<"77etu/e»t
176
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
van de bijzondere Hoofdbestuursvergadering van de Zeeuwse Landbouw
Maatschappij, gehouden op maandag 18 maart 1957 in de „Prins van Oranje"
te 14 uur te Goes.
OPENING.
De Voorzitter, de heer Ir. M. A. Geuze, opent de
vergadering en heet alle aanwezigen hartelijk wel
kom; in het bijzonder de heren I. J. Smallegange,
F. P. de Kubber en K. G. L. Nieuwenhuijze, die
resp. als Hoofdbestuurslid voor de Kring Oost Zuid-
Beveland, Kring secretaris van de Kring Axel en
vertegenwoordiger van de L. J. G. voor de eerste
maal de Hoofdbestuursvergadering bijwonen. Spre
ker hoopt dat het bezoeken van de H. B. vergade
ring wederzijds veel voldoening zal geven.
Verder richt spreker een persoonlijk woord van
dank, mede namens zijn gezin, tot de aanwezigen
voor de grote belangstelling hem betoond bij zijn
40e verjaardag. Spreker was hier bijzonder door
verrast en hij hoopt dat de goede wensen, die hem
bereikten in vervulling mogen gaan.
NOTULEN.
De notulen van de Hoofdbestuursvergadering
van 26 november 1956 worden zonder op of aan
merkingen goedgekeurd en ondertekend.
BENOEMINGEN.
Op voorstel van het Dagelijks Bestuur worden
door de vergadering als adviserende leden van het
Dagelijks Bestuur en het Hoofdbestuur van de
Z. L. M. benoemd de heren Dr. J. Tesink en Ir. D.
van der Zaken resp. als opvolger van Dr. C. Wage
naar en Ir. L. Appelman. Op voordracht van de
Kring Oost Zuid-Beveland wordt door de vergade
ring in de vacature ontstaan door het vertrek van
de heer J. J. van Maldegem naar Noord-Beveland,
de heer W. C. v. d. Werff benoemd als Dagelijks
Bestuurslid.
De heer D. Dormaar wordt door de vergadering
op voordracht van de Tuinbouwcommissie als
Dagelijks Bestuurslid herbenoemd.
DE LANDBOUW POLITIEKE TOESTAND.
Naar aanleiding van de Bestedingsnota, de Me
morie van Antwoord van de Minister van Land
bouw, Visserij en Voedselvoorziening en de debat-
ten hierover in de Tweede Kamer der Staten Gene
raal geeft de Voorzitter een overzicht van het voor
de landbouw meest belangrijke:
ALGEMENE BESCHOUWING.
Hoewel de behandeling van de landbouwbegro
ting nog niet beëindigd is, is het wel mogelijk om
een overzicht te geven van de besprekingen, die tot
nu toe hebben plaats gehad.
Op het moment dat door middel van de ,,ruk aan
de bel" door het Landbouwschap de verlangens
van de landbouw tot een bedrag van 350 miljoen
aan de orde gesteld werden, was reeds bekend dat
er zich in de economische ontwikkeling van ons
land moeilijkheden voordeden. Een en ander had
toen reeds een zodanige omvang aangenomen, dat
men sprak van een welvaartscrisis.
Tengevolge van de Suezkanaalcrisis hadden in
deze zelfde tijd aanzienlijke stijgingen in de prijzen
van grondstoffen plaats. Om hieraan enigermate
het hoofd te bieden werden direkt maatregelen ge
nomen, die hoofdzakelijk bestonden uit verhoging
van accijns op benzine en olie, gedistilleerd en sui-
ker.
Daarna kwam de bestedingsnota van de Sociaal
Economische Raad, waaruit bleek dat het even
wicht tussen consumptie en bestedingen enerzijds
en besparingen anderzijds verstoord was. Mede
door spanningen op de arbeidsmarkt was een ster
ke opwaartse druk op de arbeidslonen en produk-
tenprijzen ontstaan. Het betalingsbalans-overschot
van 1955 was omgezet in een tekort. Dit bedroeg
in 1956 op transactiebasis 600 miljoen, terwijl
de achteruitgang ten opzichte van. het voorafgaan,
de jaar IV2 miljard bedroeg.
