BEDRIJFSECONOMIE ZATERDAG 8 DECEMBER 1956 739 DE BEREMMING ÏING T 11 j, VAN Landbouwmotorrij tuigen AL DAN NIET GEVOLGD DOOR AANHANGWAGENS Regelmatig ontstaan er moeilijkheden met de voorschriften aangaande de beremming van land- bouwmotorrïjtuigen, al dan niet gevolgd door aan hangwagens. We spreken over „landbouwmotor- rijtuigen", omdat hieronder niet alleen de trekkers, maar eveneens alle zelfrijdende werktuigen e.d. vallen. Onder het woord landbouw moet in dit ge val eveneens tuinbouw, bosbouw, e.d. worden ver staan. In het kort samengevat komen de voorschriften hierop neer: a. Voor alle landbouwmotorrijtuigen: le. alle wielen van de aangedreven as moeten worden af getemd; 2e. de rem vertraging moet tenminste 1 m/sec. 2 bedragen. b. Voor alle aanhangwagens: le. indien niet sneller dan 6 km per uur wordt gereden, zijn er geen voorschriften aan gaande de beremming; 2e. indien sneller dan 6 km per uur wordt ge reden, dan moet(en) de aanhangwagen(s) voorzien zijn van een bruikbare reminrich- ting, die door de bestuurder van de trekker in werking wordt gebracht. De rem eisen voor landbouwmotorrijtuigen. De eisen, waaraan de reminrichting van land bouwmotorrijtuigen moet voldoen, staan vermeld in artikel 74 van het wegenverkeersreglement (WVR). Ze luiden als volgt: a. Alle wielen van de aangedreven'as moeten wor den afgeremd. Indien dus een trekker met vierwiel-aandrijving wordt gebruikt, moet op de weg de voorwielaan drijving worden uitgeschakeld, omdat de voor wielen, voor zover ons bekend, niet kunnen worden afgeremd. Men moet niet denken, dat, indien de berem ming niet in orde is en men een lagere snelheid dan 6 km per uur rijdt, men niet aan deze be paling zou moeten voldoen. Ze geldt voor elk landbouwmotorrijtuig. Zonder goede remmen mag men er niet mee op de weg komen. b. De remvertraging, d.w.z. de snelheid, waarmee Wordt afgeremd, moet op een droge of nagenoeg droge en horizontaal liggende weg, tenminste 1 m/sec. 2 bedragen. Dit betekent dat, indien een landbouwmotorrij tuig een snelheid van 16 km per uur rijdt, d.i. ongeveer 4,5 meter per seconde, de trekker bin nen 4,5 seconde stil moet staan. De remweg, d.i. de afstand, die het motorrijtuig in deze 4,5 se conde heeft afgelegd, mag dan maximaal 10 meter bedragen. Bij een snelheid van 6 km per uur mag de remweg maximaal 1,5 meter zijn. Op de onder a en b genoemde eisen is geen enkele uitzondering mogelijk. Deze eisen zijn veel milder dan voor normale motorrijtuigen Hiervoor moet de bedrijfsrem alle wielen, ook de niet aangedreven, remmen. Bovendien moet nog een tweede rem aanwezig zijn en gelden nog een aantal voorschrif ten aangaande de constructie en de plaats van de remmen. De remvertraging voor normale motorrijtuigen moet tenminste 3.86 m/sec. 2 bedragen. Bij een snelheid van 16 km per uur bedraagt de remweg maximaal 2,5 meter en bij een snelheid van 32 Hm per uur ongeveer 10 meter. De gebruikers van zelfrijdende werktuigen die nen te onthouden, dat aan deze werktuigen, zoals maaidorsers, spuitmachines, e.d. die volgens het wegenverkeersreglement ook als motorrijtuigen dienen te worden beschouwd, dezelfde eisen wor den gesteld als aan de trekkers. Indien de remmen en beremming niet aan de voor de landbouwmotorrijtuigen genoemde eisen voldoen, dan mag met deze werktuigen niet over de weg worden gerede... In verband met de remconstructie moet aan het landbouwmotorrijtuig bij gebruik op de weg vol gens het Landbouwveiligheidsbesluit bovendien de eis worden gesteld, dat de rempedalen, indien, zoals meestal het geval is, er twee onafhankelijk van elkaar te bedienen pedalen voorkomen, deze met elkaar kunnen worden verbonden. Bij de aanschaf fing van de trekker dient men hierop te letten. De rem-eisen voor aanhangwagens. De in het onderstaande behandelde eisen gel den alleen voor aanhangwagens, die worden voort bewogen door landbouwmotorrijtuigen. Aanhang wagens zijn volgens het WVR alle voertuigen, die door een motorrijtuig, dus trekker of zelfrijdend werktuig, worden voortbewogen. In het spraakgebruik wordt nogal eens gespro ken over