AARDAPPELEN
BLAUWMAANZAAD
ZOMERGERST
ZOMERTARWE
Eigenheimer 289.3 377.9 99
Meerlander 288.5 366.4 96
Furore 316.4 342.0 90
Bintje 376.3419.0 110
Alpha 446.0 438.7 115
Prinslander 427.6 112
Kwinta330.6 369.5 97
Luctor 413.0 409.1 107
Irene281.4 319.3 84
Meerster 360.5 395.5 104
Burmania (Engelum BB 126) 293.6 330.8 87
Emmabloem12.1 10.7 99 Goede kwaliteit,
lichtblauw zaad.
Nobel 12.1 11.0 101 Zeer goede kwaliteit,
diepblauw.
Eckendorfer 64-54 14.1 Matige kwaliteit.
45.2
93
47.9
98
47.7
49.0
101
Carlsberg
50.7
48.'.
101
49.0
101
48.8
49.3
101
51.2
50.7
104
49.5
50.0
103
Pcko45.2 42.4 100
Carpo 47.3 43.3 102
Koga II47.4 42.4 100
ëa40.0 94
38
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
Opbrengst wintereonsumptie-aardappelrassen 19501956 In kg/are.
Gemiddeld 1950—1956
RASSEN 1956 Verh.
kg/are kg/are 100 381.4
Uit de opbrengsteyfers van de in 1956 aangelegde rassen proeven, met winter-
consumptie-aardappelen blijkt, dat de opbrengst beduidend lager ligt dan
gemiddelde cijfers van de laatste jaren. De ongunstige structuur van de
bodem en de natte weersomstandigheden zijn hiervoor de aanwijsbare oor
zaken. Vooral in dergelijke slechte zomers komen d»3 rassen met een grote
gevoeligheid voor phytophthora ongunstig voor de dag. Ondanks herhaalde
malen spuiten was bij sommige rassen een hoog percentage zieke knollen
aanwezig. Verbetering van het rassensortiment met gelijkwaardige consump
tiekwaliteit en dito opbrengst, blijft dus een vereiste.
Tot nu toe is de rassenkeuze weinig aan verandering onderhevig geweest.
In Zeeland en West-Brabant speelt Bintje nog altijd de grootste rol, terwijl
voor de Zuid-Hollandse eilanden dit Eigenheimer is. Beide rassen zijn ge
noegzaam bekend wat betreft de ontwikkeling en opbrengst.
Naast de winterconsumptierassen worden enkele rassen verbouwd, welke
tot aan het voorjaar blijven bewaard, de z.g. late consumptierassen. Tot vóór
het verschijnen van de Uichtgekoelde bewaarplaatsen was er voor deze
rassen nog een ruime plaats, doch sindsdien neemt de belangstelling af.
Door de steeds beter wordende bewaarmethoden is het mogelijk rassen als
Eigenheimer en Bintje tot ver in het voorjaar in een prima consumptiekwali
teit te houden. Daar deze rassen doorgaans een betere consumptiekwaliteit
hebben en heel vaak ook een betere opbrengst, is het logisch dat aan deze
rassen de voorkeur wordt gegeven.
Bekende z.g. ,,late" rassen zijn Furore, Meerlander en van de nieuwe rassen
Irene en Meerster.
In produktiviteit staat het ras Meerster bovenaan. Het is een vrij sterk
ras met een goede ontwikkeling en weinig gevoelig voor „kwaad."
IRENE kan ook dit jaar in opbrengst lang niet meekomen en heeft in deze
gebieden waarschijnlijk weinig toekomst.
BURMANIA. Als nieuw roodschillig ras is dit jaar Burmania op de rassen-
lijst geplaatst. Dit ras, dat reeds enige jaren als Èngelum B. B. 126 in beproe
ving is geweest, wordt aangemerkt als een Furore vervanger. In opbrengst
kan dit ras echter met Furore niet meekomen. De knolvorm is goed, evenals
de kwaliteit.
