cjsvaar cler inóect&n
Het gevaar van mond- en
klauwzeerbesmetting
ZWAKKE KETTING MOET
WORDEN VERSTERKT
ZATERDAG 23 FEBRUARI 1937
111
Door onze Algemeen Voorzitter, de heer Ir. 31.
A. Geuze, lid van de Eerste Kamer, werden op 12
februari 1957 aan de Minister van Landbouw, Vis
serij en Voedselvoorziening:, de volgende vragen
serij en Voedselvoorziening, de volgende vragen
gesteld.
1. Heeft de Minister ervan kennis genomen,
dat kort geleden met mond- en klauwzeer besmet
slachtvee uit Hongarije in Nederland is inge
voerd
2. Acht de Minister het ter bescherming van
de inheemse veestapel niet gewenst de invoer van
levend vee in Nederland onmiddellijk stop te zet
ten, mede gezien:
a. de mate van het voorkomen van mond- en
klauwzeer in het buitenland;
b: de omstandigheid, dat het vervoer van im
portvee door besmette streken en met onvoldoen
de te controleren transportmiddelen mede zal
plaatsvinden;
c. dat de inenting van de Nederlandse veesta
pel tegen mond- en klauwzeer nog een tijdsperio
de van enige maanden zal vergen
KUNSTMATIGE INSEMINATIE
Met de ingezonden geboorteberichten blijkt, dat
niet alle veehouders goed op de hoogte zijn van
welke stieren hun koeien zijn geïnsemineerd.
Op de kaart, welke de veehouder van ieder ge-
insemineerd dier in zijn bezit heeft, wordt door
de inseminator ingevuld de datum van inseminatie,
het No. van de inseminatie en de afkortingsletter
van de stier, met wiens sperma het betreffende
dier werd geïnsemineerd.
Om de veehouders op de hoogte te stellen van
de volledige naam van de stier, treft U onderstaand
de namen aan van de stieren, die in het jaar nov.
1955 tot nov. 1956 werden gebruikt.
Riant van de Buurt 29818 RPS: afk. R.
Rotterda Sikkema 89 20023 RPS: afk. S.
Leon 31223 S afk. L.
Witzij's Adema 33205 S afk. W.
Aaltje's Eduard 33529 S afk. E.
Amadis Hollander 36638 RPS: afk. T.
Rotterda Sikkema 114 37602 RPS: afk. O.
Minke's Paul Sikkema 37948 S afk. MP.
Wtjker Marinier 39088 RPSafk. WM
Rotterda Smits 45 39505 RPS: afk. H.
Dokter Lente's Verwachting 39600 RPS: afk. LV.
Blitsaerd Knaap 39837 S afk. BK.
Bernhard 40848 S afk. BE.
Mercedes 41247 S afk. MS.
RPS Rijkspremiestier.
Zoals U ziet, liggen de stamboek No.'s van de
stieren voor het grootste deel tussen 30.000 en
40.000. Ook de inseminatienummers lagen veelal
op deze zelfde hoogte. Het komt dan ook vaak voor,
dat door de veehouders op een geboortebericht het
inseminatienummer wordt opgegeven als stamboek
nummer van de stier. Vooral op de geboorteberich
ten voor het N.R.S. geeft dit vaak moeilijkheden en
is controle hierop noodzakelijk.
Wanneer U bovenstaand lijstje bij de hand houdt,
kunt U aan de hand van de afkortingsletters van
de gebruikte stier voor deze het juiste stamboek
nummer vinden.
Adm. Centraal Stierenstation.
(Advertentie.)
Wanneer een ketting breekt, dan breekt die
altijd bij de zwakste schakel. Dat is letter
lijk en figuuurlijk waar. Zo ook bij bemes
ting! Als een bepaalde meststof „in het mi
nimum" is, dan is dit de zwakke plek. De
dure N.P.K. meststoffen kunnen hun volle
rendement niet geven als het kalk- en mag
nesiumniveau te laag ligt.
Die zwakke schakel in de bemesting is nü
de voorziening van de bodem met kalk en
magnesia. In 1956 is zeer veel regen ge
vallen en het aantal regendagen was abnor
maal groot.
