Grepen uit de wordingsgeschiedenis dei TREKPAARDFOK KERIJ Overweegt U de stichting van een coöperatieve diepvrieskluis 299 ZATERDAG 18 MEI 1957 Men kon de Belgische trekpaard-„rassen", aldus Ridder Hynderick, een eeuw geleden, wat later en wat vroeger, verdelen in drie onder-rassen of sla gen. 1. Het Vlaamse paard, dat gevonden werd voornamelijk in het N. W.-deel van de provincie West-Vlaanderen. 2. de Ardenner, hoofdzakelijk gefokt in de bergachtige provincie Luxemburg en het aangrenzende deel van de provincie Namen en 3. het Brabantse paard waarvan men kon zeggen dat het gefokt werd in de overige delen van het rij'k, maar dan vooral in de provincies Brabant en Henegouwen. A. van Broekhuijzen, op wiens waardevolle stu dies we straks nog terugkomen maakt een ietwat andere indeling die overigens niet zo heel veel van de genoemde verschilt en eveneens is gebaseerd op de situatie in de Belgische fokkerij van onge veer een honderd jaar geleden. Andere Belgische scribenten die de zaak misschien wat meer „en detail" zagen onderscheiden in hun geschriften maar liefst het Vlaamse, het Brabantse, het Ha- gelandse, het Henegouwse, het Ardenner en het Condroz-type en men doelde daarbij waarschijnlijk op allerlei min of meer belangrijke in het ras voor komende variaties en nuanceringen, typisch voor een bepaalde streek of bloedlijn. Wij spreken niet meer over Zeeuwse, Drentse of JAmburgse trekpaarden maar wel over „een echte Al'bioe", een echte Certain of een echte Clai- ron enzovoort en zo wordt ook bovengenoemde differentiëring begrijpelijk. Ridder Hynderick die er in 1890 overigens voor stander van is te streven naar en te spreken van één type Belgisch trekpaard, erkent niettemin dat in 't noord-westen van West-Vlaanderen nog tal van trekpaarden gevonden worden met de karak teristieken van de Vlaamse variëteit van het Friese ras maar merkt op dat ze steeds zeldzamer worden. Twee rassen werden oorspronkelijk in België aan getroffen, merkt deze gezaghebbende schrijver op, als het gaat om de stand van zaken in de Belgische fokkerij van een twee honderd jaar geleden: ten eerste namelijk de Ardenner, thuishorend in de Maasvallei en ten tweede het Friese ras, waarvan een variëteit, het Vlaamse paard, vaste voet kreeg aan de Belgische kuststreken. Uit deze beide ras sen het Ardenner en het Fries-Vlaamse d.w.z. door een samensmelting van deze twee, ontstond de Brabander. Wij hebben, gezien zijn contouren, zijn achter hand en zijn beharing het oude inlandse ras dat honderd jaar en langer geleden inheems was, voor namelijk in de West-Europese kuststreken vanaf Denemarken tot en met Noord-Frankrijk toe en dat nu gelocaliseerd is in de provincie Friesland waar het zuiver en uitsluitend in de zwarte kleur, zonder aftekeningen, wordt gefokt, altijd be schouwd als een ras dat tot de trekpaarden moest worden gerekend. Dat dit oude inlandse ras, t.a. waarvan de Friese fokkers de eer toekomt het van de ondergang te hebben gered, het basismateriaal heeft geleverd waaruit tenslotte ons hedendaagse trekpaard ontstaan is, heeft ons altijd waarschijn lijk geleken. Als echter de eerste secretaris van het Belgische trekpaardenstamboek in 1890 schrijft: „C'est de 1' alliance de ces deux races1' ardennaise et la frisonne-flamande, que serait issu le cheval bra- bangon" dan heeft, wat ons betreft het vermoetten voor zekerheid plaats gemaakt. Ontwikkelden handel en industrie zich in het laatste deel van de vorige eeuw zich op een opval lende wijze en bleef daarbij de landbouw niet ach ter, ook het wegennet onderging aanziéhlijke ver betering. Maar wie geloofde dat door het laatste het verkeer op de weg zou omzien naar snellere, minder krachtige paarden vergiste zich. Het tegen overgestelde bleek het geval. Industrie en handel prefereerden in de praktijk juist de zwaarste paar den omdat deze 't meest efficiënt bleken voor 't verplaatsen van zware vrachten. Dank zij de ver betering der verkeerswegen, zegt Ridder Hynde rick, dank zij ook de toenemende klasse en het steeds machtiger worden der West-Europese trek. paarden ziet men deze geweldenaren bij duizenden in actie bij het zware vervoer in Londen en Liver pool (Shires), in Glasgouw (Clydesdales) en in Antwerpen-de zware Natie-paarden (Belgen). Telkens, wanneer het ging om 't vervoer van zware vrachten, bleken deze paarden tegen de laagste kosten de grootste prestaties' te kunnen leveren. Voorts leverde het Belgische paard een belangrijke bijdrage tot de verbetering of tot het ontstaan van bijna alle trekpaardenrassen hetgeen niet verwonderlijk is omdat het 't oudste was, het