landbouw in laandcrcn ENKELE GREPEN 21 uit de OVER DE JAREN 1956, 1955 en 1954 ZATERDAG 12 JANUARI 1937 X 'l* 'i* Zeeuws-Vlaanderen is een specifiek landbouw gebied. Langs het kanaal Terneuzen—Gent en in de Belgische grensstrook komt industrie van betekenis voor. Er bestaat enig verschil tussen de landbouw in Oost Zeeuws-Vlaanderen (O. Z.-Vl.) en West Zeeuws-Vlaanderen (W. Z.-Vl.). Dit vindt zijn oor zaak o.a. ook in het feit, dat de Braakman een in tensief contact verhinderde. De opgaven, die de landbouwers jaarlijks om trent de gewassen en de veestapel verstrekken, worden op het Centraal Bureau voor de Statistiek verwerkt. De cijfers over de jaren 1956, 1955 en 1954 zullen hier nader onder de loupe worden ge nomen. DE BOUWLAND GRASLANDVERHOUDING In Zeeuws-Vlaanderen beslaat het bouwland 81 van de cultuuroppervlakte. De oppervlakte cul tuurgrond bedraagt globaal 56.000 ha, waarvan 30.200 ha in Oost- en 26.400 ha in West Zeeuws- Vlaanderen. De oppervlakte bouwland en grasland uitgedrukt in ha en procenten. Oppervlakte in ha Percentage 1956 1955 1954 1956 1955 1954 Z.-VL bouwland 45965 45795 45540 81 80 80 grasland 10600 10715 11080 19 20 20 O. Z. VI. bouwland 24200 24055 24020 80 80 79 grasland 6000 6090 6205 20 20 21 W. Z.-Vl. bouwland 21765 21740 21520 83 82 82 grasland 4600 4625 4875 17 18 18 Het grasland neemt in O. Z.-Vl. 20 van de cul tuurgrond in (beslag en in W. Z.-Vl. 17 r/c. Van 1954 tot 1956 liep het graslandareaal met bijna 500 ha terug. Dit betekent, dat in 3 jaar tijds ongeveer 4 lij van het grasland werd gescheurd. De oor. zaak hiervan is wel, dat de Zeeuws-Vlaamse boer een bouwboer is. Ofschoon de interesse voor het grasland niet erg groot is, is de graslandexploitatie de laatste jaren zeer veel verbeterd. De financiële resultaten van het grasland kunnen met die van de graan- verbouw concurreren. De veestapel. Daar het bouwland ook zeer veel produkten levert voor de voeding van het vee. is de veebezet ting per ha grasland zeer hoog. De rundvee- en paardenbezetting worden in bijgaande tabellen weergegeven. Het rundvee. Z.-Vl. melkkoeien Jongvee O. Z.-V. melkkoeien Jongvee W. Z.-V. melkkoeien Jongvee Aantal stuks 1956 1955 1954 6592 6911 7123 35284 29792 29636 3810 3997 4085 20511 16295 16235 2782 2914 3038 14773 13497 13401 Percentage 1956 1955 1954 100 105 108 100 84 84 100 105 107 100 79 79 100 105 109 100 91 91 Het aantal melkkoeien is van 1954 tot 1956 niet onbelangrijk verminderd en wel met 531 stuks. Als de veestapel in 1S56 op 100 wordt gesteld, betekent dit een achteruitgang van 8 In Oost Zeeuws-Vlaanderen is de melkveestapel relatief geringer dan in West Zeeuws-Vlaanderen. Plaatselijk en wel speciaal in de omgeving Hoek en Terneuzeri is de melkveestapel zelfs uitgebreid. De verbeterde afzet van de melk in dat gebied speelt hierbij wel een belangrijke rol. Het aantal stuks jongvee was in 1954 praktisch gelijk aan dat van 1955, doch in 1956 is dit belang rijk uitgebreid en in totaal liefst met 16 '7c. De ver schuiving in de rundveestapel van minder melk koeien naar meer jongvee houdt ook wel vei^band met het feit, dat melkvee meer werk vraagt dan jongvee en het aantal arbeiders op de bedrijven afneemt. De paarden. Z.