Er was hierdoor te weinig gelegenheid om
kalk te strooien, terwijl de uitspoelingsver-
liezen onevenredig hoog waren. De meest
doeltreffende cultuur maatregel dit voorjaar
is daarom een extra Dolokal-gift. Hierdoor
wordt in één keer zowel het kalk als het mag-
nesiumpeil hersteld. Koolzure magnesiakalk
Dolokal heeft een zeer hoog gehalte en dooi
de 100 fijnheid werkt het direct. Ook de
Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst wijst
voortdurend op de noodzaak van bekalking.
We hoorden vorige week te Lewedorp de Alge
meen Voorzitter college geven, zoals het door een
der deelnemers werd uitgedrukt, en daarbij sprak
hij over de verstoring van het evenwicht in de na
tuur door de mens en het gevaar dat de insecten
wereld tegen het ingrijpen van de mens, tegen het
spuiten en spuitmiddelen, resistente soorten
kweekt. Treffende voorbeelden daarvan konden
reeds gegeven worden en een cijfer, dat we ont
houden hebben, is dat drie-vierde van het aantal
dieren op de aarde insecten zijn.
We menen gerust te mogen zeggen, dat velen
van de aanwezigen onder de indruk zijn gekomen
van de geschilderde gevaren. Deze worden nog
eens uitdrukkelijk bevestigd in een artikel van de
Directeur van de Plantenziektenkundige Dienst te
Wageningen, Dr. Briejèr, dat wij vonden in 't laat
ste nummer van T.N.Ö.-Nieuws. Deze schrijft over
dit probleem direct in de aanhef van zijn artikel:
„Toen DDT en soortgelijke middelen gevonden
werden, hief men een groot gejuich aan: het pro
bleem was opgelost. De ontnuchtering volgde spoe
dig en het gejuich is reeds lang verstomd. In het
verslag van de commissie van de Wereldgezond
heidsraad wordt geconstateerd dat reeds 10 soor
ten insecten die menselijke ziekten overbrengen
resistent zijn geworden, terwijl bij 27 andere soor
ten ook reeds verschijnselen in die richting optre
den. En dat in een periode van 15 jaren; een zo
lange tijd was er trouwens niet eens voor nodig.
In 1943 begon men in Zweden een intensieve cam
pagne met DDT tegen vliegen. Drie jaar later was
het al mis.
Hetzelfde gebeurde in Denemarken, Italië, Zwit
serland en ongeveer 28 andere landen. Overal had
men in 't begin een verbazingwekkend succes; er
waren nagenoeg geen vliegen meer, het probleem
was opgelost.
Toen het na enkele jaren heel wat minder goed
ging, werd de schuld gegeven aan de slechte DDT,
nalatigheid van de uitvoerder, lage temperaturen
en nog veel meer. Niemand wilde geloven dat de
vliegen resistent geworden waren.
Maar omstreeks 1947 werden mij in het Insecti
ciden Laboratorium te Springforbi in Denemar
ken vliegen getoond, die even rustig in DDT rond
liepen als primitieve tovenaars op gloeiende kolen.
„Och", zo zei men, „dan gebruiken wij een wat
hogere concentratie of een ander insecticide."
Volgens Amerikaanse gegevens zou men dan ech
ter de concentratie duizendvoudig moeten verho
gen en verder is de kamervlieg. Musea domestica
L., reeds resistent tegen DDT, HCH, dieldrin, me-
toxychloor, chloordaan, toxapheen, heptachloor,
dilaan en enigszins tegen aldrin. Resistentie tegen
een of meer insecticieden trad reeds op bij vele
soorten vliegen, muggen en vlooien, bij lichaams
luizen en wandluizen en bij kakkerlakken, in
totaal 37 soorten.
Dit zijn allemaal insecten, die verband houden
met de menselijke hygiëne, maar hoe staat het
met de land- en tuinbouw? Daarvan weten wij
reeds, dat een 25-tal soorten insecten resistentie
verschijnselen vertonen. Een aantal bladluissoor
ten, waarbij de perzikbladluis, is in sommige stre
ken resistent tegen parathion. In de U.S.A. werd
resistentie tegen DDT aangetoond bij de Colora
dokever en bij het kleine koolwitje, Pieris rapae
L.; Enarmonia (Carpocapsa) pomonella L., die de
wormstékingheid van appel veroorzaakt werd resi
stent tegen loodarsenaat en DDT. Verscheidene
schadelijke mijten zijn resistent tegen parathion.
