De ZEEUWSE
LiDBOEW MAATSCHAPPIJ
Het &icj&nbela.ncj van de
vrije ondernemer.
en ket ^andbouwkuiókoudonderwyó.
742
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
In de rubriek „Van Boerderij en Organisatie" in
het Zeeuws Landbouwblad van 3 november j.l. stelt
de correspondent voor West Zeeuws-Vlaanderen
onder meer:
„dat het eigenbelang van de vrije ondernemer
altijd een grotere arbeidsproduktiviteit te zien geelt
dan bij een sterk geconcentreerd lichaam. In de
eerste plaats omdat de vrije ondernemer met eigen
geld werkt en daarom altijd, ook in een gunstige
tijd, moet werken en sparen, omdat de wisselval
ligheid der conjuncturen en de concurrentie de
vrije ondernemer regelrecht treffen. In de tweede
plaats omdat de omstandigheden in de landbouw
per bedrijf zover uiteenliggen, dat centraal beheer
zeer moeilijk is en een zeer persoonlijke kijk op de
exploitatie van elk bedrijf nodig is, waardoor een
zeer sterke gebondenheid aan dat bedrijf in de loop
der jaren groeit, welke niet ongestraft verbroken
kan worden".
Tot zover de correspondent.
De vraag, die we ons kunnen stellen, is, wat wil
de schrijver hiermee zeggen? Kort samengevat
komt het ons inziens hier op neer: de vrije onder
nemer heeft een grotere arbeidsproduktiviteit, om
dat hij met eigen geld werkt en daardoor onder alle
omstandigheden moet werken en sparen. Hij
spreekt dan over het landbouwbedrijf en zegt, dat
.het persoonlijk element hierbij van overwegende
betekenis is.
Vrije ondernemer en arbeidsproduktiviteit.
Wij zouden nu direkt het begrip „vrije onderne
mer" in discussie kunnen stellen. Wat moeten we
hieronder verstaan? We mogen in dit verband rus
tig aannemen, dat schrijver hierbij doelt op het
zelfstandige bedrijfshoofd, want in hoeverre wij in
onze tijd nog kunnen spreken van de vrije onder
nemer is zeer discutabel. Is het nu inderdaad zo,
dat de arbeidsproduktiviteit van het zelfstandige
bedrijfshoofd zoveel groter is dan van de niet-zelf-
standigen? Wij menen, dat dit in zijn algemeenheid
niet opgaat. De arbeidsproduktiviteit wordt door
een groot aantal factoren bepaald en hiermede
heeft het al of niet zelfstandig zijn weinig te maken.
Juist bij de grotere ondernemingen met een be
hoorlijke graad van specialisatie treffen we vaak
een hoge arbeidsproduktiviteit aan. En juist hier
is het percentage zelfstandige bedrijfshoofderi
meestal gering. Bovendien is het zo, dat de moge
lijkheden tot het verhogen van de arbeidsproduk
tiviteit bij de ene bedrijfstak veel gunstiger zijn dan
bij de andere. De landbouw nu, behoort juist tot
de bedrijfstakken waar een grote arbeidsproduk
tiviteit moeilijk te bereiken is. Dit is niet te wijten
aan de landbouwers, maar aan de typische bedrijfs
omstandigheden in de landbouw.
Nu is het mogelijk, dat de schrijver vooral ge
dacht heeft aan de kwestie van „de eigen zaak",
waarvoor het zelfstandige bedrijfshoofd hart heeft
en waarvoor hij hard werkt. Om met het laatste
te beginnen: hard werken wil nog niet altijd zeg
gen efficiënt werken en dit laatste is wellicht nog
belangrijker dan het eerste. Minder hard en effi
ciënter werken kan tot een grotere arbeidsproduk
tiviteit leiden dan harder en minder efficiënt wer
ken. Zonder aan waardering te kort te doen voor
iemand, die hard werkt, is het toch niet de enige
bron voor een goede arbeidsproduktiviteit.
Het eigenbelang.
