Wat kan mijn zoon worden?
Voorlichtingsavond machinaal melken.
191
Zoeken naar nieuwe wegen
ZATERDAG 31 MAART 1956
Wanneer op bovenstaande vraag het antwoord gegeven moet worden ..geen boerzullen
de ouders zich tijdig moeten beraden cp de mogelijkheden hun zoon een geschikte opleiding
te geven voor het beroep, dat hij later graag zou willen uitoefenen. Maar welk beroep is dat
Het is begrijpelijk, dat boerenzoons, als ze niet zelfstandig ondernemer kunnen wordentoch
graag in de landbouwsector willen blijven. Niet in alle gevallen zal dit de meest aanbevelens
waardige oplossing zijn. doch in vele gevallen zal deze stap toch wel geadviseerd kunnen worden.
Dit is dan ook de reden, dat we een rubriek openen teneinde voorlichting te geven over
beroepen, die buitengewoon geschikt zijn voor boerenzoons die daarvoor de noodzakkelijke
opleiding hebben genoten. Naast de opleiding wordt ook aandacht besteed aan het salaris,
daar de maatschappelijke positie hier vanzelfsprekend sterk mee samenhangt.
We hopen met deze voorlichting te bevorderen, dat de ouders zich tijdig met deze zaken
bezig gaan houden en. zo nodigadviezen over de mogelijkheden voor hun kind gaan inwinnen.
We openen deze rubriek met een algemene beschouwing over de beroepskeuze.
REDACTIE.
BEROEPSKEUZE VOOR BOERENZOONS.
Door gebrek aan beschikbare be
drijven of grond voor nieuwe be
drijven wordt het verkrijgen van
een boerderij voor de z.g. overtol
lige boerenzoons een steeds nijpen
der probleem.
Door het positieve standpunt in
de bestuursorganen, dat verdere
versnippering van landbouwgrond
in het algemeen moet worden te
gengegaan, door de toenemende
mechanisatie der bedrijven, en door
steeds toenemende moeilijkheden
om tot oprichting van nieuwe
tuinbouwbedrijven te geraken,
komt dit probleem in een zodanig
staduim, dat het overwegen en
stadium, dat het overwegen en
len noodzakelijk wordt. Landbouw
is lange tijd een aantrekkelijk vrij
beroep geweest, andere beroepen
hebben reeds eerder met dit pro
bleem rekening moeten houden.
Het vraagstuk van beroepskeuze
is daardoor maatschappelijk niet
nieuw. Bepaalde richtlijnen zijn
bekend, wetenschappelijke voor
lichting is zelfs beschikbaar.
De aangeboren gehechtheid aan
het ouderlijk en voorouderlijk be
roep, naast de liefde voor bodem
en vrije natuur, maakt het van
zelfsprekend, dat men bij de nood
zakelijke beroepskeuze voor over
tollige boerenzoons, in de eerste
plaats zijn gedachten laat gaan
naar verwante bedrijven of be
roepen.
Er zijn meerdere redenen, om
deze „vanzelfsprekende" voorkeur
met maatschappelijke hardheid te
beoordelen.
In de eerste plaats, is het be
slist niet zeker, dat voor de betrok
ken boerenzoons de meest doel
matige ontplooiingsmogelijkheden
Door Ir. A. BLOM,
Inspecteur Algemene Dienst
N.V. „Grontmü."
in de aanverwante bedrijfsgroepen
liggen.
Waarschijnlijk is dit idee een ge
volg van het zoeken van de weg
van de minste weerstand, een be
slist verwerpelijk uitgangspunt.
In de tweede plaats is er naast
het boerenbedrijf een sterke so
ciale ontwikkeling in andere be
drijfsgroepen tot stand gekomen,
waarbij aan vrije tijdsbesteding
zeer grote aandacht is gewijd, en
waarbij recreatie in de vrije na
tuur met als doelstelling, -ge
zonde en blijde levenscultuur
een vooraanstaande plaats in
neemt.
In de derde plaats heeft ieder
mens ineen bepaalde gemeen
schap in de eerste plaats plichten
en pas in tweede instantie rech
ten. De beroepskeuze dient dus te
worden afgestemd op de gemeen-
schaps-belangen, op gemeenschaps
plichten met algemene doelstel
ling: „de juiste man op de juiste
plaats". Meerdere bedrijfsgroepen
vragen niet alleen een aantal
nieuwe krachten, maar ook nieuw
bloed. Bovendien is het een groot
boerenbelang, dat in andere be
drijfsgroepen het boerenbloed ver
tegenwoordigd is.
