DE BEHOEFTE AAN LOONWERK IN DE NAASTE TOEKOMST 332 ZEEUWS LANDBOUWBLAD Op de algemene ledenvergadering van de B. O. V. A. L. heeft Ir. A. J. Louwes onlangs hoven- staand onderwerp behandeld, waarbij dit speciaal vanuit de gezichtshoek van de boer werd bekeken. Er van uitgaande dat de arbeidsbezetting nog verder zal afnemen zijn er voor het akkerbouw- bedrijf twee mogelijkheden, n.l. extensiveren of zijn bouwplan vrijwel handhaven, met het gevolg dat öf het machinepark nog aanmerkelijk toe neemt, öf er zal meer werk worden opgedragen aan de loonwerkers. De hoofdzaken uit het inte ressante betoog van de heer Louwes, waaruit hij concludeert dat de akkerbouwer in toenemende mate een beroep zal doen op de loonwerker, laten wij hieronder volgen: De stijging van. de uurlonen, waarvan het einde bovendien nog niet in zicht is, maakt het werken met een grotere arbeidsbezetting in het algemeen steeds minder rendabel. Evenzo kan worden gewe. zen op de sterke toename in het gebruik van werk tuigen en machines sinds 1945 en op het feit dat er ten aanzien van de ontwikkeling van de tech niek geen „weg terug" bestaat. Wil men de eco nomische positie van de landbouw in het geheel van 's lands economie als uitgangspunt nemen, dan moet worden gewezen op de noodzaak tot een voortdurende opvoering van de arbeidsproduktivi- teit en komt men wederom terecht op de noodzaak om eenzelfde oppervlakte cultuurgrond met steeds minder arbeidskrachten te gaan bewerken. DE ONTWIKKELING OP DE AKKERBOUW BEDRIJVEN. De voor de naaste toekomst te verwachten voort gaande vermindering van de arbeidsbezetting zal in de eerste plaats tot gevolg hebben dat bedrijven waar het grotere onderhoud van de sloten en de drainage jaarlijks een groot aantal arbeidsuren vraagt, ten aanzien van deze werkzaamheden moei lijker komen te zitten. Een tweede gevolg zal zijn dat op een waarschijnlijk nog belangrijk groter aan tal bedrijven nieuwe arbeidstoppen zullen ontstaan. In dit verband valt te denken aan de periode van de voorjaarsinzaai, aan de verplegingsperiode en aan de periode van de stoppel, en najaarsgrondbewer king. Al deze werkzaamheden dienen immers in een bepaalde tijd te gebeuren op straffe van aller lei direct of indirect nadelige gevolgen. De vraag, welke invloed een voortgaande inkrim ping van de arbeidsbezetting zal uitoefenen op het bouwplan, is zonder meer minder gemakkelijk te beantwoorden. Ogenschijnlijk lijkt het antwoord gemakkelijk te geven, n.l.: een voortgaande exten sivering. Diegenen echter die dit antwoord geven, zien over het hoofd dat ook bij een zo extensief mogelijke bedrijfsvoering de op het bedrijf als ge heel drukkende „inspankosten" in verhouding zwaar zullen blijven drukken. Gaan we uit van twee akkerbouwbedrijven van resp. 25 en 50 ha, waarvan het bouwplan voor een zo groot mogelijk deel uit granen, verhuurd vlas- land, luzerne voor de drogerij enz. bestaat, terwijl de eigen werktuigen-inventaris uitsluitend de nood zakelijke wagens en werktuigen voor de grond bewerking, het zaaien en de verpleging omvat, dan vinden we als noodzakelijke inspankosten resp. 795,en 730,per ha. Bij bovengenoemd bouwplan, zal er na aftrek van de te maken kosten voor kunstmest, zaaizaad, loon werk enz. gemiddeld niet meer dan plm. 900 gul den per ha overblijven ter bestrijding van de bo venomschreven inspankosten en ter levering van het inkomen van de boer. Uit een vergelijking van de hoogte van dit 'bedrag met de hoogte van de berekende „inspankosten" per ha, wordt duidelijk dat er bij een extensief bouwplan alleen op die grotere