een wagen, terwijl een aanhangwagen wordt bedoeld. Ook een zaaimachine of een dors machine, die door een trekker worden voortbe wogen, zijn aanhangwagens in de zin der wet. Dit wordt in de praktijk veelal over het hoofd gezien, waardoor allerlei moeilijkheden ontstaan. Voor een aanhangwagen gelden geen remvoorschrif- ten, mits met het motorrijtuig niet sneller dan 6 km per uur wordt gereden. Aan de voorzijde van de trekker moet in dit geval het bord met „6 km" worden aangebracht. Indien echter sneller dan 6 km per uur wordt gereden, dus tot 16 km per uur, is dit alleen toe gestaan, indien de aanhangwagen(s) L (zijn) voor zien van een bruikbare reminrichting, die door de bestuurder van de trekker in werking kan worden gebracht en indien de wielen van de aanhang wagen^) van luchtbanden zijn voorzien. Als bruikbare reminrichting is op een aanhang wagen toegestaan de oplooprem en de rem, die door middel van een touw wordt bediend. Alleen dient het touw in goede staat te verkeren en niet al te dun te zijn, omdat men anders op grond van artikel 13 WVR kan worden bekeurd, omdat het voertuig dan rijtechnisch niet in voldoende staat van onderhoud verkeert. Onzes inziens is elke rem, waarvan de bediening binnen het bereik van de trekkerbestuurder ligt, toelaatbaar. Indien door een landbouwmotorrijtuig twee aan hangwagens worden voortbewogen met een snelheid boven 6 km per uur, dan moeten beide beremd zijn. De tweede aanhangwagen zal om praktische rede nen van een oplooprem moeten zijn voorzien, omdat men de rem van de tweede aanhangwagen nor maal niet door middel van een touw zal kunnen bedienen. Er verschijnen zo nu en dan berichten in de pers, dat alleen luchtdruk- of hydraulische remmen nog aan de wettelijke eisen voldoen. Dit is echter niet juist. Het is natuurlijk een heel andere zaak, indien iemand om praktische redenen tot aanschaf fing van bovengenoemde remmen overgaat. Men blijft echter aan de 16 km snelheid gebonden. Beremming; van één-assige aanhangwagens. Tot nu toe gelden hiervoor dezelfde remvoor- schriften als voor de normale aanhangwagens. Ook de één-assige aanhangwagens met aangedreven, as vallen onder de voorschriften, evenals de één- assige getrokken werktuigen. Hier dient men wei acht op te slaan. Het Landbouwschap heeft zich tot de minister van Verkeer en Waterstaat gewend om vrijstelling te verkrijgen van de remvoorschrif- ten voor één-assige aanhangwagens, waarvan de druk per wiel minder dan 375 kg bedraagt. De normale motorrijtuigen hebben hiervoor namelijk wél vrijstelling. Zodra hierover meer bekend is, zal dit worden gepubliceerd. Nu een groot gedeelte van het landbouwtrans- port over de Weg door middel van landbouwtrek kers en aanhangwagen(s) plaats vindt, verdient het alle aanbeveling om aan de beremming de nodige aandacht te besteden. Tijdens de wintermaanden kunnen alle aan hangwagens nog eens worden gecontroleerd, zodat het rollend materiaal aan de gestelde eisen voldoet. Men moet bedenken, dat, indien de veiligheid op de weg door een foutieve beremming in gevaar wordt gebracht, men hiervoor weieens zwaar zou kunnen moeten boeten. Ook in dit geval is voorkomen beter dan ge nezen. November 1956, Ir. A. J. DE WILDT, Secretaris subcommissie Wegen- verkeersvraagstukken van het Landbouwschap. (XLII) In de vorige schets zagen wij, dat de zuivere machinekosten voor de nieuwe machine bedroegen f 1500,per jaar. Indien de Coöp. Vereniging nu met de oude duurdere machine blijft werken, zullen de kosten, welke deze machine met zich brengt, maar voor een gedeelte in de kostprijs, het schoonloon, kunnen worden opgenomen. Zou deze vereniging de volle kosten der oude machine ad f 2353,83 inberekenen, dan zal ze niet kunnen concurreren met andere schoningsinrichtingen die met een nieuwe machine werken, daar deze maar f 1500,kosten hebben. Het gevolg zal zijn, dat men het schonen aan an deren zal opdragen. (De aandachtige lezer vergeve ons, dat we hier geen rekening heien met verplicht schonen voor de leden der Co- peratieve Vereniging.) Nu is bekend, lat de onderhoudskosten der ma chine in