De feitelijke beroepskeuze wordt
o.m." beheerst door de geschiktheid,
de persoonlijke aanleg en oplei
ding voor een bepaalde functie.
Een test voor beroepskeuze is ge
wenst. Het is voor betrokkenen
persoonlijk van groot belang, dat
hun opleiding en vorming zodanig
is, dat wij voor bepaalde, resp.
hogere functies, aan fundamentele
eisen voldoen.
Deze fundamentele eisen wor
den voor iedere functie beheerst
door de z.g. gezichtpunten, hierna
te noemen G. P. van werkclassi-
ficatie.
De meest gebruikelijke G. P. zijn
die van de z.g. „genormaliseerde
methode" voor werkclasslficatie,
en luiden:
1. Kennis.
2. Zelfstandigheid (begrip, in
zicht, vindingrijkheid, initia
tief, besluitvaardigheid, be
zonnenheid, organisatie).
3. Contact met anderen.
4. Gezag.
5. Uitdrukkingsvaardigheid.
6. Bewegingsvaardigheid.
7. Materiaal- en machinegevoel.
8. Bezwaren aan de arbeid ver
bonden (zwaarte, inspannende
houding, bezwarende oplet
tendheid, werksfeer, persoon
lijk risico).
9. Speciale eisen.
10. Afbreuk risico.
Het niveau van deze G. P. wordt
voor iedere functie aan de hand
van de z.g. functie-omschrijving-
bepaald.
Al naar de gedane beroepskeuze,
eigen capaciteiten en mogelijk
heden, dienen betrokkenen te zor
gen, dat zij voldoende voorbereid
in het gekozen beroep gaan star
ten, en de mogelijke promotiekan
sen ernstig nastreven.
Op donderdag 1 maart is in de
„Prins van Oranje" te Goes een
voorlichtingsavond gehouden op
het gebied van het machinaal-
melken, onder leiding van de
Rijkszuivelconsulent, Ir. W. L.
Harmsen.
Tjjdens de opening werd een
overzicht gegeven van de ontwikkeling van het
machinaal-melken in Nederland. Er zijn thans onge
veer 10.000 melkmachines in bedrijf, waarmee onge
veer 12 van de Nederlandse melkveestapel wordt
gemolken. In Zeeland heeft het machinaal-melken
nog weinig verbreiding gevonden. Het veelal voor
komen van een gering aantal melkkoeien per bedrijf
is hiervan wel de hoofdoorzaak. In Zeeland zijn
slechts rond 180 bedrijven met meer dan 10 melk
koeien. Ongeveer 2% van de Zeeuwse melkvee
stapel wordt thans machinaal gemolken en vindt
toepassing op 41 bedrijven. De bedrijven, waar
machinaal wordt gemolken, liggen nogal sterk ver
spreid. Om deze redenen hebben de gebruikers zeer
weinig onderling contact om van gedachten te wis
selen omtrent hun ervaringen. Een bijeenkomst,
welke in het teken van het machinaal-melken staat,
kan veel bijdragen tot het doelmatig gebruik van de
melkmachine.
De heer D. M. Rouw te Goes hield een causerie
over zijn ervaringen met het machinaal-melken. Hij
was na de oorlog één der eersten in Zeeland, die
overging tot het machinaal-melken. Het had heel
wat voeten in de aarde, voor het zover was. Om
met een en ander op de hoogte te komen, had hij
meerdere bedrijven buiten de provincie bezocht. Ook
waren hem verschillende gruwelverhalen verteld, als
sterke produktiedaling, uierontstekingen en zelfs
bloedmelken. Na zijn keuze te hebben bepaald be
treffende het merk, was hij echter vol vertrouwen
met machinaaDmelken begonnen.
Van produktiedaling was hem nooit iets gebleken.
Moeilijkheden van betekenis bij het melken met de
machine, waren bij hem niet voorgekomen. Van het
begin af aan was altijd gestreefd naar een zo kort
mogelijke melktijd per koe. Dit streven moet steeds
aanwezig zijn. Het werd van veel belang geacht, dat
de gebruiker goed op de hoogte is met de werking
van de melkmachine. De theoretische cursussen in
melkmachine-kennis, welke voor dit doel worden
gehouden, dragen veel bij om dit te bereiken. Door
hem was in de loop der jaren in bepaalde handelin
gen wel eens een wijziging toegepast. De eerste tijd
was door hem de voorbehandeling van de koe steeds
toegepast volgens de zgn. natte methode. De zgn.
droge voorbehandeling gaf z.i. een beter resultaat;
dit vooral in het koude jaargetijde.
