Abée die een rol speel- 'den: Brillant d'Herse (fokproduct van Stal Bour- diau) en Robert de Cognebeau; de eerste in Lim burg en de tweede vooral in Zeeland deden door hun kinderen van zich spreken. Laatstgenoemde treft men o.m. aan in de pedigree van Nico v. Melo. De Belgische kampioen Moustic de. Grandglise, een reusachtig paard, dat doorging voor een zoon van Indigène, genoot een tijdlang grote belangstel ling. Vooral via zijn zoon Adriaan en diens nako melingschap speelde hij jaren een rol. Orange de Mullem, zoon van Indigène, door z'n moeder nauw aan Clairon de Mullem verwant, was een goed va derpaard dat echter te spoedig stierf om van grote invloed te worden. En om te besluiten: Marquis de Zuyen, o.m. vader van de moeder van Fair, bleek evenals deze vooral in zeer goede dochters gespe cialiseerd, zodat ook hij een zeer nuttig paard is ge weest zoals trouwens alle paarden, die we met name noemden in dit omvangrijk geworden relaas, een belangrijk aandeel hadden in de wordingsge schiedenis en in de verbetering van het ras. COLENBRANDER.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1957 | | pagina 6