772
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
een garantiestelsel voor de melkveehouderij ge
rechtvaardigd is door de bijzondere omstandig
heden, waaronder de prijsvorming van melk en
zuiuvelprodukten plaats heeft en ook de produktie-
structuur hiertoe aanleiding geeft. Ik geloof
zegt Prof. Horring dezer dagen in de Economische
Statistische Berichten dienaangaande ik geloof,
dat dit standpunt de landbouw reden kan geven
tot geruststelling en tevredenheid. Hoewel wat
hier met de rechterhand gegeven wordt, bij de
uitvoering van het rapport met de linkerhand
eigenlijk weer teruggenomen wordt, mogen wij een
dergelijke uitspraak de waardering niet onthouden.
Eén van de praeadviseurs voor de Vereniging
voor de Staathuishoudkunde, Drs. Roemers, een
man nauw gelieerd aan het N. V. V., schrijft in
zijn praeadvies over „Welvaart en Verdeling": „De
landbouw heeft een belangrijke beschikbaarheids
nuttigheid, los van de momentele rentabiliteit. Men
behoeft slechts op de periode 19401945 te wijzen
om dit duidelijk te maken. Doch wanneer uit deze
algemene overwegingen, instandhouding van de
landbouw geboden is, is het niet rechtvaardig de
lasten daarvan eenzijdig op de agrarische bevol
king te leggen. Voorzover het gebrek aan rentabi
liteit niet door productiviteitsverhoging kan wor
den opgeheven, is het billijk dat langs de weg van
producenten-subsidies wordt zorggedragen, dat het
redelijk verband tussen het agrarisch en nationaal
inkomen wordt gehandhaafd. Hiermede moet bij
verdere stijging van de welvaart rekening worden
gehouden."
En een andere praeadviseur, Prof. Pen, de be
kende suggestie Thurlings over het bestemmen van
de zgn. marginale landerijen voor recreatie en be
bouwing overwegende of eventueel extensieve aan
wending dito, concludeert dat dit toch wel zeer ver
zou gaan, want: „één der grote moeilijkheden is
dat de onrendafciliteit niet een constante grootheid
is, doch afhankelijk van marktverhoudingen, ter
wijl deze weer door het beleid van de regeringen
worden beïnvloed."
Hiermede zijn we dan precies weer midden in de
actualiteit van de momentele toestand beland, ter
wijl we tevens hebben kunnen zien dat de land
bouw ook de goede kanten van de publieke me
ningsvorming niet immer hoeft te onderschatten.
Technisch perspectief.
Thans hiervan afstappende, willen we een mo
ment blikken in de toekomst van de technische zij
den van de landbouwvraagstukken. De arbeidspro
ductiviteit - werd tevoren opgemerkt - moet steeds
verhoogd worden; de kostprijs relatief steeds meer
verlaagd. Bij deze opgaven zijn er nog tal van
technische mogelijkheden en de ervaringen de laat
ste 10 jaren door onze boerentsand opgedaan, doet
hen die mogelijkheden ook steeds meer zien, zoeken
en gissen. De snel toenemende artoeidsschaarste
dringt bijzonder tot nog snellere mechanisatie. Er
zijn daarbij 'beperkende factoren; in de eerste plaats
uit een oogpunt van financiering, ten tweede van
wege de soms onrendabel snelle veroudering, ten
derde onvoldoende kwaliteit van het werk. Juist
op een moment dat, zoals we eerder concludeerden,
de kwaliteit beter gevraagd en betaald kan en zal
worden, is voor de fijnere voedingsproducten de
ruwere machine lang niet altijd de meest geschikte
uitkomst. Maar nood breekt wetten. Er zijn nog een
aantal werkzaamheden op onze grotere kleibedrij-
ven die een minimumbezetting vragen, ten gevolge
waarvan men niet met nog minder mensen toe kan,
maar elkeen pluist naarstig naar rationalisatie op
de dure arbeidstoppen. We zijn nog niet aan „auto-
mation", aan automatisering toe in de industriële
zin van het woord, maar het begrip heeft terecht
ook van ons allerbelangstelling. Maar evenmin
wensen we een eindpunt, waarbij alle boerinnen en
gezinsleden straks het jaar door terug moeten op
de akker of onder de koe 's zaterdags en 's zondags
mee om het zware, voor vrouwen en kinderen te
zware werk te verrichten, terwijl de rest van Ne
derland na een 5-daagse werkweek uitrust.
