Mechanische prodiiktieiiiiddelei! in de landbouw DE UITBREIDING EN VERVANGING VAN d; Kostprijs van de melk 1956-'57 302 ZEEUWS LANDBOUWBLAD HET PROBLEEM VAN UE exploitatie van een landbouwbedrijf vraagt per onpervUkte-eenbeid steeds meer kapitaal. Niet alleen de waardevermindering van het geld speelt hierbij een rol. Er is ook een voortdu rende toename van het aantal machines en werktuigen. Steeds veranderende mogelijkheden van pro- duktie zijn hiervan mede oorzaak. Ook omstandigheden in verband met de factor arbeid, bevorderen de mechanisatie. Tenslotte kunnen fiscale maatregelen een rol spelen. Beschikbare geldmiddelen voor investering De steeds grotere kapitaalbe hoefte heeft invloed op de moge lijkheid en bereidheid om duur zame produktiemiddelen aan te schaffen. Dit zowel voor vervan ging van reeds in gebruik zijnde produktiemiddelen als ter aan vulling van de inventaris in ver band met verdere mechanisatie. Een door het Landbouw Eco nomisch Instituut ingesteld on derzoek in verband met de finan ciële positie van landbouwbedrij ven, geeft inzicht in de destijds beschikbare geldmiddelen. Er bleek dat in Zeeland terstond f 300,per ha aan eigen geld middelen aanwezig was voor in vestering. Van de in het onder zoek betrokken bedrijven had 79 c/c eigen geld beschikbaar. Voor vervanging en uitbreiding van mechanische produktiemid delen had 21 der bedrijven geen eigen geld middelen ter investering vooorhanden. In de jaren na genoemd onderzoek werden in het algemeen geen beste financiële uitkomsten ver kregen. Daarom kan worden aangenomen dat de toestand financiëel iets ongunstiger is geworden. Dit houdt in, dat naar verwachting m. een groter percentage bedrijven nier over eigen geldmiddelen beschikken. Op langere termijn zal meer beschik baar zijn; er worden nl. vaak bedragen op lange termijn buiten het bedrijf belegd. "erde~ is er dikwijls zekerheid aanwezig om vreemde geldmid delen te kunnen opnemen. Ten tijde van genoemd onderzoek zou voor ons gebied, met inachtname van de vermelde mogelijk heden (op langere termijn en geldmiddelen van derden), f 600,per ha aan geldmiddelen be schikbaar zijn. In het algemeen neemt een landbouwer echter niet graag geldmiddelen op van derden om ge- genoemde produktiemiddelen te finar eieren. Deze omstandigheden maakt het met de vaak beperkte middelen noodzakelijk dat aanschaf van duurzame produktiemiddelen goed wordt overwogen. Vervanging van mechanische produktie middelen. Wanneer een beslissing moet worden genomen of een bepaald produktiemiddel al dan niet moet wor den vervangen, kunnen verschillende factoren een rol spelen. Het is mogelijk dat een produKtiemiddel wegens slijtage moet worden vervangen. Reparatie is dan niet of alleen met zeer hoge kosten (weike onver antwoord zijn) mogelijk. Een andere mogelijkheid is, dat het produktie middel verouderde. Dit zal in de landbouw vooral het geval zijn, wanneer het eindprodukt op een voor het bedrijf meer rationele wijze kan worden voortgebracht. Het is echter niet zo, dat ver vanging al wenselijk is, wanneer volgens kostprijs berekeningen de produktie goedkoper met de nieuwe machine zal kunnen plaatsvinden. In bedoelde kost prijsberekening voo de oude machine zal nl. een bedrag voor afschrijving als kosten zijn opgeno men. Deze kosten betekenen een indirecte op brengst van de machine. (Opbrengst middels de produktie.) De opbrengst over een periode gedu-r rende welke de oude machine nog kan worden ge bruikt, verminderd met een eventueel nadelig kost- prijsverschil t.o.v. de nieuwe machine, geeft de indirecte opbrengstwaarde van de oudé1, machine. Kan dit bedrag niet worden verkregen ate '/directe opbrengst bij verkoop of ruil, dan .is het voor het bedrijf niet rationeel om de machine te vervan gen. Uiteraard kunnen in de praktijk meer dan hier genoemde factoren een rol rpelen. Zo kunnen arbeidsproblemen b.v. tot aanschaf van een nieuwe machine dwingen. Wèl blijkt uit het bovenstaande, Öat de boek waarde van de oude machine geen enkele invloed heeft bij het maken van een keuze over het al of niet vervangen van het produktiemiddel. Zelfs wanneer de boekwaarde nul is, gaat het ërom op welke wijze het bedrijf de hoogste op brengst kan krijgen voor de oude machine; nl. als indirecte opbrengst middels voortgezet gebruik, of bij verkoop als directe opbrengst. Met dit punt 'dient de landbouwer als ondernemer bij het maken van een keuze zeker rekening te houden. Wanneer moet deze machine vervangen worden Uitbreiding van mechanische produktiemiddelen. Voor tot aanschaf van nog niet eerder gebruikte produktiemiddelen wordt overgegaan, dient te wor den begroot of bedoelde uitgaven verantwoord zijn. Hiermee wordt de rentabiliteit aan de orde gesteld. Om na te gaan of de aan te schaffen machine rendabel is, is geen volledige kostprijsbereking van het produktieproces, waarvoor deze zal worden ge bruikt, noodzakelijk. Alleen de verwachte wijzigin gen in kosten en opbrengsten dienen te worden be paald (marginaliteitsbegrip). Deze berekening is eenvoudig van opzet, maar in de praktijk toch niet zo gemakkelijk uit