VAKOPLEIDING 773 zaaizaad PRETTIGE KERSTDAGEN VOORSPOEDIG 1957 Ook Uw ZATERDAG ti DECEMBER 1956 voor Landarbeid theoretische kundigheden van de toekomstige boer. Na een noodzakelijke overgangsphase zien wij de daarvoor te stellen eis gelegen in een diploma van de lagere land- of tuinbouwschool. De tijd, dat men van mening was dat iemand, die ergens niet slaag de. nog wel boer kon worden, moet zelfs uit de gedachten weggebannen worden. Nivellering van structuur ongewenst. Aan het eind van deze paragraaf willen we nog waarschuwen tegen twee opvattingen. De eerste is die, dat er slechts sanering wenselijk is naar uniforme maatstaven. Naar mijn persoonlijke mening kan een dergelijke opvatting aanleiding geven tot een vertekend beeld van de levende wer kelijkheid, die in het organische proces, dat de land- bouwproduktie nu eenmaal is, nimmer naar abso lute normen vast te leggen is. Wel aanvaarden ook wij primaire richtlijnen, welke voor een belangrijk deel maatstaf gevend zullen zijn, doch we verwijzen tevens naar de eerder aangehaalde passage van Prof. Pen „Een der grote moeilijkheden is, diat de onrenda- biliteit niet een constante grootheid is, doch afhan kelijk van marktverhoudingen, terwijl deze weer door het beleid van de Regeringen worden beïn vloed." En mogen we er dan aan toevoegen, hoe wordt het met onze thans als marginaal geken schetste bedrijven? Zijn dat ook marginale bedrij ven in het geïntegreerde Europese gebied straks? Techniek op lange termijn. Het tweede punt, eigenlijk geen structureel, maar meer een technisch punt, waarover zelfs de deskun dige landbouwmedewerker van de „N. R. C." strui kelt, is diens opvatting, dat er qua perspectief te weinig aandacht wordt besteed aan de bedrijfstech- nische toestanden, b.v. aan de melkproduktie per koe en aan het vetgehalte (die beide in vele stre ken nog voor een fikse verbetering vatbaar zijn) enz. Op zichzelf heeft men tegen dit gestelde geen directe bezwaren te koesteren, maar hier dreigt o.i. ook weer het misverstand van de suggestie, dat deze maatregelen op korte termijn soulaas bieden. Willen we m-orgen in Nederland in vele streken deze zaken gaan verbeteren, dan is er lang geen vee genoeg te koop om aan deze eisen te kunnen voldoen. En voor de zelfs dan mogelijke resultaten raden we aan de resultaten op dit terrein van het voorbeelddorp Kerkhoven te bestuderen. Dan zal men zien, dat vooruitgang op dit terrein een moei lijke en langzame worsteling is. Fok-technische vooruitgang van betekenis, ook daar gaat een boe renleven mee heen. Verdere wensen. Om de toekomst van onze landbouw blijven vele wensen over, zoals een gelijkwaardige behandeling van het platteland voor de woningbouw, opruiming van krotwoningen op de dorpen, voorziening van electricity! en water buitenaf, we kennen allen deze lijst. En al zijn we geenszins ondankbaar voor wat er kon gebeuren, er blijft nog zoveel beneden de maat van wat men mag wensen. Ook de indu strie ten plattelande, waar daarvoor plaats is, mag genoemd worden, want met het „pendelen" van de plattelandsarbeiders naar verre stedelijke indu strieën is de dorpsgemeenschap niet gediend. We hebben overigens gezien, dat we niet eens een Del taplan van node hebben om de arbeidskrachten tot in Rotterdam weg te zuigen. Om de toekomst van onze landbouw is een zaak, die voorafgegaan wordt door een om de toekomst van ons volk in West-Europa. Wat wij de laatste maanden van dit jaar 1956 dienaangaande hebben ervaren, moet ons tot aan de benen en aan het merg gekomen zijn. We staan beschaamd en onmachtig bij de vertrapte vrijheid, en wat rest ons als een gebed. Niet om brood alleen. Om de toekomst van onze landbouw is geen zaak, die enkel op materiële grondslagen rust, zoals Prof. Wahlen op 23 september 1956 te Zürich zeide: „Wij heibben de materiële grondslagen voor een leven in menselijke waardigheid geschapen, doch zijn niet bij machte dit leven te leven". En verder: „De welvaart heeft ons niet vrij gemaakt tot het verzorgen en het genieten van zaken des geestes, maar zij spant ons in tot geld verdienen om der- wille van het geldverdienen. Wij hebben de vaar digheid tot het opwekken van materiële begeerten meesterlijk ontwikkeld en schieten schromelijk te kort in de kunst van het wekken van geestelijke behoeften. Wij staan op het punt de ganse wereld te winnen, maar onze ziel te verliezen. Wij pochen op de verantwoording van de ge meenschap in alle lagen tegenover de enkeling en zien over het hoofd de verantwoordelijkheid van de enkeling tegenover zichzelf, tegenover de naaste