Wanneer we het lijstje van de technische moge
lijkheden doornemen, dan is het in dit bestek niet
uitputtend te behandelen. We stippen maar en
kele hoofdzaken aan en men volgt mijn gedachten-
sprongen door het zijne er in eigen brein aan toe
te voegen.
Bij de bemesting begint de opmars der samen
gestelde meststoffen en der spore-elementen. Kalk
is een factor, die nog te veel in het minimum voor
komt. De bodem- en structuurverbeteraars zijn nog
te duur. De bladvoeding staat nog in de kinder
schoenen van het proefstadium, maar in de fruit
teelt reeds niet meer.
Bij de waterbeheersing spreken de perspectieven
als water-inlaten, kunstmatig beregenen enz. in het
kader van het Deltaplan in deze omgeving vol
doende.
De chemische stijd tegen ziekten en beschadi
gingen, maar thans evenzeer tegen onkruiden
neemt hand over hand toe.
In de plantenveredeling blijkt steeds weer, dat
het plafond van het opbrengend vermogen der ras
sen niet bereikt werd en met middelen als hybriden-
teelt en polyploïdie ziet men hier en daar ogen
schijnlijke plafonds reeds doorbreken.
De bewaring onzer produkten, lang in de achter
hand geweest zijnde, komt steeds meer in het cen
trum der belangstelling en biedt tot kort te voren
te weinig vermoede vooruitzichten.
Op het belangrijke gebied van de eigen voeder-
conservering, het inkuilen, opent een zeer recente
publicatie van Prof. Leniger goede vooruitzichten
en dat op korte termijn.
A toom bijdrage.
Het is daarbij van groot belang, dat de beginse
len van de atoomwetenschap ook een grote bijdrage
zullen kunnen leveren aan de landbouw, in de eer
ste plaats in de vorm van een versnelling van veel
landbouwkundig onderzoek en dat op vrijwel alle
terreinen hiervoor genoemd, als bemesting, verede
ling en bewaring.
We achten het dan ook zeer verheugend, dat ons
landbouwwetenschappelijke centrum Wageningen
dezer dagen een Instituut rijk geworden is, dat zich
speciaal met deze aspecten zal bezig houden.
Tenslotte zal ook de administratieve kant van
onze landbouwbedrijven, i.e. de bedrijfseconomische
analyse, een veel grotere plaats moeten gaan in
nemen dan tot nog toe het geval was en ik kan U
mededelen, dat het Bestuur van de Z. L. M., in over
leg en samenwerking met de Provinciale Voor
lichtingsraad, besloten heeft deze afdeling bij het
Boekhoudbureau met voorrang te ontwikkelen.
Zeeuwse boeren, geeft ook in dit opzicht blijk uw
tijd te verstaan en meldt U aan als deelnemer.
Al met al zijrr wij gelukkig lang niet aan
het eind van ons latijn. Maar technische program
ma's als deze, vergen een gestadige ontwikkeling
en zijn niet enkel een zaak van vandaag doch van
morgen.
Ook de financiering van al dit soort verbetering
en vernieuwing laat slechts een bepaald tempo toe.
Om dit tempo optimaal te doen zijn, zullen de in
komsten. bovendien moeten blijven vloeien.
De technische eisen overziende, die straks aan
onze opvolgers gesteld zullen worden, zal het voor
bereidend onderwijs daarmede gelijke tred dienen
te houden en zal bovendien dit onderwijs, veel meer
dan tot nog toe, in een provincie als Zeeland benut
moeten worden en dan niet door „zoveel" zoons
per gezin, maar vrijwel alleen door „opvolgers".
Wanneer we het overzicht van Ir. A. W. v. d. Ban,
„Hoeveel boeren hebben landbouwonderwijs ge
volgd?" bestuderen, dan is de Zeeuwse situatie
allesbehalve om op te pochen. Daarin is t.a.v. de
jongeren weliswaar al veel verbetering gekomen,
maar het kan nog veel beter, ja het zal veel beter
moeten in de directe toekomst reeds, waarbij het
ideaal voor alle Nederlandse provincies moet zijn
een centrale druk bevolkte Middelbare Landbouw
school.
Eén Europese markt.
Een volgend toekomstbeeld, dat onze aandacht
vraagt, is het geïntegreerd Europa. Er is het
laatste jaar hard gewerkt aan het tot standkomen
van een douane-unie tussen de 6 landen, die reeds
bij de K. S. G. zijn betrokken, aan de hand van een
onder leiding van de Belgische Minister van Bui
tenlandse Zaken, Spaak, opgesteld rapport. Het
valt te verwachten, dat mede in verband met de
politieke situatie van de laatste maanden, de on
derhandelingen over het instellen van één gemeen
schappelijke markt tussen de Benelux-landen,
Frankrijk, Italië en West-Duitsland met grote
voortvarendheid en kracht tot een eindstadium zul
len worden gevoerd. In beginsel moeten reeds vér
gaande consequenties getrokken zijn en ontwerp
verdragen zouden reeds klaar gestoomd worden.