Het verschijnsel is overigens in de tuinbouw reeds
lang bekend. In 1914 werd uit de U.S.A. gemeld,
dat de San José schildluis niet meer reageerde op
californische pap. In 1916 bleek dat schildluizen op
cirusbomen ongevoelig waren geworden voor
blauwzuur. De resistentie van Enarmonia ten op
zichte van loodarsenaat was reeds in 1928 bekend.
Er is dus niets nieuws onder de zon
De entomoloog die zich heeft verdiept in de bio
logie van de insecten en die ook nog wat heeft ge
daan aan palaeontologiezal zich over deze ver
schijnselen ook geenszins verbazen. Hij weet dat
gedurende honderden miljoenen jaren van de
aardgeschiedenis vele soorten planten en dieren
ontstonden en weer verdwenen. Insecten ontston
den al zeer vroeg in die geschiedenis en zij ver
dwenen nooit meer. Zij zijn biologisch de best be
werktuigde wezens op aarde; men zou kunnen
zeggen dat hier 't laatste woord is gesproken op 't
gebied van de levende natuur: 't raffinement is
hier tot 't uiterste opgevoerd. Iedere entomoloog
die zijn vak verstaat, beseft dat de insecten de ge
vaarlijkste vijanden zijn van de mens, en dat hier
een strijd op leven en dood wordt gevoerd.
Dit besef schijnt overigens in ons land niet erg
ver te zijn doorgedrongen, want aan geen enkele
universiteit zal men een hoogleraar in de entomo
logie aantreffen, hetgeen ik een schande durf te
noemen. Alleen de Landbouwhogeschool is geluk
kig verstandiger"
Dr. Briejèr wijst er dan verder op, dat het ver
wonderlijk is, dat het in de kringen van de land
en tuinbouw zo akelig rustig blijft op dit punt. Hij
kan deze rust niet delen, want zegt hij: Zoals wij
reeds gezien hebben, is het gebleken dat insecten
die resistent zijn tegen bepaalde insecticiden in
vele gevallen ook een verhoogde resistentie ver
tonen tegenover andereen verder: „Het percen
tage resistente individuen zal hoger zijn, naarma
te de bestrijding intensiever is".
Men beweert nog voortdurend dat het wel zal
loslopen, het gaat immers zo goed. In de kringen
van de Wereldgezondheidsorganisatie is men min
der kortzichtig dan op agrarisch gebied, maar dat
heeft zijn redende bestrijding in verband met de
hygiëne zijn zeer intensief geweest en daardoor
zijn de bezwaren hier eerder aan 't licht gekomen
dan in de land- en tuinbouw.
In Nederland zullen wij extra moeten oppassen;
't grondgebruik is intensief en de bestrijding ook.
Zolang er nog genoeg niet-resistente insecten van
een bepaald soort voorkomen, blijft de populatie
nog wel hanteerbaar. Als dat niet meer zo is, zul
len wij in vele gevallen vastlopen. Het advies aan
de praktijk moet dus niet zijn: „Spuit maar zoveel
mogelijk", maar: „spuit zo weinig als je durft."
Vooral in de tuinbouw heeft men de neiging het
zekere maar voor het onzekere te nemen en er
maar flink op los te spuiten. „Baat het niet, dan
schaadt 't toch niet". Maar het schaadt juist wel.
Men dient dan ook wel zeer goed te overwegen of
een bestrijding absoluut noodzakelijk is. In ver
band hiermede zal nog veel meer onderzoek ge
daan moeten worden over de vraag öf bepaalde in
secten of andere dieren schade doen en hoe groot
die schade kan zijn. Daarbij dient in 't oog te wor
den gehouden, dat het in bepaalde gevallen ver
standiger kan zijn jaarlijks een lichte schade te
aanvaarden in plaats van gedurende enige jaren,
geen schade te hebben en daarna vast te lopen.