In hoeverre bij dit tekort voorraadvorming ten
gevolge van de, Suezkanaalcrisis een rol heeft ge
speeld is niet bekend, doch aangenomen mag wor
den dat inderdaad een zekere extra voorraadvor
ming heeft plaats gehad.
Door deze ongunstige ontwikkeling was het dui.
delijk dat de Regering maatregelen zou moeten
nemen. Men kwam dan ook tot de conclusie, dat
het Nederlandse volk de consumptie en bestedin
gen met 6.8 zou moeten inkrimpen.
Naast deze noodzaak tot bestedingsbeperking
stonden nu de landbouwverlangens.
Het is te begrijpen dat het zeer moeilijk was deze
twee met elkaar in overeenstemming te brengen.
Aan de ene kant de beslissing om te gaan bezuini
gen en aan de andere kant de verlangens van de
Landbouw om een achterstand in beloning in te
halen. Reeds spoedig was uitgelekt dat de Rege
ring er over dacht ƒ200 miljoen beschikbaar te
stellen voor positieverbetering van de landbouw.
Ook bij de behandeling van de bestedingsnota zijn
deze ƒ200 miljoen uit de bus gekomen, terwijl
daarnaast nog 100 miljoen beschikbaar gesteld
moest worden, voortvloeiende uit kostprijsverho
gingen. In deze laatste post zit dus geen positie
verbetering, maar het gaat hierbij alleen om door
berekening van kostenstijgingen in de kostprijs
berekeningen waarop de garantieprijzen gebaseerd
zijn.
De 200 miljoen, die voor de positieverbetering
wordt uitgetrokken, is als volgt samengesteld:
HOGERE BELONING LANDARBEIDERS.
Hiermede is 25 miljoen gemoeid. Indertijd had
men een gebonden loonsysteem. Men is in de loop
van 1956 echter overgegaan tot vrijere loonvor.
ming, met de bedoeling meer een beloning naar
vakbekwaamheid en prestatie te geven. Door de
overspannen arbeidsmarkt werd de druk op de,
lonen echter zo sterk, dat 89 van de werknemers
een loonsverhoging van 6 kreeg, hoewel er een
spreiding van loonsverhogingen was voorzien van
0 tot 6 De landarbeiders moesten met 3 ge
noegen nemen, daar geen hoger bedrag voor door
berekening in de garantieprijzen in aanmerking
kwam. De Regering besloot nu om het loon van de
landarbeiders alsnog met de achterstallige 3 te
verhogen. Verder werd toestemming verleend de
vakantietoeslag te verhogen van 2 tot 4 wat
vooral psychologisch een factor van betekenis ge
acht moet worden.
HERZIENING BELONING VAN DE BOER.
Voor een hogere beloning van de boer werd
125 miljoen aangehouden. Zowel door boeren als
door stedelingen hoort men dikwijls de vraag stel
len of de 'bedragen van 6400, 7200 en '8200, die
hiervoor genoemd zijn, nu ook als inkomen door
de Regering aan de boeren gegarandeerd worden.
Het is duidelijk dat voor geen enkele boer deze
mogelijkheid bestaat. Het zijn slechts rekeneen-
heden die gebruikt worden bij de kostprijscalcula-
ties, waarop de garantieprijzen gebaseerd zijn. Voor
de prijzen van de vrije produkten zijn deze bedragen
niet van belang.
De beloning van de boer zal jaarlijks worden
herzien aan de hand van de ontwikkeling van de
algemene loonindex waarbij dus geen direkte kop
peling meer bestaat met de landarbeidersionen.
Bij de beloning die de boer dient te ontvangen, kan
men 3 functies onderscheiden, n.l.:
Als ondernemer.
De boer is iemand die zelfstandig werkt, in. zijn
onderneming zelf kapitaal steekt en daarvoor ook
de risico's loopt.
Als Bedrijfsleider.
De boer is degene, die de plannen opmaakt, het
werk organiseert, leiding daaraan geeft en toe
zicht houdt.
Als iemand die zelf meewerkt.
