Akkerbouw en Veehouderij De RESULTATEN van ZATERDAG 9 FEBRUARI 1957 79 de toekomst een zodanig evenwicht weten te hand haven, dat het platteland „leefbaar" blijft en ook de landbouw in zijn meest gewenste vorm te be oefenen, dan zullen officiële maatregelen en maat regelen in eigen beheer daartoe tijdig voorzien en uitgevoerd moeten worden. Ook de gemeenteclas sificatie dient in de eerste plaats zoal niet direct afgeschaft, dan toch sterk afgevlakt te worden, en op den duur te verdwijnen. De openbare voor zieningen, zoals elektriciteit en waterleiding moe ten voldoende verspreid de landbouwgebieden bereiken; ook is ontsluiting(wegenaanleg) van het grootste belang. Kort gezegd kunnen we in het algemeen stellen, dat de eerdergenoemde leefbaar heid, misschien kunnen we beter zeggen bewoon baarheid, eist, dat de plattelandsbevolking psycho logisch gezien, geen gevoelens van achterstelling in zodanige meerderheid aal overhouden, dat de vlucht van het land naar de stad bestendigd blijft. Tengevolge van dit alles rijzen steeds meer gerecht vaardigde klachten: de boer is bezorgd, dat hij zijn bedrijf straks niet meer op intensieve en rendabele wijze zal kunnen uitoefenen, de burgemeester ziet zijn dorp ontvolkt, omdat hij niet tijdig voldoende nieuwe woningen kan bouwen en zo de in de om trek noodzakelijke arbeidskrachten kan vasthou den. De kerken zien hun gemeenten in zielental achteruitgaan en de zo bitter noodzakelijke geld stroom voor het in stand houden van het kerkelijk apparaat ontoelaatbaar afnemen. De dorpsvereni gingen zien hun ledental verschralen en het draag vlak van hun contributieheffing en van hun inkom sten beneden het voor de instandhouding gewenste minima dalen. De winkels zien hun klantenkring inkrimpen. Men spiegelt zich aan alle gemakken van het grote stadsleven, dat overal meer nabij komt; men maakt vergelijkingen tussen de vaak te zware en moeizame arbeid op het land onder wisselende weersomstandigheden en de voorzienin gen, die het andere bedrijfsleven elders in groter verband weet te bewerkstelligen. Tenminste eist men, dat de werktijden op een verantwoorde wijze meer gelijk getrokken zullen worden en dat de vul ling van de vrijetijdsbesteding niet of althans niet betekenend achtei blijft bij datgene wat op afzien bare afstand op dit gebied te koop valt. Het is en blijft uitermate moeilijk voor de zeer kleine ge meenschappen als vele dorpen op ons platteland nu eenmaal vormen om aan deze invloeden, deze zuig kracht, deze trek en „verleiding" van buiten het hoofd te bieden. Wat de gevolgen zijn, ziet men in schreeuwende mate o.a. in sommige delen van Friesland. En hoewel er reeds vrij veel over geschreven wordt, vragen wij ons af of de Regering doorziet, dat wij „franse toestanden" in de meest ongunstige zin van het woord zeer nabij zijn. Indien ooit het woord „regeren is vooruitzien" geldt dan is het wel op dit terrein. Wij kunnen in dit korte bestek van heden niet anders doen dan deze gevaren met de grootste kracht en de meeste nadruk signaleren. Het gaat in de toekomst om het zijn of het niet zijn van ons platteland. Sommigen onder U zullen Dickens' l>oek „Olivier Twist" kennen. Toen de kleine wees Olivier in het werkhuis aan de vader om „méér" vroeg, om nog een tweede bord pap, zei de regent, de man met het witte vest, dat hij zou opgroeien voor galg en rad. Toch is hij later gelukkig een nuttig lid van de maatschappij geworden en gebleven. In de Schrift vraagt de arme weduwe aan de on rechtvaardige rechter om haar recht en ten slotte wordt haar recht gedaan, omdat zij hem moeilijk viel en opdat, naar hij zeide, zij niet komt en mij in het gezicht slaat. Deze rechter, die een hard man was, heeft daarbij de weduwe zelfs niet gevraagd waarom zij weduwe was en of het soms haar eigen schuld was dat zij weduwe was. Onze landbouw vraagt niet meer dan zijn recht matig deel. Maar zelfs wanneer men ons de vraag zou stellen, of het onze eigen schuld is dat de Ne derlandse landbouw de laatste jaren verweduwd en verweesd is geworden, dan meen ik U met het vorenstaaande aangetoond te hebben, dat wij rustig en met een goed geweten deze vraag zouden kun nen afwachten. De Voorzienigheid verhoede dat wij een Regering zouden verdienen, die ons het vertrouwen in een eigen rechtvaardige zaak zou doen verliezen. Voor bedrijven met akkerbouw en rundveehou derij is het gewenst om na te gaan welk deel van het bedrijf het meest heeft bijgedragen aan het eventuele netto-overschot. Uit de administratie van een 25-tal gemengde bedrijven werden enkele gege vens berekend, die in dit verband van belang zijn. Er is gebleken, dat voor oogst 1955 de resultaten van de rundveehouderij verbeterden, terwijl die van de akkerbouwsector minder werden. