BELASTINGPRAATJE
VERZEKERING SZA KEN
467
ZATERDAG 27 JULI 1957
4
BROMFIETSEN EN WETTELIJKE
AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING
Het gebruik van bromfietsen in Nederland
néémt sterk toe, ook op het platteland. Dit schept
nieuwe prolemen, en een van die problemen is
dat der wettelijke aansprakelijkheid, in het bij
zonder de aansprakelijkheid van de werkgever.
Het zal tegenwoordig geen uitzondering zijn, dat
wanneer een werknemer voor de uitoefening van
het bedrijf zich verplaatsen moet, hij daarvoor
gebruik maakt van zijn bromfiets.
Wanneer nu bij zulk een rit een ongeval plaats
vindt waarbij aan derden schade wordt toege
bracht, wie is er dan aansprakelijk, de bromfiets
berijder of zijn werkgever?
Op grond van het burgerlijk recht zal in de eer
ste plaats de berijder voor de schade aansprake
lijk zijn wanneer het ongeval plaats vond tijdens
de werkzaamheden waarvoor zijn werkgever hem
gebruikte.
Het rijden naar en van het werk zal in het
algemeen niet als dienstrit beschouwd worden,
tenzij tijdens die rit de werknemer ook nog be
paalde opdrachten van zijn werkgever uitvoert.
Dit zou b.v. het geval kunnen zijn indien de
werknemer op weg naar huis nog brieven op het
postkantoor moet brengen of een boodschap bij
de boerenleenbank zou moeten doen, e.d.
Wanneer nu bij een dienstrit schade aan der
den wordt toegebracht zal de benadeelde derde
eerder geneigd zijn de werkgever om schadever
goeding aan te spreken dan de werknemer, daar
in de meeste gevallen de werkgever kapitaal
krachtiger zal zijn dan de werknemer, en de be
nadeelde dus meer kans heeft zijn schade vergoed
te krijgen.
Hoe is het in (leze gevallen gesteld met de ver
zekering?
Indien de werknemer, eigenaar van de brom
fiets, zelf een wettelijke aansprakelijkheidsverze
kering heeft gesloten zal wanneer benadeelde niet
de werknemer maar de werkgever aanspreekt, de
werkgever geen recht kunnen ontlenen aan de
polis van zijn werknemer.
Dit zal ook niet het geval zijn wanneer de be
nadeelde zowel de werknemer als de werkgever
om schadevergoeding aanspreekt. In dit geval
zal de verzekeringsmaatschappij de werkgever
tegenwerpen, dat zij wel de aansprakelijkheid van
diens werknemer, maar niet die van de werkgever
gedekt heeft.
Deze tegenwerping is te voorkomen, doordat de
bromfiets-eigenaar zijn verzekeringsmaatschappij
verzoekt in zijn polis op te nemen, dat niet alleen
zijn eigen aansprakelijkheid door de polis wordt
gedekt, maar ook de aansprakelijkheid van zijn
werkgever wanneer hij de bromfiets voor dienst
gebruik bezigt. Maar zelfs dè,n is het zaak om er
op te letten of de verzekering wel een voldoende
dekking biedt. Er worden op bromfietsen vaak
wettelijke aansprakelijkheidsverzekeringen geslo
ten met een betrekkelijk laag maximum, zodat in
geval van een zeer ernstige schade het kan voor
komen, dat dit maximum onvoldoende is om de
schade geheel te dekken.
In de praktijk zal het veelal zó zijn, dat werk
nemers ook voor het bedrijf van hun eigen brom
fiets gebruik maken en dat de werkgever verzuimt
na te gaan of het wettelijk aansprakelijkheids
risico dat hij loopt wel gewekt is, en zonder twijfel
worden er nog heel wat bromfietsen gebruikt
waarop geen enkele verzekering is afgesloten.
