Grepen uit de wordingsgeschiedenis
«DIELDREX15»
der TREKPAARDFOKKERIJ
Gebrs. De Jongh
283
EEN DIELDRIN MENGOLIE
VAN «SHELL»
BIETENVLIEG
ZATERDAG 11 MEI 1957
ff
(II)
We vermeldden aan het slot van ons vorig arti
kel dat vóór het aan de macht komen van Napo
leon, de Franse republikeinse regering kort en bon
dig een eind had gemaakt aan alles wat men in
België deed om de paardenfokkerij te bevorderen.
Daarbij sneuvelden dus èn de werkelijk goede èn
de aHeen maar goed bedoelde maatregelen.
Men moet zich verbazen dat Napoleon de tijd
vond zich met de paardenfokkerij bezig te houden.
Hij vond die echter blijkbaar en stichtte in 1806
in Tervueren een overigens met weinig vreugde
begroet., hengstendepot
Bovendien werd bij regeringsbesluit van 4 juli
van hetzelfde jaar bepaald, dót op jaarmarkten en
kermissen premies zouden worden toegekend aan
hengsten en merries, te keuren door experts. Wij
stellen ons niet voor dat, gezien de internationale
vérwikkelingen, van deze schone plannen veel
terecht gekomen is. Overigens was 't weer het oude
liedje, voor het inlandse paard werd niets gedaan,
en wat Napoleon in zijn hengstendepot had onder
gebracht, hengsten van voornamelijk Oosterse oor
sprong, wekte dermate de afkeer der fokkers op,
dat er al heel weinig gebruik van werd gemaakt.
Het lijkt ons voorts wel waarschijnlijk, dat de
uitgeloofde premies geen betrekking hadden op de
inheemse, maar bestemd waren voor bloedpaarden
en voor produkten van depothengsten en inlandse
merriën.
Nauwelijks had dan ook „le petit caporal" op
Elba voet aan wal gezet of het instituut van Ter
vueren verdween. Helaas, onder het Hollands be
wind werd de zaak niet veel beter. Niet ontkend
kan worden dat Koning Willem 1 zich zeer voor de
paardenfokkerij beijverde, maar ook ditmr^l had
de wijze waarop dat geschiedde, niet de instemming
der fokkers. Ook nu weer werden „bloedhengsten"
bijéén gebracht, thans in een inrichting in Walfer-
dange, in de provincie Luxemburg. Het bleef plm.
20 jaar intact, werkte met Arabischa en Anglo-
Normandische hengsten en werd na de omwente
ling in 1830 naar Tervueren verplaatst waar het
weer 20 jaar stand hield en nu niet alleen van
Engelse vol- en halfbloedhengsten, maar ook van
Percherons en zware Engelse hengsten (Shires en
Clydesdales was voorzien. De lichte hengsten
waren uiteraard persona non grata, de zware Brit
ten en de Percherons kon men min of meer waar
deren.
In Florenville had een collectie Arabische heng
sten heel weinig te doen; het depot in Tervueren
werd weer eens opgeheven en naar Gembloux over
gebracht. Hier werden zo'n 65 hengsten onderhou
den en de exploitatiekosten werden tenslotte zo
hoog, dat in 1865 tot liquidatie besloten werd.
Voor het inlandse zware paard was, als men al
thans de invoer van het verwante Engelse bloed
buiten beschouwing laten wil, niets gedaan.
M«en had, zegt Van Leeuwen, met dit depot veel
rampspoed gehad, voornamelijk wegens de geringe
kennis bij de personen, met de leiding belast.
Onder de hengsten van het depot, trouwens ook
van de andere depots, waren kribbebijters, klop
hengsten, kwaadaardige en slecht gebouwde dieren
die men door het land liet reizen om de fokkerij
te verbeteren Ook na 1830 bleef dus het Bel
gische staatsbestuur van mening dat het inheemse
paard door middel van kruising met lichte bloed
paarden, omgevormd moest worden tot een voor
die tijd bruikbaar legerpaard. Na de opheffing der
laatste stoeterij kwamen de hengsten voor een appel
en een ei in handen van avonturiers, die niet beter
meenden te kunnen doen dan het onzalige werk,
door de diverse regeringen begonnen, voort te zet
ten. De zo verkregen produkten wisten bij hun ge
boorte niet of ze draven of trekken moesten, aldus
Baron F. de Combrugghe, in zijn „Kweeking van
trekpaarden in West-Vlaanderen" (Gent, 1888). De
goede fokkers hielden evenwel vast aan hun eigen
ras en met name de Ardenners hadden nog steeds
een goede naam en handhaafden die. Na de ramp
zalige terugtocht van Napoleon uit Rusland in 1812,
waren het alleen de Ardenners en de Bretons die
tegen de ontzaglijke vermoeienissen en ontberin
gen bleken te zijn opgewassen en levend terug
kwamen. Napoleon prees hen zeer, maar zou des
ondanks het ras te gronde hebben gericht door
zijn steeds doorgaande requisities, indien niet het
einde van zijn kortstondige glorie hieraan paal en
perk had gesteld.