het 4e en 5e jaar zullen bedragen f300,f400,— ^n f 500,Daar de totale machine- kosten maar f 1500^per jaar kunnen bedragen, is voor afschrijving en-rente maar over in: het 3e gebruiksjaar 1500,300,1200, het 4e gebruiksjaar 1500,„400,„1100, het 5e gebruiksjaar 1500,500,1000, Met behulp van deze gegevens moeten we nu trachten vast te stellen wat voordeliger is: de oude machine inruilen voor de nieuwe op het éind van het tweede, derde, vierde of vijfde jaar. Om dit te weten, moeten we vergelijken in welk geval de oude machine meer opbrengt: bij inruil, of bij voortgezet gebruik. In bedrijfseconomische termen zegt men dat de onderneming moet vergelijken de directe opbrengst- waarde (hier inruilprijs) met de indirecte opbrengst- waarde (de contante waarde van alle bedragen, die voor de machine in de kostprijs worden inberekend, en de contante waarde van de restwaarde). Dit lijkt ingewikkeld, maar is tamelijk eenvou dig als we goed de begrippen der vorige schets in het oog houden. Stel we blijven met de. machine werken tot aan het eind van het 3e jaar. De inruilprijs (verkoopopbrengst) is dan 2975, De in de opbrengst van onze diensten (schoonloon) terug te verdienen af schrijvingen bedragen 1200, Gerekend vanaf het eind van het tweede jaar moeten we op deze bedragen 1 jaar wachten. Op basis van 4 rente per jaar zijn deze 4175,con tant waard 4014,43 (indirecte opbrengstwaarde), terwijl we bij inruil ontvangen 4000,Het blijkt dus voordeliger over de inruil vast 1 jaar uit te stellen. Stellen we nu, dat we de machine pas inruilen aan het eind van het vierde gebruiksjaar. De inruilprijs is dan 2000,—* We zullen nog verdienen afschr. 3e jaar 1200,— en afschrijving 4e jaar 1100, De contante waarde van déze 3 bedragen is aan het eind van het tweede jaar (waarop deze Coöpe ratie haar berekeningen opstelt) (4 rentebasis) 1200,over 1 jaar contant waard ƒ1153,85 1100,over 2 jaar contant waard1017,01 2000,over 2 jaar contant waard1849,11 Totaal contante waarde 4019,97 Daar de indirecte opbrengstwaarde aan het eind van het 4e jaar groter is, wordt het voordeel dus nog iets groter, als we niet de inruilprijs van ƒ4000,— vergelijken. We willen nu ook nog nagaan, hoe de situatie is aan het eind van het vijfde jaar. Beredenering als boven, zouden we: afschr. 3e jaar, 1200,contant waard 1153,85 afschr. 4e jaar, „1100,—r contant waard „1017,01 afschr. 5e jaar, 1000,— contant waard 889, contante waarde van de restw. 1000,889, Totaal indirecte opbrengstwaarde 3948,86 We zien nu een daling. De volgende tabel geeft van één en ander een beknopt overzicht. (Zie tabel onderaan) Uit bovenstaande blijkt dus, dat we de machine het voordeligst nog 2 jaar kunnen gebruiken en dat inruil aan het eind van het vierde gebruiksjaar dus aanbeveling verdient. Het zou ons niet verwonderen als er onder onze lezers zijn, die na lezing van bovenstaande zouden opmerken, dat deze en soortgelijke berekeningen van weinig praktisch nut zijn. Deze conclusie noemen wij dan zonder meer onjuist. Het betrekkelijk ge ringe verschil in de gegeven bedragen moeten we voorbijzien. Dit is slechts gevolg van het voorbeeld. We zouden gemakkelijk veel sterker sprekende cij fers hebben kunnen geven. Maar er is nog een andere zijde aan dit geval en wel deze. Als men de indirecte opbrengstwaarde niet kent, mist men een uiterst waardevol gegeven om een bepaalde inruilprijs te beoordelen. In onze tijd, waarin het veelvuldig voorkomt dat voor bepaalde werktuigen, die „economisch" "ver sleten zijn, een vrij hoog bod wordt gedaan, is kennis van bovenstaande zeer waardevol. Met deze schets besluiten wij de behandeling der duurzame produktiemiddelen, om in enkele vol gende schetsen aan de grond onze aandacht te wijden. B. MEIJERS, Dir. Boekhoudbureau Z. L. M. Tijdstip van inruil eind 2e jaar 3e 4e 5e 5e jaar 389, contante waarde afschrijvingen 4e jaar r 1017.01 t# 1017.01 3e jaar 1153.85 1153,85 1153.85 inruilprijs 4000.- 2860.58 1849.11 889,— Totïfèil cont. waarde ƒ4000,— 4014,43 .4019.97 3948,86

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1956 | | pagina 3