bedrijven, welke met een zeer kleine be taalde arbeidsbezetting gaande kunnen worden ge houden, een als aanvaardbaar te beschouwen in komen kan overblijven. Het overgrote deel van de akkerbouwbedrijven zal derhalve terwille van het inkomen, in de naaste toekomst behalve granen en gewassen als erwten en vlas, ook niet te kleine oppervlakten consump. tieaardappelen en suikerbieten moeten blijven ver bouwen. Deze beide laatste gewassen immers k'un- nen in al die gebieden waar een goed gewas aard appelen en bieten wil groeien, een hogere bijdrage tot het inkomen van de boer leveren dan de gra nen, ook al moet het verplegingswerk van de bie ten en het rooien door resp. losse arbeiders en loon werkers Worden uitgevoerd. Een geschematiseerde berekening van de winst gevendheid van zomergerst, consumptieaardappe len en suikerbieten leidt voor de verschillende ge noemde gewassen respectievelijk tot een uitkomst van 870,ƒ1300,en ƒ1325,per ha. Samenvattend kan dus worden vastgesteld dat de akkerbouwers zich in de naaste toekomst ge plaatst zullen zien voor de opgave, hoe, werkende met een kleiner wordende arbeidsbezetting, 1. het jaarlijks grotere onderhoudswerk aan slo ten en drainage bij te houden; 2. de voorjaarsinzaai, de verpleging, de oogst- werkzaamheden in juli en augustus en de stop pel- en najaarsgrondbewerking tijdig uitge voerd te krijgen; 3. een zo normaal mogelijk bouwplan met vol doende aardappelen en bieten te kunnen hand haven. GEVOLGEN VOOR HET LOONBEDRIJF. De algemene conclusie van de voorgaande para graaf komt in het kort gezegd neer op: de loon werker moet er op voorbereid zijn desgevraagd de akkerbouwer met zijn kleiner wordende arbeids bezetting te helpen bij het in goede staat en met een grotendeels „normaal" bouwplan, gaande hou den van zijn bedrijf. De vraag, welke nieuwe op drachten voor de loonwerker uit deze ontwikkeling kunnen voortvloeien, wordt hieronder in een drie tal punten nader uitgewerkt. a. de werkzaamheden welke in de loop van de laatste 10 jaren grotendeels in handen zijn ge. komen van loonwerkers (de chemische bestrij dingen, het machinaal vlasplukken, het loof- klappen en doodspuiten en het maaidorsen) zul len in de komende jaren evenals het loondorsen waarschijnlijk voor een nog groter deel voor hun rekening komen. Daarnaast moet echter de loonwerker voorbereid zijn om meer dan tot nu het geval was hulp te kunnen verlenen bij: le het zaaiklaar maken in het voorjaar; 2e de mechanische verpleging van de gewas sen; 3e de stoppel- en najaarsgrondbewerking; 4e het grotere onderhoud van sloten en drai nage. b. de gevolgen van de voortgaande afname van de arbeidsbezetting voor de graanoogst zullen de volgende zijn: Voor de akkerbouwers die hun stro niet af leveren aan een strokartonfabriek moet vrij zeker op een verdere overschakeling op maai dorsen worden gerekend. Voor de grotere akkerbouwbedrijven staat de mogelijkheid open van exploitatie van een gro. tere zelfrijdendé maaidorser met een ander gro ter bedrijf. Een gebruik in combinatie zal om twee redenen nodig zijn, n.l.: le. om te kunnen werken tegen beneden het loonwerkerstarief liggende exploitatie-kosten per ha moet bij af schrijving in 8 jaren jaarlijks tenminste 50 tot 60 ha worden gemaaidorst; 2e. om te kunnen be schikken over een bezetting van 4 tot 6 man welke nodig is om behalve het graan ook het stro tijdig te kunnen afvoeren. Voor middel grote bedrijven van 30 tot 40 ha staat de moge lijkheid van een combinatie met 2 of 3 andere bedrijven open. De verwachting is echter ge rechtvaardigd dat bij overschakeling op maai