Voor zover de andere functies dit mogelijk ma.
ken, verricht de boer zelf arbeid op zijn bedrijf.
Het is duidelijk, dat hoewel de beloning van de
boer een belangrijk bedrag is, de taak van de boer,
ook wel zeer veelzijdig is, waarmee vooral buiten
staanders nog te weinig rekening houden.
EIGENAARSLASTEN.
Voor doorberekening van de eigenaarslasten in
de kostprijzen werd 50 miljoen uitgetrokken. Hoe
wel in eerste instantie gedacht werd dat het ver
schil tussen de 350 miljoen die door het Land
bouwschap werd gevraagd en de 200 miljoen die
door de Regering werd toegezegd hoofdzakelijk
in het verschil in standpunt ten opzichte van de
eigenaarslasten gezocht moest worden, is gebleken
dat hier toch ook nog wel andere oorzaken voor
zijn.
Ook de werkclassificatie die in de verlangens van
het Landbouwschap betrokken waren werden niet
verwezenlijkt, terwijl verder een nabetaling van 1
cent op de melk over 1956 door de Regering niet
werd overgenomen. Voor dit laatste was door het
Landbouwschap ƒ50 miljoen berekend.
Door het ingenomen standpunt met betrekking
tot de eigenaarslasten heeft de Regering toege
geven dat er in het verleden een achterstand ont
staan is in het onderhoud en de verbetering van de
bedrijfsgebouwen.
Het doet dan ook merkwaardig aan, dat, nadat
men tot deze conclusie is gekomen, toch besloten
werd de hiervoor beschikbaar te stellen middelen
pas in 1959 uit te betalen. Als motieven hiervoor
werden monetaire en budgetaire moeilijkheden aan
gevoerd. In dit geval moet er echter wel op gewe
zen worden dat er een groot verschil bestaat tus
sen blokkering en temporisatie.
Wanneer men van het laatste was uitgegaan,
had men met motieven kunnen aantonen dat de
verlangens niet in één keer verwezenlijkt konden
worden, maar dat dit pas op langere termijn moge
lijk zou zijn. Bij blokkering en gerichte besteding
komt de Staatbemoeiing wel heel sterk om de hoek
kijken. De gehele landbouw was hier éénstemmig
tegen, waarna de Regering besloot de gerichte be
steding te doen vervallen. Dit betekent dus, dat
aan een déblokkering geen voorwaarden gesteld
zullen worden.
Hoewel daarna de motie tegen de blokkering
niet werd aangenomen heeft de heer Romme zich
het recht voorbehouden om, wanneer de wet hier
voor aanhangig gemaakt wordt, na te gaan hoe de
monetaire toestand op dat moment is.
Ten aanzien van het totale bedrag voor deze
eigenaarslasten bestaan er grote verschillen tus
sen de standpunten van het Landbouwschap en de
Regering.
Het is echter te betreuren dat het Landbouw
schap zelf zijn argumenten verzwakt heeft door
een schrijven te richten aan de volksvertegenwoor
diging, waarin o.a. stond dat het zelf verwachtte
dat niet alles in één keer verwezenlijkt kon worden.
In de memorie van antwoord op de landbouw
begroting zegt de Minister dat de studie over dit
onderwerp in overleg met het L. E. I. en het Land
bouwschap verder ter hand zal worden genomen.
Van belang kan hierbij tevens nog zijn de aan
genomen motie betreffende de grondrente, waarbij
vastgesteld wordt dat hierop later nog eens terug
gekomen zal worden.
De eindconclusie waartoe we na bovenstaande
gekomen zijn, aldus spreker is: Gezien het moeilijke
moment kunnen we vaststellen dat. er met de geor
ganiseerde actie van de Landbouw iets bereikt
werd, hoewel dit niet wil zeggen dat we voldaan
zijn.
De prijsontwikkelingen zün momenteel niet erg
bemoedigend, terwijl er ook in onze provincie ver
schillende gebieden zijn, waar de bedrijfsuifckomsten
van het bijna beëindigde boekjaar ons met grote
zorg vervullen. We zullen hard moeten werken,
zonder ons daarbij oppositioneel ontevreden te to
nen, om te voorkomen dat de indruk kan ontstaan
dat het nu verder met de Landbouw wel in orde
is. Dit laatste is geenszins het geval.