Het zal duidelijk zijn, dat met integratie grote
politieke belangen gediend kunnen zijn. Op zich
zelf heeft ook de Nederlandse land- en tuinbouw,
én als producent met de laagste kostprijzen én al9
belangrijkst landbouwprodukten exporterend land,
in dit geheel een groot belang. Uit de nogal alar
merende berichten aangaande de toepassing' van
bepaalde richtlijnen uit het rapport Spaak, echter,
die in de pers verschijnen, blijkt dat er evenwel
juist voor onze land- en tuinbouw bijzondere ge
varen dreigen. Met enkele woorden zal ik trachten
de eventuele veranderingen, die er zouden komen
en die men niet mag onderschatten, te schetsen.
Er komt een overgangsperiode van b.v. 15 jaar ten
einde invoerrechten, contingenteringen en andere
handelsbelemmeringen intern te liquideren en
extern één uniform tarief van invoerrechten te
scheppen. Het tot stand komen van een gemeen
schappelijk tarief van invoerrechten betekent een
duurder worden van de invoer uit derde landen,
d.i. 60 van onze totale invoer. Harmonisatie van
lonen en sociale lasten betekent een aanzienlijke
stijging van het Nederlandse loonniveau. De ver-
edelingsproduktie van onze veehouderij zal vooral
door deze kostprijs-stijging getroffen worden. Het
gevolg van dit alles, zal, kort gezegd, zijn dat de
concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw
achteruit zal gaan. Dit alles moet dan goedge
maakt worden door een verruiming van het han
delsverkeer binnen het K. S. G.-gebied.
Voldoende zekerheid hieromtrent zou ontbreken,
omdat met name Frankrijk overgangsregelingen
als voorwaarde stelt, o.a. in de vorm van op com
merciële basis af te sluiten long-termcontracten,
waarbij dus voorkeur van levering voor tarwe, sui
ker, zuivelprodukten e.d. bedongen wordt, over
gangsregelingen, die in wezen een intern bescher
mend karakter vooropstellen en die de mogelijk
heid van specialisatie van produktie, daar waar ze
het geschiktst en het goedkoopst plaats kan vinden,
ondergraven. Op een zodanige regeling in zee gaan
zou voor de Nederlandse land- en tuinbouw levens
gevaarlijk zijn. Te bedenken valt, dat b.v. voor een
land als Denemarken, onze belangrijkste mededin
ger op de wereldmarkt, dat buiten deze overeen
komst valt, al deze bezwaren niet zouden gelden
en dat terwijl onze agrarische export van thans
voor de helft naar buiten het K. S. G.-gebied ge
richt is. Wij kunnen, gezien deze voorlopige in
lichtingen vooralsnog helaas geen juichkre
ten over deze plannen aanheffen, hoezeer wij ook
anderzijds van de politieke noodzaken overtuigd
zijn.
Structurele gebreken.
De laatste beschouwingen, welke thans nog aan
de orde zijn, betreffen de structurele gebreken van
onze agrarische wereld. Over de structuur van de
Nederlandse landbouw en deszelfs gebreken is een
uitgebreide discussie ontstaan, waaraan vele bui
tenstaanders meedoen. Als 't vrienden zijn, die ons
feilen tonen, is dat helemaal niet erg en behoeft
de landbouw ook niet in die mate achteruit te slaan
als wel gebeurde. Maar de manier waarop dit
vraagstuk soms aan de orde gesteld wordt, is toch
vaak zeer ondoorzichtig en kortademig; men komt
dan alleen aan „das Fressen" toe, en niet of nau
welijks aan de „Moral".
Het probleem is eigenlijk al aan de orde. sinds
onze huidige Minister van Landbouw de bekende
sleutelterm: „Sociaal en economisch verantwoord
bedrijf" invoerde. Niemand is er ondertussen in
geslaagd onder alle omstandigheden een absolute
definitie hiervoor te geven. Maar zeker is, dat er
landbouwbedrijven of -bedrijfjes zijn in Nederland,
die aan de kwaliteit van de grond of een onvoldoen
de verkaveling of dito grootte laboureren, kortom
waarbij een of meer produktie-factoren zodanig in
het minimum zijn, dat ze niet mee kunnen op een
algemeen acceptabel of gewenst niveau.