te voeren, omdit de verande ringen moeilijk kunnen worden overzien en be groot. Met het meer of minder juist vaststellen van de veranderingen, is voor de te nemen beslissing de basis meer of minder juist. Dat zowel de kosten als de opbrengsten in de vergelijking moeten worden betrokken is duide lijk. Een kostenbesparing alléén geeft immers niet aan dat de investering voordeel geeft. Dit zal nl. niet het geval zijn, wanneer de - .brengsten meer verminderen dan de kosten. Wanneer uitbreiding van mechanische produk tiemiddelen wordt overwogen, dient dus te worden nagegaan of de met de verandering gepaard gaande wijzigingen in de kosten en opbrengsten een gun stig verschil geven. Als dit niet het geval is dan zal aankoop door andere dan berekenbare factoren verantwoord moeten zijn. Samenvatting. De exploitatie van een landbouwbedrijf vraagt per oppervlakte-eenheid steeds meer kapitaal. Hiervoor zijn zowel bedrijfs-economische als andere reden aan te wijzen. Een steeds grotere kapitaalbehoefte doet zijn invloed gelden bij het instandhouden en de voort gang van de mechanisatie. Er kan worden ver wacht dat in dit verband meer dan 20% van de bedrijven niet over eigen geldmiddelen beschikken. Hoewel in veel gevallen wel zekerheid kan worden gesteld voor vreemde geldmi leien, het nog niet zeker dat men hiervan gebruik kan er. wil maken. Mechanisatie dient mede daarom alleen plaats te vinden wanneer er gunstige resultaten van kun nen worden verwacht. Vervanging van mechani sche produktiemiddelen is alleen juist, wanneer de bedrijfswinst gunstig beïnvloed wordt. Een lagere kostprijs na de vervanging of vervanging van een geheel afgeschreven machine, geven deze zeker heid niet. Genoemde feiten beïnvloeden de keuze, van al of niet vervangen, dus niet. De directe en indirecte opbrengstwaarde van het produktiemiddel dient te worden vergeleken. Uitbreiding van de mechanische produktiemid delen is eveneens alleen wenselijk wanneer de be drijfswinst beter zal zijn dan wanneer aanschaf achterwege was gebleven. Dit betekent, dat de wijzigingen in kosten en opbrengsten als gevolg van de mechanisatie, een naar verwachting voordelig verschil moeten laten zien. Alleen wanneer bij de mechanisatie van de landbouw, ook met hier genoemde factoren reke ning wordt gehouden, kan met meer zekerheid worden verwacht dat de genomen maatregelen be- drijfs-economisch verantwoord zullen zijn. Goes, mei 1957. DE HOOFDASSISTENT, L. NIEUWENHUIJSE. Mediaan het middelste getal van een ge tallenreeks, waarbij de getallen in volgorde van grootte staan. Als voorcalculatie voor de periode november 1956 november 195 is dit rapport toch wel zeer laat voor publicatie uitgegeven. Het argument dat het L.E.I. hiervoor aanvoert is dat het late verschijnen in verband staat met de wijzigingen in het landbouwprijsbeleid. Even verder lezen we dat niettemin het bedoel de rapport toch nog gebaseerd is op de oude uit gangspunten. Dus klinkt dit na het vorenstaande toch wel erg vreemd in de oren. De uitkomsten gevonden door het L.E.I. (kolom I) op de oude basis worden in een aanhangsel aangevuld met herzieningen die noodzakelijk ge worden zijn door de wijzigingen in de uitgangs punten (kolom II) waardoor de uiteindelijke kostprijs (kolom III) wordt gevonden. De uitkomsten zijn als volgt Gebieden Netto-kosten p/ha volgens rapport no. 250 Stijging door herziening v/d uitgangspunten per ha Uiteindelijke kostprijs per 3,7 kg melkvet Friesland I (kleiweidegebied) 1183 112 25,05 Friesland 11 (veenweidegebied) 1191 113 28,05 Friesland - De Woude (zandgebied) 1420 88 28,65 Drente (zandgebied) 1274 82 29,90 Overijsel (zandgebied) 1409 89 30.25 De Graafschap (zandgebied) 1391 90 27,60 Utrecht (noordw. weidegebied en Eemland) 1243 113 29,65 Noordholland I (kleiweidegebied) 1308 111 25,05 Noordholland II (veenweidegebied ten noorden van I]) 1292 108 29,05 Noordholland III (weidegebied ten zuidoosten van Amsterdam) 1442 121 29.- Zuidholland I (Rijnland, Delf- en Schieland) 1476 145 27,55 Zuidholland 11 (Alblasserwaard) 1324 124 29,70 Noordbrabant I (zandgebied bedrijven 7—10 ha) 1337 85 29,55 Noordbrabant II (zandgebied bedrijven 10—15 ha) 1225 72 29,25 De uitkomsten gelden zoals het L.E.I. vermeld, voor gemiddelde omstandigheden, waarbij ge bruikt gemaakt is van de gegevens van een groot aantal bij het L.E.I. in administratie zijnde bedrijven. Bij de keuze van de bedrijven is men uitgegaan van bedrijven waarvan de bedrijfsleiding als des kundig kan worden beschouwd. De ervaring heeft geleerd dat de L.E.I. bedrij ven, zeker wanneer ze enige jaren in administra tie zijn, in ieder geval niet tot de minste geleide bedrijven behoren. Alle bedrijven die dan ook niet aan de gemiddelde omstandigheden kunnen voldoen, zullen een nog hogere kostprijs hebben. Wij willen er tenslotte nog op wijzen dat uit de cijfers blijkt dat de kostprijs-verschillen nog lang niet zijn opgelost. Het verschil in kostprijs tussen het duurst en 't goedkoopst producerende gebied is nl. ruim 5 ct. per liter. v. I.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1957 | | pagina 10