Rond 1820 echter bleek het ras, en men kan ge
rust aannemen dat het Belgische paard in het alge
meen werd bedoeld, vrij sterk in verval door ge
bruik van te slechte en te jonge hengsten, door
onvoldoende voeding en foutieve opfokmethoden.
Het waren zéér slechte tijden en de oorzaken daar
van waren niet ver te zoeken. En het was om
streeks toen, dat de landbouworganisaties en de
Provinciale Staten zich voor het welzijn der
paardenfokkerij begonnen te interesseren.
De eer, het initiatief genomen te hebben tot
allerlei prijzenswaardige, de behartiging der fok-
kersbelangen ten doel hebbende activiteiten, komt
toe aan de Landbouw Mij te Gent, die in 1821 een
studie begon m.b.t. het inheemse paard en wat ter
verbetering daarvan zou kunnen worden gedaan.
In 1826 werd dit uitmuntend voorbeeld gevolgd
door de Provincie Antwerpen, waarvan het regle
ment m.b.t. de paardenfokkerij door andere pro
vinciale gouvernementen werd overgenomen.
Maar na de omwenteling van 1830, gingen aan
vankelijk andere, belangrijker zaken vóór en zo
volgde een periode van tien jaar waarin niets meer
gebeurde ten behoeve van de fokkerij ii het nu
zelfstandig geworden België. Deze tienjarige
periode echter beëindigd zijnde, attendeerde de Mi
nister van Binnenlandse Zaken de Koning op de
weinig rooskleurige stand van zaken in de paarden-
wereld, met als gevolg dat bij K.B. van 8 december
1840, een som van B.frs 30.000 verd uitgetrokken
voor de paardenfokkerij, het komend jaar te ver
delen onder de eigenaren van door speciale com
missies goedgekeurde hengsten en voor merries met
veulens van dezelfde hengsten. Dit bedrag moest
verdeeld worden onder de provincies, in verhou
ding tot de bedragen waarmee deze zelf de fokkerij
dachten te steunen. Geen slecht bedacht systeem
eigenlijk, want wie veel gaf kreeg veel, en wie
weinig gaf kre-^g weinig.
We vermeldden reeds de allermiserabelste resul
taten van de van hoger hand aanbevolen kruisin
gen van bloedhengsten met inlandse merries, waar
mee weliswaar de verstandigste fokkers zich nooit
hadden ingelaten, maar die toch door de tijden
heen, in stede van het inlandse' paard te ver
beteren, deze verbetering hadden gestagneerd.
Waarom in België de regerings-stoeterijen
strandden, terwijl die toch in andere landen slaag
den zo vroeg men zich in België af.
Omdat, aldus Ridder Hynderick, 't geen werke
lijke fokkerijen waren, maar eenvoudig een ver
zameling hengsten, bijéén gebracht volgens twee
volkomen foutieve principes: 1. dat men een ras
wilde creëren door kruising en 2. dat men meende
evenredige, gelijksoortige produkten te kunnen ver
wachten van vol- of halfbloedhengsten gepaard
aan merries van het zware trekras. Het kruisings-
produkt was van weinig waarde, op enkele uitzon
deringen na. Het had over het algemeen de ele
gante voorhand van de vader en de achterhand
van de moeder. De rassen waarvan werd uitgegaan
hadden niets gemeen, ze stonden veel te ver uit
elkaar, ze harmonieerden niet. De verfoeilijke
praktijken, kennelijk alleen ten doel hebbend het
zware, in de agrarische sector zo waardevolle
paard van het toneel te doen verdwijnen, misten
ten enenmale het voordeel geschikt te zijn om te
eniger tijd tot een voor de landbouw nieuw ras
te komen.
Men kan het goeddeels met de schrijver eens
zijn, al valt er natuurlijk het een en ander te zeg
gen inzake deze argumentering. Du Ilays bijv. zegt
over hetzelfde onderwerp, dat de eerste kruisingen
wel eens produkten opleverdendie bruikbaar
waren en dat deze paarden nu en dan een zekere
lichaamsschoonheid niet kon worden ontzegd, maar
dat zij ten enenmale ongeschikt waren om mee
verder te fokken. Bedoeld wordt waarschijnlijk
een verder fokken met de F.I.-generatie onderling
en men moet het daar dan mee eens zijn. Zoals
men overigens ook van mening moet zijn dat eerste
kruisingen wel terdege goede gebruikspaarden,
beste zelfs, kunnen opleveren.
Men herinnere zich de destijds hier te lande
veelvuldig voorkomende kruisingsprodukten van
trekpaardhengsten en warmbloedmerries, terwijl
ook de Ierse en Engelse Hunterfokkerij (volbl.
hengst x trekp. merrie) daarvan duidelijk voor
beeld geeft.