-V. paarden 3 jaar en ouder Paarden jonger dan 3 jaar O. Z.-V. paarden 3 jaar en ouder Paarden jonger dan 3 jaar W. Z.-V. paarden 3 jaar en ouder Paarden jonger dan 3 jaar Aantal stuks 1956 1955 1954 Percentage 1956 1955 1954 4389 4844 5321 100 110 121 1545 1777 1876 100 115 121 2660 2875 3144 100 108 118 965 1048 948 100 109 98 1729 1969 2177 100 114 126 580 709 928 100 122 160 Een blik op deze cijfers toont ons, dat het aantal paarden zeer sterk is teruggelopen. Dit geldt zo wel voor de jonge als voor de oudere paarden. In percentages uitgedrukt komt het neer op een ach teruitgang met ruim 20 per jaar over de periode 1954—1956. Ofschoon het aantal jonge paarden ook vermin derde, bleef de verhouding tussen de paarden jon ger dan 3 jaar en de oudere ongeveer dezelfde. De verrassende achteruitgang, zowel bij de oudere als de jongere paarden, toont aan, dat de liefhebbe rij voor de paardenfokkerij sterk aan het vermin deren is en dat het gebrek aan arbeidskrachten en de drang naar mechanisatie hun invloed hebben doen gelden. Gewassenkeuze. Een overzicht van de gewassenkeuze en het ver loop hiervan wordt in de volgende tabel weerge geven. Gewassenkeuze uitgedrukt in ha en/of in procenten van het bouwland. a oppervlakte minder dan Gewas wintertarwe zomertarwe zomergerst haver mais andere granen Totaal granen erwten stambonen Totaal peulvruchten koolzaad blauwmaanzaad kar r wij vlas zaden Totaal handelsgewassen aardappelen suikerbieten voederbieten Totaal hakvruchten klaver luzerne ToJaal klaver en luzerne Z.-V). ha 1956 1409 2202 11398 1611 150 741 17511 5515 2879 8394 1599 1463 266 4471 49 7848 3638 6206 1543 11387 249 566 824 Z. VI. 1956 3 5 25 4 a 1 38 12 6 18 4 3 a 10 a 17 14 3 25 1 1 2 Nemen we bij bovenstaande tabel de groepen van gewassen in ogenschouw dan zien we, dat in de laatste jaren wel enige verandering in het bouwplan is gekomen. Het valt op, dat het percentage granen is achter uitgegaan. De handelsgewassen hebben een sterke uitbrei ding ondergaan en wel speciaal in het westen. Het areaal hakvruchten is iets teruggelopen. Bij de granen is zomergerst verreweg het belang rijkste gewas. Tengevolge van uitwintering werd rijkste gewas. Tengevolge van uitwinterring werd in 1956 slechts 3 wintertarwe verbouwd. Hier door werd vooral de oppervlakte zomergerst en in iets mindere mate het areaal zomertarwe uitge breid. Het aandeel haver blijkt steeds vrij constant te zijn. Maïs daarentegen wordt op veel bedrijven niet meer in het bouwplan opgenomen. Onder andere granen wordt verstaan rogg, mengsels van granen en in 1956 ook kanariezaad. De omvang van deze teelt is gering. De gunstige prijs van de erwten in 1954 had tot gevolg een behoorlijke uitbreiding van deze teelt in 1955. De oppervlakte stambonen daarentegen bleef vrij constant. Bij de handelsgewassen neemt vlas een vrij con stante plaats in het areaal in. Koolzaad en blauwmaanzaad namen de uitbrei ding van de oppervlakte handelsgewassen voor hun rekening. Het ziet er naar uit, dat, mede door de goede prijzen, welke voor deze produkten wer den gemaakt, beide gewassen nog wel enige uit breiding zullen ondergaan, ook al