vroegst constant en 't voordeligst voor hen die het fokten. Engeland, Duitsland, Frankrijk en België waren op een gegeven moment de landen waar men met zware trekpaarden werkte en deze fokte. De Shi res, Clydesdales en Suffolks in Engeland; de Per- cherons en Boulonnëzen in Frankrijk, de Pinzgauer in Duitsland en het Belgische paard zijn alle varië- (iii) teiten van dezelfde oorspronkelijke vorm. Het Bel gische trekpaard met als karakteristieken: massa, maat, een zwaar geraamte en een daarbij passende spierontwikkeling, heeft een korte rug, een breed, lang en gespierd kruis, zware en goed afgewerkte benen en gemakkelijke gangen als men zijn ge wicht in aanmerking neemt. Het droeg sterk bij tot de vorming van de Engelse en Franse trekpaar denrassen. Mr. Walter Gilhey steekt dit in zijn werk over de Shire en zijn ontstaan, niet onder stoelen en ban ken. Aan het einde der kruistochten introduceerde Koning Richard (Leeuwenhart) een aantal Vlaam se paarden in Engeland om aan de toen ook voor het leger nog bestaande behoefte aan zware paar den te voldoen. Ivanhoe, vriend van de Koning, bereed er, volgens Walter Scott één van. Koning John (Jan zonder land) die de hierboven genoemde heerser opvolgde kocht in Nederland een honderd tal hengsten en plaatste die in de kroondomeinen. Zulks, aldus de uit die tijd stammende kronieken, om de Engelse paarden energieker te maken. Vooral echter onder Koning Edward II kochten Engelse landgoed-bezitters zware paarden in Vlaan deren en Zeeland voor landbouw doeleinden. Henry VIII vooral bemoeide zich serieus met de verbetering der paardenfokkerij en veronacht zaamde daarbij het zware landbouwpaard niet. Evenwel, tijdens de regeringen der laatste Tudors en der Stuarts bleek de kwaliteit der Engelse zwa re paarden nog zozeer te wensen te laten dat een nieuwe invasie van Vlaams bloed werd nodig ge oordeeld. Men wenste formaat en kracht op te voeren. Macaulay, beschrijvende de economische situatie van Engeland in 't laatst der zeventiende eeuw zegt ongeveer: Onze inlandse paarden, hoe wel zeer nuttig, werden niet voldoende gewaar deerd en de prijzen waren veel te laag. Men prefe reerde voor het leger en voor luxe doeleinden paar den van Spaanse herkomst maar als carossiers voor bijv. de indrukwekkende equipages die de Londense straten bevolkten, waren inzonderheid de Vlaam se schimmelmerries met hun schoonheid en kracht, zeer in trek. Het eigen inlandse paard achtte men noch voor de tractie, noch voor de courses geschikt. Later kocht men dan ook op het eiland Walcheren de voorouders van de gigantische paarden die voor de buitenlandse bezoekers van Londen één der cu riositeiten daarvan uitmaakten. Deze invoer van Hollands en Vlaams bloed bleek voldoende om het beroemde „Black Horse" te creëren, waaruit de Shire (stamboek opgericht in 1770) werd geselec teerd. De Clydesdale, wat minder kort, hoog en zwaar, wordt geacht te zijn ontstaan uit een krui sing van vermoedelijk reeds vrij zware merriën uit Lanarkshire met Nederlandse hengsten. Blijkt hieruit dus dat de Engelse trekpaardrassen met behulp van Belgische en Nederlandse paarden werd gemaakt, ook mag men hieruit de gevolg trekking maken dat met name in het zuid-westen van het toenmalige Nederland het inlandse zware paard in praktisch niets verschilde van dat in Bel. gië. De Suffolk, vos zonder aftekeningen en met weinig behaard beenwerk, voornamelijk te vinden in het oostelijk deel van Engeland, leek meer nog dan de in een andere richting geselecteerde Shires of Clydesdales op het trekpaard van Belgisch- Nederlandse origine. De schrijvers waren 't overigens niet roerend eens over de afkomst van dit interessante ras. Som migen namen aan dat Normandische paarden, in gevoerd onder Koning Henry V invloed hadden uit. geoefend. Anderen waren van oordeel dat de Suf folk als een onderras van het Vlaamse paard moest worden gezien en waarvan het dus zou moeten afstammen. Wat de Franse trekpaardrassen betreft: twee daarvan vooral voerden Belgisch bloed, de Boulon- nees en de Mulassière, maar we merken op dat als wel bewezen werd A. van Broekhuijzen toonde dit destijds aan dat kort na de oprichting van het B. S. daarin wel Percheron-merries of kru'i- singsprodukten daarvan, werden ingeschreven en deze in bepaalde gevallen zelfs niet onaanzienlijke invloed hebben gehad, óók het omgekeerde wel het geval zal zijn geweest. We bedoelen dat ook paar den van Belgische origine wel invloed zullen hebben gehad op de vorming van de Percheron, wat niet wil zeggen dat het zonder die hulp niet zou zijn gegaan. Zonder te kunnen