VAN VADER OP ZOON
waarin opgenomen
DE BOERENJEUGD
Gras- en
Klaverzaden
Gebrs De Jongh - Goes
IS NICT ALTUO
No. 2339. Frankering bij abonnement: Terneuzen ZATERDAG 11 AUGUSTUS 1956.
44e Jaargan#
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
Officieel Orgaan van de
ZEEUWSE LANDBOUW MAATSCHAPPIJ
en de LANDBOUW JONGEREN GEMEENSCHAP
ZEELAND
Dr. A. Maris schrijft in het nummer van 4 juli van „Economisch Statistische
Berichten", dat we nog steeds middenin een agrarische revolutie zitten.
De landbouw moet zich voor een deel nog aanpassen aan de mogelijkheden
die de ontwikkeling van techniek en industrie bieden. De landbouwende bevol
king neemt af, terwijl de mechanisatie toeneemt. Dit betekent dat dezelfde
produktie met minder mensen plaats kan vinden. Of met andere woorden: de
arbeidsproduktiviteit neemt toe. Deze ontwikkeling betekent, dat nog meer
boerenzoons en zoons van landarbeiders de landbouw vaarwel zullen moeten
zeggen, dan in het verleden het geval was.
Er zullen in de toekomst dus steeds meer mensen vrijkomen, die in de
industrie of de handel een plaats moeten zien te vinden. Voorlopig is het eind
stadium van deze ontwikkelingsgang in de meeste landen bereikt, als de agrarij
sche bevolking gedaald is tot 12 van de totale bevolking.
Men kan het ook anders uitdrukken door het aantal werkers per 100 ha
te vergelijken. In dit opzicht is de vergelijking die Dr. Maris met Denemarken
maakt, buitengewoon belangwekkend. Deze grootste concurrent op de buiten
landse markten ziet kans ongeveer eenzelfde produktie per 100 ha voort te
brengen met veel minder mensen.
Terwijl in Nederland dit aantal nog boven de 20 ligt, kan men het in
Denemarken per 100 ha reeds af met 12 arbeidskrachten.
Er bestaat dan ook aldus de schrijver ^geen enkele reden de afname
van de landbouwende bevolking als een verontrustend verschijnsel te zien,
zolang het peil van Denemarken niet gehaald is.
Hij komt tot de conclusie dat er in Nederland 40.000 boerenzoons teveel zijn
en dat we in Nederland moeten streven naar 130.000 bedrijven met 45.000 mede
werkende boerenzoons. Wanneer hij aanneemt dat er op den duur 100 a 125.000
landarbeiders overblijven, dan komt hij tot een beroepsbevolking in de landbouw
van 275.000 300.000 personen. Hoezeer deze cijfers afwijken van de huidige
situatie kan men nagaan als men weet dat het aantal landbouwbedrijven boven
1 ha in 1955 186.000 bedroeg en het aantal beroepspersonen in de landbouw
500.000, waarvan 110.000 medewerkende boerenzoons (in 1947).
Deze cijfers van Dr. Maris zijn overigens nog heel wat lager dan die welke
Ir. Kneppelhout tijdens de Landbouwweek noemde (afname met 100.000 a 150.000
beroepspersonen)
De Noord-Bevelandse ruiters lieten j.l. zaterdag bij de Provinciale Kampioenschappen
in Heinkenszand een kranig stukje rüiterkunst zien met hun uit 6 ruiters en
3 paarden bestaande pyramide.
derlandse verhoudingen een acceptabe
le leeftijd is om zelfstandig boer te
worden.
Om te laten zien hoe belangrijk deze
leeftijd is voor de berekening van het
overschot, zijn door de schrijver bere
keningen uitgevoerd voor het op ver
schillende leeftijden zelfstandig wor
den (25, 27, 29 en 31 jaar). Laten we
de bedrijven beneden 5 ha buiten be
schouwing, dan zien we de volgende
gebracht dat van de boerenzoons die
buiten de landbouw terecht kwamen 'n
beroep kozen dat lager gewaardeerd
werd dan dat van hun vader.
•Deze ontwikkeling moet worden te
gengegaan. Dat kan ook wanneer de
ouders hier hun medewerking aan ge
ven.
Niet alleen de zoon die het bedrijf
overneemt moet een goede opleiding
ONTWIKKELING
OP GANG.
REEDS
Men kan dit vooruitzicht niet aan
trekkelijk vinden, doch dient ook te be
denken, dat deze ontwikkelingsgang
reeds uit de cijfers van de laatste jaren
naar voren komt. In de laatste 5 jaar
nam het totaal aantal landbouwbedrij
ven met 17.700 af (ruim i500 per jaar),
doordat het aantal bedrijven van 15
ha met 9.800 afnam. Helaas staat hier
een toename in de klasse van 510 ha
en van 1020 ha tegenover en een af
name van de grotere bedrijven.
Overigens schijnt men in regerings
kringen er niet te gerust op te zijn, dat
deze ontwikkelingsgang uit zichzelf tot
stand zal komen. Naar verluidt zou
men overwegen een zinsnede over het
uitkopen van de te kleine bedrijven in
het regeringsprogramma op te nemen.
Als men wil nagaan of voldoende
boerenzoons het ouderlijk bedrijf vaar
wel zeggen, kan men het beste zien
hoeveel zoons, die ouder dan 25 jaar
zijn, nog op de bedrijven aanwezig zijn.
Is het aantal van deze boerenzoons
te hoog, dan wijst dit er op, dat er ook
zoons op het bedrijf zijn achtergebleven,
die daar geen toekomst hebben, tenzij
dit bedrijf gesplitst zou worden.