Kennelijk zijn we in het hart van schrijvers be
toog aangeland als hij over het eigenbelang van
„de vrije ondernemer" spreekt: het werken voor
de eigen zaak. Wij stellen direkt voorop, dat het
eigenbelang een machtige drijfveer is. De vraag is
echter of dit eigenbelang uitsluitend in verband
gebracht moet worden met het streven naar een zo
groot mogelijk inkomen. Het eigenbelang speelt
bij praktisch ieder mens een rol, al dan niet zelf
standig een beroep uitoefenend. Het percentage der
totale beroepsbevolking, dat een zelfstandig bedrijf
of beroep uitoefent is betrekkelijk gering en het
overige deel is dus in loondienst werkzaam. Deze
mogen dan misschien een minder wisselend in
komen hebben dan de zelfstandigen, maar dat is
niet beslissend voor de mate van inspanning. Ge
lukkig maar. Tenslotte is daar voor de loon- of
salaristrekkende de mogelijkheid van promotie
door goede prestaties, het streven om iets goeds
van zijn werk te maken, de bevrediging een bepaald
bedrijf tot grote bloei te hebben gebracht, de eer,
en dergelijke. Dit nu vinden we zowel bij zelfstan
digen als niet-zelfstandigen. Bovendien zijn er ge
lukkig altijd nog werkenden, die bezield zijn met
een stuk idealisme. Zij zetten zich volledig in zon
der direkt te vragen: wat verdien ik er mee of
word ik er direct beter van. Denken we slechts
aan vele bestuursleden van organisaties, instellin
gen, coöperaties, e.d. Neen, wij geloven, dat de
mensen, die zich volledig en met hart en ziel op
hun taak werpen, in alle groepen van onze bevol
king te vinden zijn, al dan niet zelfstandig. Ook
willen wij nog opmerken, dat indien dat niet het
geval zou zijn, het bij de zelfstandigen alles koek
en ei zou zijn. Hoe komt het dan dat bijvoorbeeld
de ene boer veel meer uit het bedrijf weet te halen
dan de andere; dat er nog altijd zelfstandigen zijn,
die failliet gaan. Hieruit blijkt reeds, dat het zelf
standig zijn niet altijd een voldoende waarborg is
voor goede bedrijfsvoering en goede financiële re
sultaten. Zonder hier verder op in te gaan mogen
we ons inziens stellen, dat het werken voor eigen
zaak niet het allesbeheersende is. Het komt aan op
de persoon zelf, zijn opvattingen, zijn kennis, zijn
bekwaamheid om een zaak te leiden, en dergelijke.
Andere opvattingen.
Schrijver spreekt verder over het werken met
eigen geld door de vrije ondernemer, waardoor hij
altijd moet werken en sparen. Eerlijk gezegd be
grijpen wij dit niet helemaal, maar dat zal wel aan
ons liggen. Het kon wel eens zijn, dat het werken
met andermans geld tot grotere spaarzaamheid
aanzet en tot beter werken dan het investeren van
eigen geld. Tenslotte vraagt de vreemde geldschie
ter op tijd om de rente en/of de aflossingen en
dan moet hieraan voldaan kunnen worden. Ieder
een moet werken en sparen, zij het dan dat wat dit
laatste betreft de zelfstandige extra aandacht moet
besteden aan zijn oudedagsvoorziening, e.d. We
weten heel goed dat dezelfstandige vele sociale
voorzieningen mist, doch dit houdt niet, dat de niet-
zelfstandige het sparen helemaal over boord kan
gooien. Wanneer schrijver sparen in verband
brengt met investeringsmiddelen dan geldt dit niet
alleen voor het zelfstandige bedrijfshoofd, maar ook
voor de naamloze vennootschap en de coöperatie
om maar enkele ondernemingsvormen te noemen.
Tenslotte nog het moeilijke centrale beheer bij
landbouwbedrijven. Wij willen voorop stellen, dat
er meerdere bedrijfstakken zijn waar dit moeilijk
heden op zou leveren. Dat neemt niet weg, dat ook
wij de gedachte niet kunnen bewonderen, die ge
lanceerd is om in bepaalde gevallen concentratie
van landbouwbedrijven toe te passen. Schrijver
spreekt in dit verband ook over de stemmen, die
zijn opgegaan in verschillende vakbladen om de
coöperatiè tot doel te maken met de boeren als mid
del. Voor zover ons bekend is hier sprake geweest
van één stem. Gelukkig is er nog zoiets als demo
cratie in ons land, zodat naar onze mening deze
stem geen schijn van kans zal krijgen. Ongetwijfeld
zullen er nog wel andere wegen te bewandelen zijn
om een bepaald doel te bereiken.