Evenzeer is bekend, dat er gehele streken zijn
waar zich deze onvolkomenheden veel meer dan
gemiddeld voordoen. Deze omstandigheden leiden
tot grote verschillen in kostprijzen en dientenge
volge weer tot moeilijkheden bij de landbouwpoli
tiek, met name bij de prijsvaststellingen. Men moet
bij deze gemakkelijke conclusies echter direct met
twee dingen voorzichtig zijn. In de eerste plaats
dient men op te passen, dat men reële „natuurlijke"
verschillen niet gaat verwarren met structuurfou-
ten. In de tweede plaats gelieve men wel te be
denken, dat bij de officiële kostprijsberekeningen
van het L. E. I. geen bedrijfsgrootten beneden de
7 ha betrokken zijn.
Volgens sommigen is de oplossing voor alle struc
turele landbouwproblemen heel eenvoudig en met
één grote slag mogelijk: men socialisere boeren en
grond of ga de landbouw collectief bedrijven. We
kunnen hierover kort zijn en ons scharen bij de
opvatting van de hoofdredacteur van de „Nieuwe
Veldbode", die tien dagen geleden'kort en krachtig
schreef: „Waar 't in feite echter op aankomt, is,
dat een zeer belangrijke meerderheid van de Ne
derlandse bevolking niets gevoelt voor Staats
socialisme en voor wat de landbouw betreft, zeker
een overgrote meerderheid".
Verkavelingstempo.
Een volgend te lichtvaardige suggestie is die,
waarbij willekeurig de indruk gewekt wordt dat
de landbouw het aan zichzelf te wijten heeft, dat
structurele bezwaren zijn blijven bestaan of de
overhand hebben en dat men nalaat of teveel na
laat onmiddellijk om te schakelen en verbeteringen
aan te brengen. Men gelieve dan echter te besef
fen, dat b.v. van de ongeveer 1,5 miljoen ha cul
tuurgrond, welke in Nederland voor ruilverkave
ling in aanmerking komt, er meer dan twee derde
reeds aangevraagd is, doch van die laatste opper
vlakte tot nog toe geen 10 gereedgekomen en
slechts 15 in uitvoering. Verder moet men
bedenken, dat voor het eerst in Walcheren nog
geen 10 jaar geleden het beginsel van het beschik
baar stellen van Domeingronden met overplaatsing
van bedrijven en vergroten van oppervlakte is toe
gepast. Sindsdien is de roep om „saneren" alge
meen geworden.
Maar wat wil men nu eigenlijk in Nederland?
Toch niet, dat deze zeer omvangrijke werken, welke
bovendien een geweldige aanpassing van de betrok
ken bevolking vragen ik ervaar dat dagelijks
en die niet onaanzienlijke begrotingsposten beteke
nen op ons nationale budget, in enkele jaren tijds
vervolmaakt zullen zijn?
Laat men deze zaak toch nuchter en reëel be
kijken en beseffen, dat bij een programma van
evenwichtige bestedingen en een nog tientallen
jaren vergende uitvoering van Zuiderzee, en Delta
werken, waaruit de nodige nieuwe gronden voort
moeten komen, dat verkaveling in 't algemeen en
vergroting van te kleine bedrijven, tevens ook de
geestelijke voorbereiding van de boerenbevolking
voor dit alles zaken zijn, waarmee nog een boeren-
leeftijd heen gaat. Daarnaast zijn er natuurlijk
aanvullende maatregelen, die zeer behulpzaam en
welkom kunnen zijn, zoals het opkopen voor deze
doeleinden van vrijkomende grond e.d., maar laat
men vooral niet doen of het aan de landbouw ligt
om nu maar „even" het roer om te gooien. Laat
men daarentegen deze landbouw helpen en in de
bij deze problemen betrokken overheids-kringen is
men gelukkig wel van deze belangen doordrongen
om deze ombouw goed en niet te duur te vol
brengen, daarbij een redelijke termijn in acht
nemende. Het gaat hier om het wenselijke en het
mogelijke. Het wenselijke ideaal is bekend; de mo
gelijkheden, o.a. ook die van de waardevolle streek-
verbeteringsplannen, zullen benut worden. Give us
the tools and we '11 do the job. Geef ons de mid
delen en wij zullen het klaarspelen. Het gaat im
mers om de toekomst van onze landbouw.
V estigingseisen.
Een maatregel waaromtrent ons Bestuur in dit
verband waarschijnlijk spoedig tot een uitspraak
zal geraken, is die yan een waarborg voor de meer