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat betrokken bedrijven een rundveebezettïng hadden die voor 68 uit melk vee bestond, en een oppervlakte marktbare gewas sen met 33 suikerbieten en aardappelen. Opbrengsten en kosten worden hieronder per op pervlakte-eenheid gegeven en nader toegelicht. OPBRENGSTEN Bij vergelijking van de opbrengsten wordt uitge gaan van de geldopbrengst per ha. Voor de markt bare gewassen1) is de totale opbrengst gedeeld door de oppervlakte. In dit cijfer zijn dus granen, hakvruchten en eventuele handelsgewassen opge nomen. Bij de berekening van de opbrengsten van de rundveehouderij werd de totale opbrengst gedeeld door de oppervlakte voedergewassen, die voor het rundvee werd bestemd. Dit komt neer op een groot gedeelte van de aanwezige oppervlakte grasland, voederbieten, klaver en luzerne. Genoemde berekeningen gemaakt voor oogst 1954 en oogst 1955 geven het volgende resultaat Tabel 1. Geldopbrengsten in gld per ha per produktierichting Produktierichting Oogstjaar Bedrijf met hoogste opbr. Bedrijf meU laagste opbr. Verschil in opbrengst Mediaan2) opbrengst Marktbare gewassen 1954 1955 3116 2927 983 1215 2033 1712 1930 1955 Rundvee houderij 1954 1955 3265 3580 881 1396 2384 2184 1949 2213 gewassen (verkoopprijs), veearts en rente voor in het vee geïnvesteerde kapitaal. Voor oogst 1954 en 1955 zijn, volgens genoemd schema, de volgende kosten toegerekend: Tabel II. Toegerekende kosten in gld per ha per produktierichting. Produktierichting Marktbare Rundvee gewassen houderij Oogstjaar 1954 1955 1954 1955 Bedrijf met hoogste kosten 648 848 1451 1577 Bedrijf met laagste kosten 292 330 500 569 Verschil in kosten 356 518 951 1008 Mediaan kosten 414 456 892 974 Er blijkt, dat de kosten voor de marktbare ge wassen verhoudingsgewijze meer zijn gestegen, dan die voor de rundveehouderij. Dat de kosten voor de rundveehouderij veel hoger zijn, is normaal. In feite kan het produktieproces hier worden verdeeld in twee fasen. Een plantaardige fase, waarin het voeder wordt gewonnen en een dierlijke fase, waar in het voeder wordt omgezet in melk en vlees. OPBRENGSTEN TOEGEREKEN- DE KOSTEN SALDO. De kosten, welke niet werden toegerekend, zul len ook uit opbrengsten moeten worden verkre gen. Hoe hoger het saldo, hoe meer kans dat deze inderdaad kunnen worden betaald en zelfs een netto-overschot wordt verkregen. Vergelijking van het saldo kan dus een indruk geven van de resultaten. Hoger saldo geeft beter resultaat. Worden eerdergenoemde geldopbrengsten vermin derd met de toegerekende kosten, dan wordt het saldo verkregen per jaar en per produktierichting. De volgende tabel geeft dit aan: Uit deze tabel blijkt, dat de geldopbrengsten, die via de rundveehouderij van de voedergewassen werden gemaakt, meer toenamen dan die van de marktbare gewassen. Dit terwijl minder kg melk en kg vet per koe werden verkregen en over het algemeen hogere kg opbrengsten van de markt bare gewassen per ha. Hierbij dient te worden op gemerkt, dat de invloed van prijsstijgingen bij waardering van het rundvee in een bedrijfsecono mische boekhouding worden uitgeschakeld. Alleen de resultaten van de werkelijke produktie in dat jaar zijn opgenomen. KOSTEN. Er is eveneens een vergelijking van de gemaakte kosten opgesteld. In deze vergelijking zijn alleen kosten opgenomen, die direkt verband houden met de produktierichting. Voor de marktbare gewas sen zijn dit: zaaizaad, pootgoed, kunstmest, werk door derden, sproeimiddels, rente omlopend kapi taal en dekstro. Kosten gemaakt voor de voeder gewassen, die werden bestemd voor de rundvee houderij, komen ten laste van het rundvee, verder het aangekochte veevoer, vervoederde marktbare Tabel III. Saldo in Produktierichting Oogstjaar Bedrijf met hoogste saldo Bedrijf met laagste saldo Verschil in saldo Mediaan saldo gld per ha per produktie richting. Marktbare gewassen 1954 1955 Rundvee houderij 1954 1955 2625 2455 1918 2026 683 785 312 811 1942 1670 1606 1215 1523 1523 1111 1285 1) Marktbare gewassen zijn die gewassen, waarvan de oogst direkt via de markt te gelde kan worden gemaakt. (Voedergewassen moeten via het vee tot waarde worden gebracht.) 