en tegenover de gemeenschap en God". Ik heb gezegd. Veel is reeds gedacht, gesproken en geschreven over dit brandende vraagstuk en nog maar weinig is er gedaan om de oplossing ervan naderbij te brengen. Het is wel zo ingewikkeld en moeilijk, dat een spoedige oplossing ook niet verwacht kan wor den en dat deze alleen met vallen en opstaan tot stand zal kunnen komen. Maar het besef,, zowel bij boer als arbeider, dat er toch iets moet gebeuren, is reden genoeg om voor die oplossing zo gauw mogelijk een begin te maken en al doende en er varende te zien, hoe men van de eerste stap kan overgaan op de volgende. «Geloof en vertrouwen in de uiteindelijke oplos sing zijn voorwaarden voor het slagen en deze beide zullen groeien, naarmate de resultaten meer zicht baar en tastbaar worden. Om de weg aan te duiden, die in N.-Beveland m.i. het best gevolgd kan worden, is het nodig dat we eerst de wordingsgeschiedenis van het land- arbeidsvraagstuk nader bekijken, om uit de oor zaken en gevolgen daarvan de lijnen voor de toe komst te schetsen. Er was een tijd, dat het landbouwbedrijf, de boer en de arbeider een organisch geheel vormden en op elkaar waren ingesteld. De verhoudingen tussen boer en arbeider waren toen meer menselijk en minder zakelijk, omdat men wederzijds van elkaar afhankelijk was. Daarin kwam zeer geleidelijk ver andering, vooral na 1900. Omstreeks die tijd ont wikkelde de landbouwwetenschap zich sterk en werden de exportmogelijkheden voor onze land- bouwprodukten belangrijk groter. Om daarvan zo veel mogelijk te profiteren, werd het, landbouw onderwijs ingesteld, dat in de vorm van winter- cursussen en enkele landbouwwinterscholen aan de boeren werd gebracht. Dat onderwijs was vrijwel uitsluitend voor de boer bedoeld, die er ook meer kennis en inzicht door verwierf, zijn geestelijke ho rizon verruimde en besefte, dat er een grotere be staansmogelijkheid in zat. De veranderingen en ver beteringen volgden elkaar in steeds sneller tempo op, zoals b.v. meer kunstmestgebruik, nieuwe en betere rassen, betere ontwatering, betere werktui gen en machines, bestrijding van plantenziekten en -beschadigingen, coöperatieve verenigingen, enz., waarvan het nut werd ingezien en ondervonden; vooral wanneer ze in hun onderling verband wer den toegepast. Maar dat bracht ook groter kosten mede en gro ter investeringen, waarvan de gevolgen weer waren, dat ECONOMIE en TECHNIEK de pijlers van het landbouwbedrijf werden. De arbeider begreep dat zeer goed en zou, boer zijnd, dat ook gedaan hebben. Maar tevens werd het hem duidelijk, dat hij niet mee kon groeien en slechts bleef beschikken over alleen zijn spierkracht en ervaring. Aan die eenzijdige verandering in het landbouwbedrijf heeft hij weinig of geen aandeel gehad en hij voelt, dat een DERDE macht zich onherroepelijk tussen hem en de boer heeft inge schakeld. Daardoor verdwijnt het organisch geheel meer en meer en worden de verhoudingen meer zakelijk en minder menselijk. De arbeider voelt zich in hoofdzaak een verlengstuk van de machine en voornamelijk nog geschikt voor overbruggings- werk. De boer daarentegen voelt zijn kunnen steeds meer groeien; is door meer kennis en inzicht tot groter welvaart gekomen en buit de voor zijn be drijf geldende economische omstandigheden zoveel mogelijk uit. Een psychologische tegenstelling ontstaat tussen boer en arbeider en dat geeft aan de laatste een knauw aan diens gevoel van eigenwaarde. Als we daarbij bedenken dat de landarbeid van de zijde der niet-agrarische bevolking altijd is en nog wordt ondergewaardeerd, dan is het begrijpelijk, dat er bij de landarbeider, in het algemeen, een minder waardigheidsgevoel ontstond. De ontlading daarvan uit zich vaak in mindere belangstelling en meer onverschilligheid voor het werk, alsook in woorden als: rotwerk, rotrot.... enz., die alle duiden op de minder geworden verhouding tussen boer en arbeider en waarbij de laatste zich tegen de muur voelt gedrukt en bedreigd in zijn bestaansmoge lijkheid. Is het wonder, dat deze tracht te ontkomen aan de strop, die techniek en economie hem om de hals hebben gelegd Maar even verwonderlijk is het, achteraf be keken, dat zowel de boer als de arbeider zo lange tijd hebben nodig gehad om zich goed te realiseren, dat TECHNIEK en ECONOMIE de moderne wapens van de arbeid zijn geworden, maar OOK, dat het hanteren daarvan GELEERD moet worden en dus ONDERWIJS en OPLEIDING vraagt. Dat besef is pas de laatste jaren goed doorgedrongen, nu de boer begrijpt, dat voor meer en meer gespecialiseerde arbeid ook gespecialiseerde krachten nodig zijn, terwijl de arbeider terdege beseft, dat met schrepel en peespaatje geen brood meer is te verdienen. De arbeider heeft zich het eerst gerealiseerd, wat hem te doen stond. Hij begreep duidelijk, dat er voor een bepaald werk ook een bepaalde opleiding nodig was. En omdat deze voor de landarbeid niet moge lijk was, stuurde hij zijn kinderen naar U.L.O.