Dit kan in geval van schade de werkgever voor
zeer onaangename financiële consequenties plaat
sen, omdat hij in de meeste gevallen ook geen be
roep zal kunnen doen op een door hem gesloten
wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor zijn
bedrijf van welke verzekering in de regel het ge
bruik maken van gemotoriseerde voertuigen is uit
gesloten, tenzij uitdrukkelijk anders in de polis is
overeengekomen
Het is dus voor de werkgevers, niet alleen voor
de grote bedrijven maar ook voor de boer wiens
knecht op een bromfiets rijdt, van het grootste
belang aan deze kwestie alle aandacht te schen
ken en eventueel het risico dat hij loopt door ver
zekering te dekken.
Zoals bekend, kunnen de boeren en tuinders,
alsmede de instellingen, die werkzaam zijn in de
agrarische sektor, hun wettelijke aansprakelijk
heidsverzekeringen onderbrengen bij de Onderlin
ge Waarborgmaatschappij „Landbouw-Risico" te
Amsterdam. Velen hebben dat intussen reeds ge
daan.
„Landbouw-Risico" kan in haar w. a.-polis voor
het bedrijf bijverzekeren het wettelijke aansprake
lijkheidsrisico van de werkgever, dat voor hem
voortvloeit uit het gebruik van een aan een zijner
arbeiders toebehorende bromfiets bij werkzaamhe
den ten behoeve van het bedrijf, tegen een pre
mie van 5,per jaar per bromfiets. Per schade,,
gevar wordt een eigen risico gelopen van 25,
Inlichtingen der regionale afdeling van „Land
bouw-Risico"Landbouwhuis, Goes; tel. 01100—
2348.
JAARVERGADERING DER ONDERLINGE
BRANDWAARBORG MAATSCHAPPIJ VOOR
DE PROVINCIE ZEELAND VAN 1829
Op 7 juni j.l. werd de Algemene Vergadering
van Deelhebbers der Onderlinge Brandwaarborg
Maatschappij voor de Provincie Zeeland te Middel
burg gehouden, waarbij rekening en verantwoor
ding werd gedaan over het boekjaar 1956, in wel
ke vergadering de jaarstukken werden goedge
keurd.
Voorafgaande aan deze vergadering werd op 31
mei 1.1. te Goes een vergadering gehouden met het
bestuur van het Zeeuwsch Voorlichtings Instituut
voor de Brandverzekering (Z. V. B.) der Z. L. M.,
waarbij de jaarcijfers en de algemene gang van
zaken werden besproken en toegelicht.
Uit het verslag, dat door de Directie werd uitge
bracht, bleek dat de Maatschappij dat jaar aan
schaden heeft uitgekeerd 86.353,59, verdeeld over
222 schadegevallen, welk bedrag gedeeltelijk door
herverzekering was gedekt. De afrekening kon ge
schieden op het bestaande omslag-niveau.
Het aantal afgesloten verwaarborgingen be
droeg 603, terwijl zeer vele wijzingen en verhogin
gen van verwaarborgde sommen op bestaande pos
ten bij aantekening werden aangebracht, waardoor
de produktie 10.991.699,bedroeg.
Van de beleggingen werd door aflossing van hy
potheken een bedrag van 23.525,afgevoerd,
terwijl hieraan een bedrag van 55.100,werd toe
gevoegd. Het voordelig saldo der Verlies- en Winst
rekening bedroeg ƒ16.094,67, welk bedrag aan de
Reserve werd toegevoefd.
De volgens rooster aan de beurt van aftreden
zijnde commissaris der Maatschappij, de heer Ir.
M. A. Geuze, werd met algemene stemmen herko
zen, welke herbenoeming de heer Geuze aanvaard
de.
Kosten, welke worden betaald voor het onder
houd van onroerende goederen, mogen van de In
komstenbelasting worden afgetrokken. Voor zoveel
't onroerende goederen betreft welke in 't bedrijf
worden gebruikt, worden bedoelde kosten als be
drijfskosten in aanmerking genomenbetreft het
privé-panden dan worden de onderhoudskosten
als z.g. verwervingskosten aangemerkt en op de
bruto-opbrengst in mindering gebracht.