dorsen niet alleen de kleinere doch ook een be langrijk deel van de middelgrote en grotere ak kerbouwers bij de loonwerker terecht komen. Hierbij kunnen de volgende overwegingen een rol spelen: Het opzien tegen de grote investe ring. die nodig is voor een grote zelfrijdende maaidorser. Sommige landbouwers voelen niet veel voor een combinatie met anderen. Landbouwers, die zelf van plan zijn een maai dorser aan te schaffen, willen de technische ontwikkeling nog even afwachten en schakelen voorlopig een loonwerker in. c. de loonwerkers dienen met name voorbereid te zijn de akkerbouwers desgevraagd bij te staan bij het met een afnemende arbeidsbezetting handhaven van een voldoende oppervlakte aard appelen en bieten. In dit stadium is het moeilijk deze taak nader te omschrijven. Wat betreft het aardappelrooien, moet voor die gebieden met een daartoe geschik te grond, een waarschijnlijk snelle toename van het gebruik van de zakkenrooier worden ver wacht. De zelfstandige exploitatie van een zak kenrooier vraagt echter bij een vlotte afvoer van de aardappelen, een beschikbaarheid van 4 tot 6 man. Het is weer vooral deze omstandigheid welke doet verwachten dat het zakkenrooien niet al leen op de kleinere doch ook op een belangrijk deel van de middelgrote en grote bedrijven aan loonwerkers zal worden opgedragen. In die ge. bieden waartoe de grond zich minder voor zak kenrooien leent, zal de ontwikkeling van deze wijze van rooien vooral worden bepaald door het al dan niet beschikbaar zijn van „gelegenheids- arbeidskrachten" voor het rapen van de op voorraad gerooide aardappelen en door de lonen welke hiervoor moeten worden betaald. De aankoop van een bietenrooimachine vraagt een belangrijk grotere investering waardoor een rooimachine bij zelfstandig gebruik pas op gro tere bedrijven met 10 ha of meer bieten kan worden geëxploiteerd tegen beneden het loon werkerstarief liggende kosten. Voor de middel grote en grote bedrijven gaat.de keuze derhalve tussen gebruik in combinatie en loonwerk. Inschakeling van een loonwerker heeft ech ter het voordeel van 2 leden bedieningspersoneel extra en biedt bovendien de mogelijkheid de technische ontwikkeling ten aanzien van deze machines af te wachten. Met het oog op deze omstandigheden wordt de verwachting uitge sproken dat het machinaal rooien van de bieten voor een belangrijk deel aan loonwerkers zal worden opgedragen. Een loonwerker heeft bo vendien het voordeel een groter rayon te kun nen bestrijken en heeft daardoor in natte pe rioden meer mogelijkheden dan een kleine com binatie naar iets lichtere gronden uit te wijken. Aan het bietenrooien zal steeds het bieten dunnen vooraf blijven gaan. In verband met de grote betekenis van de bietenverbouw voor het akkerbouwbedrijf in de meeste akkerbouwgebie den verdient de bieterahmmachine de bijzondere aandacht van de loonwerker om in het geval dat de dun-capaciteit bij handwerk de beper kende factor voor de bietenverbouw gaat wor den, voldoende ervaring met mechanisch dunnen te hebben opgedaan om de akkerbouwer te hulp te kunnen komen. De loonwerker mag zich daarbij niet van te voren laten afschrikken door de gedachte dat het dunnen op zichzelf daardoor duurder zal worden voor de boer dan bij volledig handwerk het geval is: het gaat er om dat de boer met minder mensen toch nog een zo groot mogelijke oppervlakte bieten gedund krijgt DE VERHOUDING TUSSEN LOONWERKERS ONDERLING. In het geheel van de Nederlandse landbouw zul len de loonwerkers een steeds belangrijker wor dende taak kunnen vervullen bij de opvoering van de