WISSEKERKE: Woensdag 15 augus
tus in hotel „De Kroon."
OOSTBURG: Woensdag 15 augustus
in café „De Windt."
TERNEUZEN: Woensdag 15 augus
tus in hotel „Des Pays-Bas."
ZIERIKZEE: Donderdag 16 augustus
in hotel „Huis van Nassau."
MIDDELBURG: Donderdag 16 augus
tus in café „De Eendracht."
Uiteraard is ook het verschil tussen
de grootte-klassen van veel betekenis.
Om niet door een teveel aan cijfers het
geheel onoverzichtelijk te maken, be
perken we ons hier tot de zeekleigron
den en de zandgronden. We laten daar
bij de tuindersbedrijven buiten be
schouwing, omdat deze een geheel
eigen positie innemen en ook nauwe
lijks met dit vraagstuk te maken heb
ben.
overschotten en tekorten optreden:
Aantal boerenzoons van 25 jaar en-ouder
zelfstandig op de leeftijd van:
25 jaar
27 jaar
29 jaar
31 jaar
Zeekleigebieden
2961
1488
26
1540
Rivierkleigebieden
2740
1879
993
107
Weidestreken
3501
1601
336
2281
Zandgronden
13735
9365
4801
236
Veenkoloniën
626
333
31
271
Tuinbouwgebieden
1181
331
469
1269
Totaal
24.664
15.019
5006
5018
Zeekleigronden
Zandgronden
Kleiner dan
5 ha
3.8
2.4
Aantal boerenzoons ouder dan 25 jaar
per 100 bedrijven.
5—10
ha
11.6
7.0
10—20
ha
21.9
12.5
20—30
ha
28.1
13.5
Groter dhn
30 ha
30.7
15.2
Naarmate het bedrijf dus groter
wordt, neemt het aantal zoons boven de
25 jaar toe.
Op de zeekleigronden is het aantal
zoons op bedrijven boven de 10 ha te
groot, doch op de zandgronden doet zich
dit verschijnsel reeds zeer sterk voor op
de bedrijven die groteh zijn dan 5 ha.
Opmerkelijk is dat het aantal opvol
gers op de bedrijven die kleiner zijn dan
5 ha, te klein is om de goede opvolging
te verzekeren. Gedeeltelijk zal dit op re
kening van de aard van deze kleine be
drijven moeten worden geschoven, die
doorgaans slechts aan één man werk
geven. Anderzijds is dit ook wel een
symptoom van de geringe animo die
onder de jongeren in vele gebieden be
staat om de plaats van vader in te gaan
nemen.
De uitkoopregeling, waarbij niet al
leen de grond wordt overgenomen,
doch ook een vergoeding wordt gegeven
wegens inkomstenderving zal wellicht
voor velen op leeftijd zonder opvolgers
een oplossing zijn, die hem na een leven
hard werken een verdiende onbezorgde
oude dag" kan bezorgen.
Tenslotte is ook de berekening van
het teveel aan boerenzoons i.v.m. de
leeftijd, waarop de zoon zelfstandig
wordt van belang.
De schrijver gaat er hierbij van uit
dat de leeftijd van 27 jaar voor de Ne-
Het later zelfstandig worden van de
boerenzoons lijkt dus op het eerste ge
zicht een uitnemend middel om het
probleem op te lossen, al kan men op
de zandgronden alleen een oplossing
vinden door gemiddeld eerst op 31-jari-
ge leeftijd de zelfstandigheid in te laten
gaan. Doch laten we ons goed realise
ren dat iedere vertraging in dit zelf
standigheidsproces de duur van het boer
zijn ook bekort. In de berekening is
aangenomen dat de boer op 63-jarige
leeftijd ophoudt. Wordt hij eerst later
zelfstandig, dan zal hij veelal noodge
dwongen wat langer willen blijven boe
ren om de schade in de jeugd opgelo
pen weer wat in te halen.
Wat dus op het eerste gezicht een
aardige oplossing lijkt, is dit in het ge
heel niet. De 36-jarige periode waar
Dr. Maris in zijn berekeningen van uit
gaat, is zeker niet overdreven als men
ziet hoevelen tegenwoordig noodge
dwongen langer op het bedrijf blijven.
Daarom is de enige juiste en afdoen
de oplossing van dit moeilijke vraag
stuk gelegen in het verschaffen van een
goede positie in andere bedrijfstakken.
Daarbij moet in ieder geval gewaakt
worden voor een daling op de beroeps
ladder t.o.v. de ouders. Onderzoekingen
in zandgemeenten hebben aan het licht
hebben. Ook de andere zoon(s) hebben
dit nodig. Willen ze een beroep dat veel
met de landbouw heeft te maken, laat
ze dan de landbouwwinterschool of zo
mogelijk de middelbare landbouwschool
volgen. In alle gevallen is het echter
ge.wenst dat aan de eigenlijke vakop
leiding een goede algemene scholing
voorafgaat, zoals deze te krijgen is op
de MULO, doch nog liever op de hoge
re burgerschool of liet gymnasium.
Wie zijn kinderen deze opleiding geeft,
opent de weg naar een goede toekomst
en zul in vele gevallen vermijden dat
zijn kind later met spijt terugdenkt aan
de in zijn jeugd gemiste kansen.
(Advertentie).
Voor Uw benodigde
INLANDSE EN IMPORT
naar
Import - Export
POSTBUS 35
„Zaait „VICTORIA" zaden'»