DE EUROMARKT.
Over het onderwerp Europese integratie zegt de
voorzitter het volgende:
Wanneer men 10 jaar geleden verteld zou heb
ben dat er zeer binnenkort een Kolen en Staal Ge
meenschap zou bestaan, dat de Westeuropese lan
den samenwerken in een gemeenschappelijke de
fensie, de N. A. V. O., dat men streeft naar een sa
menwerking op het gebied van de atoomenergie,
de Euratom, en dat men een economische eenheid in
de markt tot stand wil brengen, de Euromarkt, dan
had niemand dat geloofd.
De ontwikkeling op dit gebied gaat dan ook zeer
snel. Vermoedelijk zal aan het eind van deze maand
de overeenkomst voor de Euromarkt in Rome
ondertekend worden. Wanneer dit geheel verwe
zenlijkt zou kunnen worden, dan kan West-Europa
vergeleken worden met de Verenigde Staten van
Noord-Amerika, waarbij alle invoertarieven intern
verdwenen zijn en waarbij men een bepaald produkt
produceert in het daarvoor meest geschikte gebied.
In de eerste plaats is deze samenwerking een
politieke kwestie, daar hierbij de veiligheid van
West-Europa in hoge mate van belang is. Volgens
velen is deze economische samenwerking de enige
mogelijkheid om een zo groot mogelijke veiligheid
te waarborgen.
Voor de Nederlandse landbouw en het transport
wezen liggen er echter grote gevaren. Momenteel
zijn wij een land met lage tarieven, waar over goed
kope grondstoffen beschikt moet kunnen worden.
Waarschijnlijk zullen de buitentarieven voor het
gehele samenwerkende gebied gebaseerd worden
op het rekenkundig gemiddelde van de tarieven van
vier gebieden, nl. de Benelux, Italië, Frankrijk en
Duitsland. Ons land wordt dan duurder dan tot
nu toe het geval was, wat gevaren inhoudt voor
onze export. Het is dan ook maar de vraag of we
onze export zowel van landbouw- als industriële
produkten zullen kunnen handhaven. Achteruitgang
op zich behoeft nog niet zo erg te zijn, wanneer in
het samenwerkende gebied hiervoor maar compen
satie te vinden is.
Het is te begrijpen dat deze Euromarkt niet in al
zijn consequenties in één keer kan worden doorge
voerd. Er zal dan ook een overgangstijd van 12 tot
15 jaar nodig zijn.
De moeilijkheid is dat in deze overgangstijd door
de verschillende deelnemende landen allerlei uit
zonderingsbepalingen bedongen zijn. De integratie
zal dan ook trapsgewijze of anders gezegd schoks
gewijze verlopen.
Eén van deze uitzonderingsbepalingen is het
vaststellen van een minimum import-stelsel, waar
bij het mogelijk is om wanneer de prijs van een
produkt beneden een bepaald minimum daalt de
grens te sluiten. In 't algemeen is Nederland hier
tegen, hoewel het ook wel eens voordeel zou kun
nen hebben, b.v. bescherming tegen de invoer van
Italiaanse tuinbouwprodukten.
Verder zit er gevaar in het streven van Frankrijk,
om de verplichting aan de deelnemende landen op
te leggen bepaalde produkten bij voorrang te be
trekken van partnerlanden.
Ook de Franse overzeese gebiedsdelen zullen in
de samenwerking betrokken worden, evenals
Nieuw-Guinea en de Congo. Er zal een fonds ge
vormd worden om deze gebieden verder tot ontwik
keling te brengen. Suriname, de Nederlandse Antil
len, Marokko en Tunis kunnen zelf beslissen of zij
deel willen nemen.
Toen Engeland op een bepaald moment overtuigd
was van de belangrijkheid van het streven naar
deze Euromarkt, heeft dit land te kennen gegeven
wel een bepaalde binding tot stand te willen bren
gen, maar dan zonder de landbouw. Engeland wil
een zgn. vrijhandelszone instellen.