Het ras MEERLANDER, dat in West-Brabant en Zeeland enige verbreiding
heeft, wordt geteeld als Bevelander vervanger. De knolvorm-opbrengst en
sortering zijn beter, evenwel laat de kwaliteit in het voorjaar te wensen over.
PRINSLANDER werd dit jaar niet beproefd. Het is bekend, dat dit ras
hoge opbrengsten kan geven. De sortering is grof, waardoor een wat dichte
stand bij dit ras aanbeveling verdient. Het ras is nogal vatbaar voor „kwaad"
in loof en knol.
KWINTA wordt aangemerkt als een mogelijke Eigenheimer vervanger.
Valt dit jaar wat tegen in opbrengst, doch de knolvorm-opbrengst en sortering
zijn goed evenals de consumptiekwaliteit. Is minder vatbaar voor phytoph
thora in de knol. De voorjaarsontwikkeling is traag, waardoor een wat late
grondbedekking wordt verkregen. Ook de afrijping is later dan Eigenheimer.
Het nieuwe ras LUCTOR is dit jaar slechts op één proefveld in beproeving
geweest. De vorig jaar verkregen gunstige indruk omtrent het opbrengst
vermogen van dit ras, werd op dit proefveld bevestigd. Ten opzichte van
Bevelander, waarvoor Luctor als vervanger wordt aangemerkt, heeft dit ras
wel enige voordelen: naast een hogere opbrengst is de knolvorm en sortering
beter, terwijl de kwaliteit goed is. Het ras is vrij vatbaar voor „kwaad" in
het loof, doch wordt in de knol weinig aangetast.
Opbrengst Biauwmaanzaad-rassenproefvelden 19501956 in kg/are.
Gemiddeld 1950—1956
100 Kwaliteit vaji
RASSEN 1956 kg'are kg/are het zaad
Naast een goede opbrengst wordt de rassenkeuze bij blauwmaanzaad voor
een groot gedeelte bepaald door de kwaliteit van het zaad. Eveneens is dit
een vereiste voor het behouden van de verworven afzetgebieden voor dit
produkt. Tot nu toe zijn er slechts twee rassen die aan een goede zaad
kwaliteit voldoen n.l. EMMABLOEM en NOBEL. EMMABLOEM vormt een
vrij bladrijk, middelmatig lang en tamelijk sterk vertakt gewas met een goede
stevigheid.
NOBEL vormt eveneens een middelmatig lang gewas, doch is minder ver
takt. Is wat trager in ontwikkeling en bloeit en rijpt wat later. Komt in
stevigheid met Emmabloem overeen.
Het zaad heeft een mooie diepblauwe kleur en is tamelijk grof. Is zeer ge
wild voor export.
Naast deze twee rassen is de laatste jaren ECKENDORFER beproefd. De
opbrengst van dit ras ligt 15 hoger dan van Emmabloem of Nobel. De
zaadkwaliteit van dit ras is echter vrij matig en verbouw van dit ras moet
dan ook worden afgeraden.
In 1956 is van dit ras een nieuwe selectie beproefd n.l. ECKENDORFER
64/54. De opbrengst van deze selectie is ongeveer gelijk aan die van het oude
ras. De zaadkwaliteit maakt een wat betere indruk, doch is nog aanzienlijk
minder dan van Emmabloem of Nobel.
Opbrengsten zomergerstrassenproefvelden 19461956 in kg/are.
Gemiddeld
Gemiddeld
1946—1956
RASSEN
1956
kg/are
kg/are
100 48.5
Het nog betrekkelijk nieuwe ras PIROLINE, dat in 1955 plm. 15 van het
zomergerstareaal innam, heeft in 1956 wat terrein moeten prijsgeven aan
het oudere, maar steviger ras BALDER.
Balder wordt als brouwgerst het hoogst gewaardeerd, hetgeen zich uit in
een extra toelage van 25 cent per 100 kg. Van Piroline daarentegen wordt de
bouwkwaliteit verschillend gewaardeerd.