Wij hebben in het vorenstaande getracht, zij het
vrij oppervlakkig, enkele andere facetten te belich
ten, die er aan het betoog van de schrijver in de
rubriek „van boerderij en organisatie" zitten. Er
zou nog veel meer van te zeggen zijn. Juist omdat
op zijn betoog wel het één en ander viel af te din
gen, meenden we op deze wijze een steentje te moe
ten bijdragen tot een evenwichtiger meningsvor
ming. Overigens zijn we blij, dat er in de organisa
ties mensen gevonden worden, die ook schriftelijk
hun opvattingen naar voren brengen. Dit komt het
gehele organisatieleven ten goede.
J. Dij.
Onderschrift van onze Medewerker voor de Ru
briek „Van Boerderij en Organisatie," uit
WEST ZEEUWS VLAANDEREN.
De reactie van de heer Dij op mijn artikel van
3 november j.l. noopt mij ertoe, ter verduidelijking
nog een en ander toe te lichten.
Wanneer we uit een artikel een bepaalde alinea
lichten en deze nader uitwerken, dan komt deze in
een "heel andere sfeer te liggen, dan wannéér we dit
artikel in zijn geheel bezien.
Sprekende over de stem van ir. Emmens, welke
ondertussen in een andere vorm (ir. Dijkstra van
het L. E. I.) inderdaad stemmen geworden zijn, heb
ik speciaal voor de landbouw gezegd, dat het vanuit
bedrijfstechnisch oogpunt zeer moeilijk is om vanuit
een centraal punt een groep individuele landbouw
bedrijven te leiden, zonder daarbij ook de zuiver men
selijke kant geweld aan te doen.
Hoe dit in andere bedrijfstakken is, heb ik niet be
oordeeld.
Wanneer de heer Dij als vanzelfsprekend aanneemt,
dat ik bij het begrip „vrije ondernemer" enkel het
bedrijfshoofd als verpersoonlijking hiervan, scherp
wil stellen tegenover alle loon- en salaristrekkenden,
dan ligt hier het verschil in uitgangspunt van ons
betoog.
Ik zie n.l. het bedrijf van een vrije ondernemer als
geheel, met alle nfedewerkers, die door selectie ge
acht worden op de bres voor de onderneming te
staan, welke met eigen geld werkt en spaart enz.
met daartegenover, als grote tegenspeler, de sterk ge
centraliseerde overheidsinstellingen, welke met an
dermans geld (belastingen, heffingen e.d.) werken en
waarvan ik mij niet aan de indruk kan onttrekken,
dat de nagestreefde belangen soms wel wat erg ver
uit elkaar lopen. Ik meen, dat hiermee de kern van
ons beider artikel in een ander licht komt te staan.
Niettemin ben ik het met de zienswijze, vanuit Uw
standpunt bekeken, volkomen eens en ben ik blij, dat
U mijn artikel, dat blijkbaar voor verschillend uitleg
vatbaar was, van deze kant nader uiteenzet. Het geeft
mij tevens de gelegenheid om mijn mening nader te
omschrijven.
In de statuten der Z. L. M. staat als een der doel
stellingen vermeld: „het bevorderen van het land-
bouwhuishoudonderwijs." Dat de Zeeuwse Land
bouw Maatschappij metterdaad de verwezenlijiking
van deze stelling heeft nagestreefd) en nog steeds
doende is hieraan nog meerdere uitbreiding te ge
ven, bewijzen de 8 landbouwhuishoudscholen, welke
in de loop der jaren in onze provincie zijn verrezen.