was de kg-op- brengst van blauwmaanzaad in 1956 sterk wisse lend en in vele gevallen laag. De oppervlakte zaden (contractteelt) is van wei nig betekenis. De verbouw van hakvruchten is de laatste jaren iets achteruit gegaan. De herfst van 1954 was minder gunstig voor de oogst van de bieten. Dit uitte zich in een geringere uitzaai in 1955. In 1956 werden meer bieten uitge zaaid, doch de oppervlakte van 1954 werd niet ge haald. De moeilijkheden met de oogst, alsmede de vrij lage opbrengsten in 1956 zullen ongetwijfeld van invloed zijn op de uit te zaaien oppervlakte bieten in 1957. De oppervlakte aardappelen, hoofdzakelijk ex portaardappelen van het ras Bintje, bleef vrij con stant. De oppervlakte klaver en luzerne is gering. In dit verband is het goed er op te attenderen, dat de verbouw van klaver en luzerne de vruchttbaarheid van de grond zeer gunstig beïnvloedt. Een vergelijking van het bouwplan tussen Oost en West Zeeuws-Vlaanderen laat /Jen, dat in het Oosten meer graan wordt verbouwd dan in het Westen. Peulvruchten daarentegen, zowel erwten als stambonen, vinden we meer in West Zeeuws- Vlaanderen. Bij de handelsgewassen zien we, dat in Oost 1956 2 6 25 4 1 2 40 11 5 16 3 2 a 11 a 10 9 13 4 26 a 2 Oosten 1955 13 1 20 4 1 2 41 12 5 17 2 1 a 12 a 15 9 12 4 25 1 1 1954 15 2 16 4 2 2 41 10 5 15 1 a a 12 a 13 10 15 4 29 1 1 1956 4 3 25 3 a 1 36 12 8 20 5 4 1 9 a 19 6 14 3 23 1 1 2 Westen 1955 13 1 19 3 a 1 37 15 9 24 6 2 1 8 a 17 6 11 3 20 1 1 1954 17 2 15 3 a 1 38 13 9 22 4 1 a 8 a 13 6 15 3 24 1- 2 Zeeuws-Vlaanderen meer vlas wordt verbouwd dan in West Zeeuws-Vlaanderen. Koolzaad, blauwmaanzaad en karwij vinden we weer meer in het. Westen. Vooral in West Zeeuws-Vlaanderen is het percen tage handelsgewassen de laatste jaren sterk uit gebreid. Het percentage hakvruchten is in het Oosten hoger dan in het Westen.. Dit is hoofdzakelijk een gevolg van het grotere areaal aardappelen in het Oosten. Uien. In de statistieken worden de uien tot de tuin- bouwgewassen gerekend. Gezien de betekenis van dit gewas voor de landbouw in Zeeuws-Vlaanderen laten we hier nog enkele gegevens volgen. Oppervlakte in ha. 1956 1955 1954 Zeeuws-Vlaanderen 363 303 333 Oost Zeeuws-Vlaanderen 249 241 215 West Zeeuws-Vlaanderen 114 63 118 De oppervlakte tuinbouwgrond is niet opgeno men in de totale oppervlakte cultuurgrond voor Zeeuws-Vlaanderen Het voornaamste uiengebied in Zeeuws-Vlaande ren is het land van Axel. De vele arbeid, die dit gewas vraagt, wordt hoofdzakelijk verricht door krooi-arbeiders. Tot slot valt uit het bovenstaande af te leiden, dat er in een tijdsbestek van slechts enkele jaren veel in de bedrijfsvoering is veranderd. Dit komt vooral tot uiting bij de rundvee- en paardensfapel. De moeilijkheden in de arbeidsvoorziening, alsme de de algemene drang naar mechanisatie zijn hier van wel de grootste oorzaak. Ook in het bouwplan zien we een niet onbelang rijke verschuiving. De weinig arbeid vragende graanteelt is inge krompen, terwijl de veelal eveneens arbeidsexteïl- sieve teelt van handelsgewassen is uitgebreid. Axel, december 1956 P. VAN HUISSELJN<*

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1957 | | pagina 9