Een uitzondering hierop vormen de door een
pachter van een boerderij betaalde kosten wegens
verrichte herstellingen aan het bij hem in gebruik
zijnde woongedeelte. Deze kunnen niet ten laste
van de bedrijfswinst komen.
Het is echter dikwijls zeer moeilijk uit te maken
of deze kosten als onderhoud zijn te beschouwen
dan wel of er van verbetering sprake is. Zoals be
kend, kunnen kosten van verbetering niet ten
laste van het inkomen worden gebracht.
Telkens weer worden dan ook twijfelgevallen
aan de beoordeling van de belastingkamers bij de
gerechtshoven en in laatste instantie aan de Hoge
Raad (H.R.) voorgelegd.
Zo besliste de H. R. maart 1954 dat uitgaven ge
daan voor werkzaamheden, die dienen om een ge
bouw, zoals dit bij de Stichting of na latere ver
andering bestond, in bruikbare staat te houden
en aldus achteruitgang en verval te voorkomen,
als kosten van onderhoud zijn aan te merken. Bij
deze beslissing ging het cm het geval, dat iemand
een woonhuis had gekocht. Vóór dat dit huis door
hem was betrokken, waren er diverse werkzaam
heden aan verricht, zoals reparaties aan deuren,
lichtleiding, dak en schoorsteen, enz. Door de In
specteur werden de kosten daarvan niet als ver
wervingskosten in aanmerking genomen. Door de
Raad van Beroep (de belastingkamers zijn pas 1
maart 1957 met hun werkzaamheden begonnen)
werd de Inspecteur in het gelijk gesteld en wer
den de hierboven bedoelde kosten als kosten van
verbetering aangemerkt.
De H. R. dacht er echter anders over en oor
deelde, dat,van vrijwel alle kosten van onderhoud
kan worden gezegd dat zij een verbetering van
het betrokken pand meebrengen. Alleen dan kan
van kosten tot verbetering worden gesproken,
wanneer het betreft kosten besteed voor werk
zaamheden, welke dienen om aan het gebouw een
wezenlijke verandering aan te brengen, waardoor
het naar inrichting, aard of omvang een wijziging
ondergaat.
Bij de beoordeling of er sprake is van kosten van
onderhoud, welke als bedrijfs- of als verwervings
kosten in mindering op de opbrengst kunnen ko
men, moet men dus letten op de aard van het uit
gevoerde werk. Zo kunnen o.a. kosten gemaakt
voor de vernieuwing van een verzakte muur en
van een dak van een boerderij als kosten van on
derhoud worden aangemerkt.
Na de voorstperiode 1955-1956 werd een volledige
controle van alle door de Maatschappij geplaatste
SAVAL brandblusapparaten gehouden, waarvan
de kosten ƒ5070,68 bedroegen. In de loop van het
jaar werden 158 nieuwe apparaten aangeschaft en
geplaatst. De kosten van deze maatregel worden,
zoals bekend, geheel door de Maatschappij gedra
gen, doch gezien de behaalde resultaten welke tel
kens weer ter kennis worden gebracht, is het dui
delijk dat voortgegaan moet worden met uitbrei
ding van het aantal apparaten op meerdere risico's.
Hieraan wordt dan ook regelmatig de nodige aan
dacht besteed, hoewel reeds enkele duizenden ap
paraten zijn geplaatst.
Het aantal van bliksem-afleiding voorziene hof
steden bleek zich ook in 1956 gestadig uit te brei
den. De overeenkomst welke indertijd op voorstel
der Z. L. M. is gemaakt tot het verlenen ener bij
drage in de kosten van aanleg hiervan, werkt uit
stekend. Onnodig is op te merken dat de leveran
ciers dezer installaties met deze wetenschap ge
wapend, gebruik weten te maken van onze aan
bieding. De ene hand wast hier echter de andere,
aangezien het in ieders belang is dat zoveel moge
lijk boerderijen van bliksem-afleiders worden voor-
zienvDe rode haan eist nog ieder jaar haar tol en
het is de blikseminslag die daarbij in de landbouvv-
stector aan de top staat. Het kleiner maken van dit
risico is van zeer groot belang, doch het aantal
van bliksemafleiders voorziene landbouwgebouwen
moet procentsgewijze groot zijn, wil dit in de resul
taten der Maatschappij een werkelijk zichtbare rol
gaan spelen. Wij hopen dan ook dat velen nog zul
len overgaan tot het doen aanleggen van deze be
veiliging.