Er zijn betere methoden volgens schrijver:
„Een voorbeeld van behoedzaam leiden is de
vruchtwisseling bij aardappelen in verband met
het aardappeleystenaaltje. Als goede richtingen
van onderzoek komen daarbij het kweken van re
sistente aardappelrassen en het zoeken naar lok-
stoffen om de aaltjes uit de cysten te lokken,
waarbij ze dan geen aardappel vinden om op voort
te leven. Daarentegen is het gebruik van nemati-
ciden of aaltjesdodende middelen bruut geweld,
dat ons duur te staan kan komen. Er is hier een
geestesgesteldheid, een inzicht nodig, dat ik bij
vele onderzoekers mis. Het leven is een voor ons
onbegrijpelijk wonder, waar wij altijd met eer
bied tegenover moeten staan, zelfs als wij het
moeten gaan bestrijden.
Feitelijk is de noodzaak om bestrijdingsmiddelen
te gebruiken een bewijs van onmacht en onwe
tendheid. Onmacht om de natuurlijke processen
zodanig te leiden en te beheersen dat het gebruik
van bruut geweld niet nodig is. Hier past beschei
denheid en het is zeker niet gerechtvaardigd om
hoog op 't wetenschappelijke paard te gaan zitten.
Als wij de juiste richting wél kunnen vinden, zoals
bij 't aar dappeley stenaaltje min of meer 't geval
is, is het onverantwoord bestrijdingsmiddelen te
gaan gebruiken. Dit mogen wij slechts doen als wij
geen andere weg kunnen vinden en dan nog met
de nodige voorzichtigheid. De op de populatie uit
geoefende druk moet zo gering mogelijk blijven.
Het gaat hier om grondwetten van de levende
natuur, waartegen ook de mens machteloos is. Al
wat leeft, tracht zich te handhaven tegen de ver
drukking in. Juist tengevolge van de verdrukking
blijven de sterkste en meest geschikte individuen
in leven. Populaties die niet onder voortdurende
druk staan, verzwakken en gaan in vele gevallen
te gronde. Evolutie is niet denkbaar zonder het
geen wij narigheid en ellende zouden kunnen noe
men. Daarom is ook het grootste gevaar voor de
mensheid niet zijn nood, maar zijn welvaart.
Tenslotte eindigt de geleerde schrijver met een
zinsnede, die wel het nodige scepticisme bij de le
zers weer zal weten op te wekken, doch die tenslot
te in zijn uiterste conclusie de strekking van zijn
betoog niet behoeft aan te tasten. „Wij moeten
dan ook vrezen, dat er over honderdduizend jaar
geen mensen meer zullen zijn, maar wel insecten".
Dat men overigens nog verder zal gaan, lazen
we in de N.R.C. van 16 febr. j.l., ontleend aan Die
Umschau, Heft 3, jg. 57, naar aanleiding van het
zowel door Ir. Geuze als door Dr. Briejèr aange
roerde feit, dat men met de schadelijke insecten
de nuttige tevens pleegt te verdelgen. „Eindelijk",
lezen we daar, „is men in de laatste tijd er in ge
slaagd in toxafeen C10 H 10 C18) een stof te
vinden, die wel schadelijke insecten doodt, maar
tegelijkertijd ongevaarlijk is voor bijen. Een jaar
geleden bleek toxafeen evenals endrine (C 12 H 80
C 16) ook giftig zijn voor kleine knaagdieren als
b.v. de aard- of woelmuis (microtus agrestis). Nu
schijnt deze stof op de juiste wijze verstoven inder
daad in de praktijk te voldoen. Men neemt dan 6
kg toxafeenemulsie per hectare, die in de herfst
wordt verstoven. Reeds enkele uren na het opne
men van 't gift staken de muizen hun weetzucht
om 24 uur daarna te sterven. Tot nu toe zijn nog
geen nadelige gevolgen geregistreerd voor het wild
(konijnen, fazanten etc.). Dit belooft dus heel wat.
De proefnemingen duren evenwel nog voort".
Wat dit alles ons dus belooft, mogen we, zoals
zoveel momenteel ter wereld, dus met angst gaan
volgen. De scheppingsorde wordt door de mens
weliswaar steeds gebruikt als experimenteersta
tion, maar is dit tenslotte alleen, mits verant
woord gebruikt.