2) Mediaan is het middencijfer uit een reeks ge tallen, welke oplopend zijn gerangschikt. (Het kan dus worden gezien als een gemiddelde, dat werkelijk op een bedrijf voorkwam, bij een oneven aantal waar nemingen.) Een verbetering van het saldo voor de rundvee houderij ten opzichte van het saldo voor de markt bare gewassen geeft aan, dat de resultaten van het rundvee verhoudingsgewijze ook zijn verbeterd. Dit behoeft niet in te houden, dat het netto-over schot per ha voor de rundveehouderij hoger is ge weest. De resultaten van de marktbare gewassen waren in 1955 lager dan in 1954. Stijging van de niet toegerekende kosten met hetzelfde saldo geeft immers lager netto-overschot. Verder blijkt nog uit de saldi vergelijking met het voorgaande jaar, dat de resultaten van de rundveehouderij verbeter den in vergelijking met de resultaten van de markt bare gewassen in het betrokken jaar. NEET TOEGEREKENDE KOSTEN, Daar in deze kosten het arbeidsloon voor de vaste arbeiders en de traktiekosten zijn begrepen, zullen deze per oppervlakte eenheid vaak voor een belangrijker deel door de marktbare gewassen worden veroorzaakt In hoeverre het aandeel per ha marktbaar gewas groter is dan per ha voeder gewas yoor het rundvee, verschilt van bedrijf tot bedrijf. Wanneer een wijziging in de saldi ontstaat zoals in tabel III blijkt echter zonder nadere be rekening, dat de rundveesector in verband met het bedrijfsresultaat meer aandacht verdient dan het voorgaande jaar. Hierdoor zal uitbreiding van de rundveehouderij vlugger aanbeveling verdienen. Het is van belang dit te weten. VERANDERING PRODUKTIERICHTING. Moet na het bekend zijn van de resultaten van oogst 1955 inderdaad worden nagegaan of een groter oppervlakte moet worden bestemd voor de rundveehouderij, dan kan als volgt worden ge rekend: 1. Met welk bedrag verminderen de niet toege rekende kosten wanneer 1 ha marktbare ge wassen wordt vervangen door voedergewassen voor het rundvee (gras, voederbieten, klaver of lucerne) 2. Met welk bedrag vermindert het saldo (geld opbrengsten toegerekende kosten)? Volgens tabel III voor oogst 1955 zou vraag 2 met 238,— worden beantwoord. Dit betekent, dat bij een kostenverlaging van meer dan ƒ238,aan niet toegerkende kosten bij gelijkblijvende omstan digheden omschakeling naar rundveehouderij reeds verantwoord zou zijn. Anderzijds zou 1 ha voeder gewas voor het rundvee b.v. grasland beter kun nen worden geëxploiteerd ten behoeve van de marktbare gewassen, wanneer de niet toegereken de kosten met minder dan 238,zouden stijgen. Hierbij aannemende, dat de aanwezige cultuur grond van dezelfde kwaliteit is en dus evengoede opbrengsten van de marktbare gewassen zal geven. CONCLUSIE. Uit de gegevens blijkt, dat de rundveehouderij in 1955 betere resultaten gaf ten opzichte van de marktbare gewassen dan in 1954. De rundvee houderij is uit financieel oogpunt dus aantrekke lijker geworden. Toch kan uit de resultaten niet zonder meer worden afgeleid, dat omschakeling van marktbare gewassen op rundveehouderij voor- of nadeel zal geven. Om dit na te gaan moet van bedrijf tot bedrijf een berekening worden opgesteld. Er moet worden bedacht, dat de gemaakte berekening alleen juist kan zijn tijdens het opstellen. Metter tijd veranderen zowel de kosten als de opbrengsten. Het is dan ook ongewenst om aan de hand van de resultaten van een of twee jaren organisato rische maatregelen aan te bevelen. Wel kan er rgkening mee worden gehouden, dat omschakeling naar de rundveehouderij vlugger verantwoord is dan een jaar geleden (op 32 van de bedrijven was het saldo van de rundveehouderij in 1955 reeds hoger dan het saldo van de marktbare ge wassen). Tekort aan arbeiders dwingt steeds tot maat regelen. In plaats van een extensiever bouwplan kan genoemde omschakeling worden overwogen. Wel dient te worden bedacht, dat het houden van meer vee ook belangrijke investeringen kan vra gen, wat uit financieringsoogpunt ongewenst kan zijn. De administratie van genoemde groep bedrijven droeg er toe bij, dat feiten bekend zijn geworden. Dit feitenmateriaal is van belang wanneer organi satorische maatregelen moeten worden genomen. Er zal vlugger een berekening worden opgesteld. Dit is een goed begin en ook hier het halve werk. De Hoofdassistent voor het Econ. Onderzoek; van de R.L.V.D. te Goes, L. NIEUWENHUIJSE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1957 | | pagina 3