- school, ambachtsschool, handelsavondschool e.d. Waarom liet hij zijn zoons het landbouwonder wijs dan niet volgen Om de eenvoudige reden, dat dit nooit voor hem bedoeld is geweest, omdat' het eenzijdig op de boer was ingesteld. Hij kon er qua vakman weinig opsteken en indien hij er al een diploma voor behaalde, dan vermeerderde dat niet de waardering noch zijn loon en promotiekansen. Hierbij komt wel zeer duidelijk aan het licht, dat voor de verhoging van de produktiviteit (een voorname doelstelling van het landbouwonderwijs aan de produktiefactoren grond en kapitaal te veel en te eenzijdig aandacht is geschonken en aan de factor arbeid, speciaal de landarbeid, te weinig. De landarbeid is dus in het minimum gekomen. Wil men de produktiviteit verhogen of de prodüktie- kosten verlagen, dan is veredeling en verbetering van de landarbeid wel een eerste en hoogste nood zakelijkheid. Die noodzaak wordt tegenwoordig vrij algemeen onderkend, evenals het feit, dat voor de oplossing ervan een vakopleiding nodig is. Dat deze er nog niet is, komt in hoofdzaak door het ontbreken van een passende AANSLUITING bij het lager onder wijs. Zou dit er wel zijn, dan ben ik overtuigd, dat er ook behoorlijk gebruik van zou worden gemaakt en dat de resultaten ervan tot verdere uitbouw zouden leiden. Want dan pas zou het nut gedemon streerd kunnen worden. De grote vraag wordt nu: „Hoe zullen we een begin maken met die vakopleiding Daarvoor kan als uitgangspunt dienen het rap port, dat een in 1952 door de minister daartoe in gestelde commissie aan de regering heeft uitge bracht. In dat rapport zegt de commissie, dat de opvoeding tot zelfstandig denken en scholing in de praktische vaardigheid zal kunnen geschieden: a. in schoolverband (speciaal voor jongeren); b. in voortgezet schoolverband: 1. theoretisch op de winterscholen; 2. praktisch op de praktijkscholen (zoals b.v. voor tuinbouw de fruitteeltschool te Wilhel- minadorp); c. in cursusverband (voor hen, die elementair land bouwonderwijs hebben genoten en ANDEREN); d. in bedrijfsverband (na het lager landbouwonder wijs); e. in de vorm van een leerlingenstelsel (na het lager landbouwonderwijs). Voor N.-Beveland komen daarvan m.i. alleen ia aanmerking de punten a. en c. Gezien echter het geringe aantal leerlingen, dat jaarlijks bij het verlaten van de lagere school ia de landbouw terecht komt (voor N.-Beveland ge middeld 1314) waarvan er nog een aantal afvalt door geringe geestelijke ontwikkeling, zal een lagere landbouwschool, zoals die voor de toekomst ook voor de landarbeiderszoons door de regering is geprojec teerd, voorlopig geen bestaansrecht hebben. Er blijft dus over de scholing in cursusverband. Het is daarbij mogelijk om scholing te geven in: a. werkzaamheden, die betrekking hebben op do gemechaniseerde arbeid te velde, waarbij inzicht in de samenstelling, de werking en het onderhoud der machines en tractoren aan de orde komen, benevens eenvoudige herstellingen daaraan. Daaronder vallen: grondbewerkingswerktuigen, zaaiwerktuigen, oogstwerktuigen en sproeiwerk- tuigen, alsmede motoren voor benzine en petro leum en dieselmotoren; b. werkzaamheden te velde en op het bedrijf in engere zin, die met de hand of met behulp van handgereedschappen moeten worden verricht, alsook rationalisatie van de arbeid. Op deze wijze beginnende, zal men het vlugst resultaten bereiken en al doende ervaring opdoen, die)de weg naar beter kunnen aangeven. Zowel de boer als de arbeider zullen daarmee gebaat zijn en tevens aanleiding kunnen geven tot nauwer samenwerking, omdat beide partijen van het nut steeds meer overtuigd zullen raken. Het oude is onherroepelijk voorbij en aan het nieuwe moet thans vorm worden gegeven. Grote persoonlijke en groepsbelangen staan erbij op het spel en die kunnen in goede banen worden geleid ALS men dat nieuwe met vertrouwen samen durft aan te pakken. En dan: hoe eerder, hoe beter. RONDO C.B. ERWT VAREiS C.B. ERWT VIRTUS C.B. ERWT BIG BEN C.B. SCHOKKER* ZELKA C.B. SCHOKKER AUREOOL C.B. CAPUCIJNER VINCO C.B. ROZIJNERWT via de Coöperatie De Redactie wenst alle lezers en een (Advertentie)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1956 | | pagina 5