arbeidsproduktiviteit. Dank zij hun aanwezigheid en hun werkzaamheid kunnen n.l. werktuigen en machines worden gebruikt in gevallen waar dit anders niet of op een economisch minder verant woorde wijze mogelijk zou zijn. Ook voor de loon werkers geldt echter dat de voortgaande ontwikke ling het steeds noodzakelijk zal blijven maken na te gaan welke mogelijkheden er zijn tot een verder gaande aanpassing aan deze ontwikkeling. Zo zal overleg tussen de loonwerkers in een be paald gebied waarbij geregeld de waarschijnlijke behoefte aan loonwerk geïnventariseerd wordt ge wenst zijn. Verder kunnen waar dit mogelijk en wenselijk is de loonwerkers samenwerken. Boven dien zou het aanbeveling verdienen na te gaan of het mogelijk is dat dezelfde werktuigen of machi. nes in één seizoen in twee gebieden met verschil lende seizoentoppen worden gebruikt. Zo valt b.v. te denken aan het inzetten van vlas- plukmachir.es uit Zeeland in het noorden van ons land, of aan het in mei of juni inzetten van persen uit akkerbouwgebieden in nabijgelegen weidege bieden. DE VERHOUDING BOER LOONWERKER. In het algemeen kan worden gesteld dat een loonbedrijf pas voldoende klanten krijgt als het een goede service kan verlenen, doch dat omge keerd het pas deze goede service kan verlenen als het voldoende klanten heeft. Of met andere woor den gezegd: zowel de boer als de loonwerker moe ten tijdig van elkaar weten wat ze van elkaar te verwachten hebben De door beide partijen na te streven toestand dient te zijn, dat enerzijds de boer, bij wijze van spreken, al rond Kerstmis zi.in bouwplan en zijn be drijfsvoering voor het komende jaar met de loon. werkers bespreekt (plus de technische bijzonder heden als rij-afstanden voor aardappelen en bieten enz.) en dat anderzijds de loonwerker op dat mo ment bindende toezeggingen aan de boer kan doen. Pas bij een dergelijke gang van zaken kunnen beide partijen het volle profijt van elkaar hebben. Een hulpmiddel om in gebieden met een nog on voldoend ontwikkelde loonwerkersstand tot deze wijze van werken te komen, vormt een contract tus sen een loonwerker enerzijds en een combinatie van boeren of evt. een afdeling van een landbouw- vereniging anderzijds. Ook in andere gebieden kan een dergelijk contract van wederzijds nut zijn waar het gaat om het uitvoeren van werkzaamheden door een loonbedrijf waarmee in dat gebied nog on voldoende ervaring is opgedaan (b.v. met het intro, duceren van een zakkenrooier of bietenrooier door een loonwerker in een bepaald gebied waar tot voorheen nog vrijwel uitsluitend met voorraad- rooiers werd gerooid). In een zeer belangwekkende brochure „Moderne loonbedrijven helpen de boer" van het Duitse Mi nisterie van Landbouw worden enige voorbeelden van dit soort contracten gegeven. In deze contrac ten verklaart een groep boeren, dat zij gedurende een bepaald aantal jaren gezamenlijk per jaar in het totaal een bepaald aantal uren de hulp van de betreffende loonwerker zullen inroepen voor een aantal nader omschreven werkzaamheden. De loon werker van zijn kant verklaart, dat hij gedurende het overeengekomen aantal jaren de groep boeren minstens het in het contract genoemde aantal uren hulp zal leveren op het tijdstip waarop de boeren dit nodig achten. In het contract zijn tenslotte een aantal bepalingen opgenomen omtrent de te volgen werkwijzen en de te betalen boeten indien een der beide partijen zonder daartoe doorslaggevende mo tieven te kunnen aanvoeren, de overeengekomen afspraken niet nakomt, aldus Ir. Louwes.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1957 | | pagina 8