Achtereenvolgens werden scholen opgericht te
Zierikzee (1926), Terneuzen (1938), Tholen en Kort-
gene (1939), Schoondijke (1941), Kruiningen (1949),
Axel (1951) en Haamstede (1953). Deze scholen
worden momenteel in totaal door 1362 leerlingen
bezocht. Dit respectabele aantal kan gesplitst wor
den in 813 leerlingen, die volledig dagonderwijs en
549 leerlingen, die in een of andere vorm cursorisch
onderwijs ontvangen.
Het onderwijs wordt door een corps van meer
dan 100 leerkrachten gegeven (sommigen van hen
vervullen uiteraard een nevenbetrekking bij het
landbouwhuishoudonderwijs
Deze cijfers, welke een indruk beogen te geven
van de omvang van dit onderwijs, illustreren in
duidelijke mate de betekenis van het landbouw
huishoudonderwijs voor het Zeeuwse platteland. In
een enige jaren geleden verschenen brochure „Wat
doet de Z. L. M.?" werden onderwijs en voorlich
ting de pijlers van de Landbouw genoemd. Zonder
overdrijving kan gezegd worden, dat het onderwijs
geworden is tot één van de machtigste pijlers,
waarop de brug is geslagen, welke leidt naar het
gestelde algemene einddoel der Z. L. M.„De be
hartiging van de culturele en materiële belangen
en daardoor de verheffing van de landelijke
stand".
Voor deze uitbreiding van het landbouwhuishoud
onderwijs hebben zowel bestuurders als functiona
rissen jaar op jaar geijverd. Veel steun werd daar
bij ondervonden van de plaatselijke autoriteiten en
van de Rijksoverheid, welke bovendien de finan
ciële lasten voor respectievelijk 30 en 70 dragen.
Met waardering vermelden wij het aandeel, dat
de Inspectrice van het Nijverheidsonderwijs in het
met de oprichting en bouw van nieuwe scholen
verband houdende vele werk. steeds heeft ge
had; van haar ging ook dikwijls een sterk stimu
lerende invloed uit. Daarnaast memoreren wij de
medewerkende wijze, waarop de hoofdambtenaren
van het Ministerie van Onderwijs en Rijksgebou
wendienst ons Bestuur veelal tegemoet traden. Niet
in de laatste plaats is het aan deze juiste instelling
te danken, dat de „centrale administratie" op het
Landbouwhuis te Goes zovele zaken zowel be
stuurlijk als administratief naar behoren kan
afwerken. Een voor de buitenstaander misschien
ietwat bureaucratisch opgezette administratie, blijkt
in wezen de sleutel te zijn voor een efficiënt wer
kend apparaat, waarop de drie schijven, Overheid,
Bestuur en Scholen, draaien.
Met de instelling van de Commissie voor het
Landbouwhuishoudonderwijs in 1954 heeft het
Z. L. M.-bestuur door zijn steeds overladen agen
da's hiertoe gedwongen de verdere zorg van dit
onderwijs aan anderen moeten overdragen. De
Commissie heeft inderdaad bewezen bestaansrecht
te hebben, waar nu vele zaken uitvoerig kunnen
worden besproken en aldus „panklaar" gemaakt
de bestuurstafel bereiken.
Het is niet de eerste maal in de geschiedenis der
Z. L. M„ dat een volwassen geworden telg meer
op eigen benen moest leren staan. Van vele instel
lingen thans tot grote bloei en wasdom geko
men vormde de Z. L. M. de bakermat
Tijd voor welgemeende erkenning van verdien
ste is in deze haastige wereld een zeldzaam iets
geworden. Alles draait zonder onderbreking door
en tallozen hebben verleerd even stil te staan bij
de gewone dingen van alledag. Realiseert men zich
b.v. wel wat het betekent over goed georganiseerd
landbouwhuishoudonderwijs te beschikken? Ter
wijl het toch waar is, dat met de opbouw van dit
onderwijs tezelfdertijd één van de belangrijkste
fundamenten voor de ontwikkeling en vorming van
het plattelandsmeisje is gelegd.
Het bestaan van scholen voor het landbouwhuis
houdonderwijs zal veelal met name door de
jongere generatie als iets vanzelfsprekends en
normaal worden beschouwd. Maar het zou heel
(Zie verder volgende pag.X