Men was dus van oordeel dat een ras niet kon
worden verbeterd dan door teeltkeus in het ras
zelf en hoewel, voor éénmaal, kruisen met het doel
redelijke gebruikspaarden te verkrijgen, desnoods
te accepteren viel, achtte men toch nog verre te
verkiezen het invoeren van zuivere rassen om deze
dan ook verder zuiver te fokken: één voor rijdien
sten en één voor de landbouw
Het ontstaan der rassen, schrijft Ridder Hynde
rick, is te danken aan het milieu, de erfelijkheid en
de teeltkeus. Het milieu zorgt voor de variatie,
de erfelijkheid voor de overdracht der eigenschap
pen en de teeltkeus regelt de uniformiteit. Een
stelling, die we ook nu nog grotendeels kunnen
onderschrijven.
Toen de staats-stoeterijen nog bestonden in Bel
gië, kocht de regering ieder jaar een aantal heng
sten, die na tien jaar alle Wuren vervangen. Deze
paarden waren, zoals gezegd, ondergebracht in een
depot en werden op reform gesteld in volgorde van
hun leeftijd. Van eind februari tot juli dekten zij
gratis in de provincie. Alles inbegrepen kostten
deze hengsten de Staat per stuk en per jaar 2000
B. frs. Het aantal dekkingen variëerde van jaar tot
jaar en van hengst tot hengst, maar aangenomen
mocht worden dat de 65 hengsten van één depot
gemiddeld 36 merries dekten, dus in totaal plm.
2340 per jaar, terwijl daarvan 900 a 1000 veulens
werden geboren, hetgeen we niet veel kunnen vin
den, te meer niet daar het hier kruisingen betreft;
waarbij wordt aangenomen dat als regel de vrucht
baarheid groter is.
Was dus, om nog even terug te komen op da
jaren rond 1820 tot 1830, de toestand in het Bel
gische ras, zoals gezegd, ver van rooskleurig, om
streeks 1870 bleken de fokkers met eigen middelen
het ras op een zodanig peil te hebben gebracht,
dat het óók in het buitenland grote bewondering
trok. Het slechte, onzuivere bloed was weg-gese-
lecteerd en als er al eens sprake was van infiltra
tie van vreemd bloed, dan betrof dat vertegen
woordigers van aanverwante rassen, die geen brok
ken maakten (Percherons, Clydesdales).
Mede door de toenemende uitvoer van goede
representanten van ons inlandse paard naar Frank
rijk en Duitsland, loont het de moeite, aldus Jules
Gérard in een rapport aan zijn regering in 1875,
dit ras door nog betere verzorging van merries en
veulens, zo ook door goede teeltkeus, nog te verbe
teren. Dit, volgens de zegswijze der Arabieren, dat
een ras in zichzelf moet verbeterd worden en dat
het altijd mogelijk is een ras, dat verarmd is door
slechte voeding en verkeerde opfokmethodes, weer
te doen herleven door betere levensvoorwaarden.
Alle kruising met zogenaamd edel bloed was daar
om te verwerpen, ook al, omdat de fokkers niet
ingericht waren op het opfokken van veulens met
meer bloed en er niets voor voelden. Bodem, kli
maat, de landbouw, cultuur-systemen, de bestaande
Belgische rassen en de gewoonten der fokkers, dat
alles moest in aanmerking worden genomen bij
het bepalen der fokrichting. Men kan, aldus
Gérard, de natuur geen geweld aandoen. Dat leek
er dus op.
Inmiddels was, zoals we zagen, tien jaren te
voren de laatste staats-stoeterij opgedoekt en daar
mee de opgedrongen kruisings-kolder, waarvan
overigens een flinke kern van serieuze fokkers
geen gebruik had gemaakt, beëindigd. Van toen af
(1865), werd de fokkerij "an het Belgische paard,
zeer tot heil daarvan, geheel overgelaten aan het
particulier initiatief. De regering bemoeide er zich
niet meer mee, behalve dat ze met subsidie®
steunde en zo was men dan eindelijk waar men
wezen moest.
COLENBRANDER.
(Advertentie.)
BESTRIJDT AFDOENDE DE LARVE
van de
Vraagt U eens inlichtingen aan bij:
POSTBUS 35
GOES
„SHELL"-Bestrijdingsmiddelen zijn o.a.
verkrijgbaar bij:
P. den Boer, Prov.weg B 129, Renesse,Tel. 51.
Fa. C. Colpaart Zn, Woensdrecht C 18,
Tel. 36.
Fa. Joh. v. d. Ende Zn, Borssele,
Tel. 01105 - 269 en 261.
V. v. d. Hemel, Groede, Tel. 01173 - 203.
Fa. Gebrs. Den Herder, Serooskerke,
Tel. 01189 - 358 en 442.
Fa. I. Hubregtse Co., 's-Gravenpolder,
Tel. 01103 - 245 en 398.
P. Koster, Tel. 01150 - 2067, Temeuzen;
Tel. Axel 01155 - 685.
M. Meeuwsen, Dorpsweg 25, Bruinisse,
Tel. 312.
J. van Oosten, Oostweg 11, Krabbendijke,
Tel. 01134 - 485
D. J. de Regt, Kamperland, Tel. 01107 - 389.
A. Rijnberg, St. Annaland, Tel. 91.
A. J. Triou, Oostburg, Tel. 110.
J. A. Weststrate, Axel, Tel. 01155 - 746.
C. J. Wirtz, Heinkenszand, Tel. 01106 - 300.