Op de lichtere gronden wordt nog steeds KENIA verbouwd, éen ras dat
eveneens goede brouwkwaliteit heeft.
Naast genoemde rassen zijn de laatste jaren op de proefvelden nog twee
brouwgerstrassen in beproeving, namelijk CARLSBERG en PROCTOR. Carls-
berg werd in 1956 reeds in de rassenlijst opgenomen, Proctor zal in 1957 in
de rubriek „uitsluitend voor uitvoer bestemd" opgenomen worden!
C ARLSBERG is een erg produktief ras. De zeer geringe stevigheid van het
stro en de grote vatbaarheid voor meeldauw maken verbouw van dit ras
weinig aantrekkelijk. Niettemin gaf Carlsberg ook in het natte jaar 1956 op
de proefvelden de hoogste opbrengsten.
PROCTOR is een laatrijpend ras met matig stro. De eerste ontwikkeling is
traag. Overigens is het een bladrijk gewas met een goede resistentie tegen
ziekten als meeldauw, roest en stuifbrand. De opbrengst was in 1956 wat
beter dan van Balder en Piroline.
Wil men brouwgerst verbouwen, dan heeft men keuze uit bovengenoemde
vijf rassen. Om rasvermenging te voorkomen is het echter niet raadzaam
om meer dan één ras te verbouwen.
BALDER zal het aangewezen ras blijven. Wil men echter om het risico
van bijvoorbeeld een meeldauwaantasting niet al te zwaar te laten gelden en
om spreiding in de oogsttijd te krijgen, naast Balder een ander ras verbouwen,
dan zal het meest aangewezen ras Piroline zijn. Voor dit refis dient de stikstof
bemesting lager te zijn dan voor Balder.
Op de lichtere zavelgronden kan KENIA goede resultaten geven.
Het prijsverschil tussen brouw- en voergerst was ook in 1956 weer ten
gunste' van de brouwgerst. Behalve in zuidelijk Zuid-Holland bestond er in
het zuidwestelijk zeekleigebied dan ook weinig belangstelling voor de teelt
van voergerstrassen als Herta, Agio, Frisia en Minerva.
Opbrengst. Zomertarwe-rassenproefvelden 19461956 in kg/are.
Gemiddeld Gemiddeld 19461956
RASSEN 1956
kg/are kg/are 100 42.4
Voor 1957 zal voor zomdrtarwe in het Z.W. Zeekleigebied de rassenkeuze
zich in hoofdzaak nog wel beperken tot het ras Peko, hoewel de matige stevig
heid en de toenemende gevoeligheid voor gele roest in de laatste jaren dit
ras in belangrijkheid doen afnemen. In verband hiermede lijkt het alleszins
verantwoord een van de nieuwe rassen naast Peko in het bouwplan op te
nemen. Hiervoor komt in de eerste plaats Carpo in aanmerking.
PEKO kan zowel vroeg (januari), als laat in het voorjaar (half april) wor
den gezaaid. Ontwikkelt zich vlug met een vrij goede grondbedekking. Geeft
tamelijk lang stro, dat ook dit jaar matig stevig bleek. Wordt in de. laatste
jaren in vrij sterke mate door gele en bruine roest aangetast. De grote rode
korrel blijft ook onder minder gunstige omstandigheden de mooie kleur en
goede gevuldheid behouden.
CARPO blijkt met name op de goede gronden Peko in opbrengst te over
treffen. Kan ook nog vrij laat worde%\gezaaid. Deze iets voor Peko rijpende
tarwe is korter en na het in de aar komen wat steviger op gewas. Is nagenoeg
niet vatbaar voor gele en matig vatbaar voor bruine roest. Mede hierom
is uitbreiding van dit ras te verwachten. De grote korrel is van goede kwa
liteit.
KOGA II komt in opbrengst met Peko overeen. Naast een vlugge ont
wikkeling heeft dit ras een steile bladstand en daardoop wat minder goede
grondbedekking. Is iets vatbaar voor gele roest. De matige korrelkwaliteit
is een nadeel.