In de loop van 1956 werd aan de hand der inge
schreven verwaarborgde bedragen nagegaan hoe
de verdeling der landbouwverzekeringen lag over
de verschillende eilanden-groepen onzer provin
cie, welk resultaat wij hieronder in procenten weer
geven:
Noord-Zeeland 12 Midden-Zeeland 60
zeeuws-Vlaanderen 28
In 1956 zijn wederom via het Zeeuwsch Voor
lichtingsbureau voor de Brandverzekering der
Z. L. M. middels de zitdagen van de adviseur vele
nuttige contacten gelegd.
Daarentegen zijn de kosten van de restauratie
van een gebouw, welke bestaan in de totale ver
nieuwing van de fundering, het opnieuw optrek
ken van voor- en achtergevel en het veranderen
en moderniseren van de gehele inrichting als
kosten van verbetering te beschouwen. Dat de
hieraan bestede kosten slechts kosten van herstel
of vernieuwing van versleten onderdelen, en der
halve onderhoudskosten zouden zijn geweest, gaat
te ver.
Menigmaal gebeurt het, dat wanneer een pand
moet worden hersteld, men dan tevens de gelegen
heid te baat neemt om het pand te moderniseren
en soms te vergroten. In dergelijke gevallen zul
len de totale kosten dan moeten worden gesplitst.
Enkel de kosten van herstel en vernieuwing van
onderdelen, welke versleten zijn, behoren tot de
kosten van onderhoud.
Gaat men over tot het vervangen van een uit
hout opgetrokken gevel van een landbouwschuur
door een stenen gevel, dan zijn o.i. ook dit onder
houdskosten, indien deze op dezelfde plaats wordt
gezet van de afgebroken gevel.
De landbouwschuur verandert er niet door in
aard en omvang en de inrichting blijft dezelfde,
terwijl de kosten niet hoger zijn dan die van een
nieuwe gevel van hout.
Dat de grenzen van onderhoud en verbetering
zeer moeilijk zijn te trekken, blijkt weer uit de
pas door de H. R. gegeven beslissing van 24 april
1.1. De beslissing betrof de centrale verwarming
van een woning. Deze verwarming is een onder
deel van het pand. Wordt een kolenstookinstalla-
tie vervangen door een oliestookinrichting, dan is
er sprake van een verbetering. De kosten van ver
vanging komen slechts voor aftrek in aanmerking
voorzover zij betaald zouden zijn bij het normale
onderhoud enz. van de bestaande centrale ver
warming.
Ook hieruit blijkt weer, dat men bij het verrich
ten van herstellingen moet nagaan of er een
wezenlijke verandering is aangebracht in de aard
inrichting of omvang van het herstelde goed.
Nu het ontwerp tot wijziging van de huurwet
door de Eerste Kamer is aangenomen zal met in
gang van 1 augustus a.s. de huren worden ver
hoogd, waarvan de helft zal worden geblokkeerd.
Gedane uitgaven tot verbetering van de panden
geven aanleiding tot deblokkering daarvan. In
dien de fiscale bepalingen hieromtrent van door
slaggevende betekenis zullen zijn, dan zal in de
toekomst nog menigmaal het oordeel van de be
lastingkamers en Hoge Raad worden gevraagd of
er van onderhouds- dan wel verbeteringskosten
sprake is. De belangen zijn hierbij dan echter om
gekeerd.
Boekhoudbureau der Z. L. M,
CYSOUW.
ONDERHOUD GEBOUWEN.