zeggen dat het ene ras van het andere afstamt is in een geval als dit een zeke. re graad van verwantschap mogelijk en zelfs waar schijnlijk, gezien de geregeld doorgaande uitwisse ling van fokmateriaai die plaats had tussen de be trokken landen, gezien het ontbreken van afstam- mingsregistratie en de uiteraard veel geringere ras- typische verschillen dan die we thans kennen tussen de verschillende rassen onderling. Da Boulonnees achtte men ontstaan door kruising van Vlaamse paarden met Oosterse rassen, een kruising dus die op de duur toch blijkbaar wel wat goeds tot stand brengen kon. De Mulassière vertoonde nog alle karakteristieken van het oude Vlaamse ras. Bij het vorenstaande sluit goed aan dat de Franse paar- denstapel door de revolutie en de veldtochten van Napoleon, naar Gayot in zijn „Les Chevaux de trait Francais" opmerkt, zeer was verarmd en dat de Franse fokkers, goede fokpaarden die in eigen land bijna niet meer gevonden werden, in België zochten. Wel 600 k 700 Belgische hengsten dekten in die jaren in Frankrijk, aldus Gayot, en tiend ui- zendendmerriën werden ingevoerd. Zo werd de Franse trekpaardenfokkerij a.h.w. met Belgisch bloed doordrenkt in een tijd dat Boulonnezen en Percherons al wel als afzonderlijke rassen waren gevormd maar, zoals gezegd, nog niet zo veel ver- schilden van het toenmalige Belgische paard als ze thans doen van het huidige. We zagen dus dat in de lange reeks van jaren die bepalend waren voor de fokrichting die ons hedendaagse trekpaard deed ontstaan, Engelse paarden van het trekpaard-type naar België kwa men en omgekeerd, dat de Franse trekpaarden de Belgische fokkerij beïnvloedden en de Belgische weer de Franse, dat paarden uit zuid-west Neder land naar Groot-Britannië gingen en ons rest slechts deze conclusie: alle zijn verwant aan el kaar; ons trekpaard en het Belgische, de Perche ron en de Boulonnees, de Shire en de- Clydedale, zij stoelen op dezelfde grondslag: het oude inland se, honderden jaren geleden van Denemarken tot Frankrijk voorkomende paard, alleen nog zuiver bewaard gebleven in het, juist daarom zo interes sante Friese ras. COLENBRANDER. Het zal u bekend zijn, dat het aantal coöperatieve diepvrieskluizen in Nederland met sprongen toe neemt. Op vele plaatsen worden voorlichtingsavon den gehouden, waar over de huishoudelijke zijde van het diepvriezen en de oprichting, organisatie en financiering van de gezamenlijk te exploiteren kluizen gesproken wordt. Wanneer in principe besloten is om tot de op richting over te gaan, komt de vraag naar voren met welke installateur van wal gestoken wordt. Hierbij zal een deskundige technische voorlichting o.i. niet kunnen worden gemist. Allereerst al om een verantwoorde keuze te doen. Er zijn met de bouw van een installatie vrij grote bedragen ge moeid, zodat vooral het bestuur van een diepvries- vereniging tegenover de leden volledig verantwoord zal moeten zijn. Ook hier zal blijken, dat de goed koopste installatie niet altijd tevens de beste be hoeft te zijn. Het is niet ondenkbaar, dat de stroom- en onder houdskosten bijv. door een hoger stroomverbruik, minder goede isolatie, niet zo solide afwerking en "ben minder verantwoord koelsysteem, kortom dat de exploitatiekosten hoger uitvallen dan bij een installatie, die in aanschaffing wat duurder in prijs is. Vergeet niet, dat het hier om een investa- tie voor jaren gaat, zodat een juiste keuze van gro te betekenis is. Gelukkig beschikken we in Nederland over or ganisaties, die een deskundige technische voorlich ting kunnen en willen geven; Noemen wij bijv. de Stichting Landbouwhuishoudkundig Onderzoek in Wageningen, Herenstraat 18. Deze geeft volko men objectief voorlichting, die gebaseerd is op deskundigheid en ervaring. In het coöperatieve vlak willen wij noemen de technische dienst van het Centraal Bureau te Rotterdam, Haringvliet 100. Deze technische dienst heeft eveneens al veel er varing opgedaan met de bouw en inrichting van diepvrieskluizen en is volledig in staat om deskun dige adviezen te geven. Voor zover ons bekend, zijn hieraan, evenals bij inschakeling van de Stichting Landbouwhuishoudkundig Onderzoek in Wagenin gen, geen extra kosten verbonden. Nogmaals, mocht u de oprichting van gezamen lijke diepvrieskluizen overwegen, laat u dan door objectieve, deskundige instanties voorlichten. Het gaat er toch om, dat een algemeen plattelandsbet- lang op goede en verantwoorde wijze wordt ge diend. Wij hadden met deze regels geen andere bedoe-, ling dan u hierop te wijzen. J. DIJ.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1957 | | pagina 7