De ervaringen van de heer Rouw omtrent het
machinaal-melken zijn zodanig, dat hij de melk
machine niet meer zou willen missen.
Vervolgens sprak de heer J. H. Lantinga te Mid
delburg, over de betekenis van een goede voorbehan--
deling bij het melken en in het bijzonder bij het
machinaal-melken.
In de praktijk is er een duidelijk verschil tussen
goed en slecht melken. Dit verschil wordt bepaald
door de hoeveelheid melk, die per minuut wordt ge
wonnen. Dit geldt zowel voor hand- als machinaal-
melken. Bij goed handmelken dient gemiddeld 1 kg
melk per minuut te worden gewonnen en bij machi
naal-melken 2 kg, gerekend naar normale koeien
in de eerste helft van de lactatieperiode.
Bepalend is, dat bij het verkrijgen van deze melk-
snelheid de gemoedstoestand van de melkkoe zodanig
is, dat deze de melk vlot wil afgeven. De koe moet
het melken aangenaam vinden. Bij het te lang blij
ven melken, zal de koe de melk minder vlot afgeven.
Ook zal dan niet al de, in de uier aanwezige, melk
worden verwijderd. Dit houdt verband met een door
het hersenaanhangsel afgescheiden hormoon (oxyto-
cine), hetwelk het mogelijk maakt, dat de koe de
melk laat schieten en na een zekere tijd de melk
(Zie verder pag. 190, 2e kolom.)
Het discussieforum, dat deze week ter gelegen
heid van de algemene vergadering van het Land
bouwcoöperatie-centrum voor zuidwest Nederland
werd gehouden, heeft de aandacht gevestigd op de
eisen die. aan de coöperatie van vandaag gesteld
mogen en moeten worden. Door de voorzitter
Ir. Geuze, werd daarbij onderscheid gemaakt tussen
de zakelijke instelling van het bedrijf en de ver
eniging, die meer een ideëel doel heeft.
In dit gesprek moest de vraag ter tafel komen
of de zeggenschap van de leden wel voldoende is
en of deze wel genoeg tot gelding kan komen.
Deze vraag is niet overbodig bij de snelle ont
wikkelingsgang, waarbij we de bevoegdheden zien
verschuiven van het bestuur naar de directeur en
van deze vaak weer naar overkoepelende centrale
organisaties.
Toch werd de vraag of de leden voldoende
mogelijkheid hebben zich uit te spreken over de
gang van zaken, bevestigend beantwoord, al werd
er van verschillende zijden aan toegevoegd dat de
leden niet altijd van deze mogelijkheid gebruik
maken. Enerzijds kan dit het geval zijn omdat de
coöperatie steeds groter wordt, of dit van het begin
af reeds geweest is, waardoor deze verder van de
leden af komt te staan. Doch anderzijds speelt ook
de belangstelling een grote rol. Als het doel van
de coöperatie bereikt is, vinden velen dat hun be
langstelling verder niet noodzakelijk is. Hun sym
pathieke belangstelling hangt ten nauwste samen
met de mate waarin hun beurs erbij betrokken is.
Zolang het goed gaat hoort men hen niet.
Het is de natuurlijke neiging wat ook wel op
deze vergadering naar voren kwam zich aan
deze situatie aan te passen. Toch werd daar terecht
uitdrukkelijk tegen gewaarschuwd, omdat de be
langstelling, die zich nu voornamelijk richt op de
melkbxis met een niet goed passend deksel en an
dere zeer persoonlijke zaken, omgebogen moet wor
den. Er zijn vele middelen die daarvoor dienstig
zijn en zowel liggen in de sfeer van de aankleding
der vergadering, als in het persoonlijk contact van
bestuursleden en functionarissen met de leden.
In al deze contacten moet de openhartigheid
over de gang van zaken in het bedrijf voorop staan,
zelfs als de „concurrenten" daarvan zouden leren.
Deze openhartigheid geeft het vertrouwen en de be
langstelling waar de coöperatie des te meer be
hoefte aan heeft, naarmate de verhoudingen door
de ingewikkeldheid verder uit elkaar dreigen te
groeien.
Zo werd er openhartige taal gesproken over de -
problemen waarmee vrijwel alle coöperaties te
maken hebben. Merkwaardig was ook de wijze
waarop de vergelijking met de N.V. aan de orde
kwam. Principieel is er, wat de zeggenschap van
onder op betreft, geen verschil met de coöperatie.
Maar praktisch wel, omdat de N.V. te maken heeft
met de kring van de beleggers (aandeelhouders) en
die van de klanten, die verschillende belangen heb
ben. Terwijl de coöperatie deZe twee categorieën
in zich verenigt en daardoor des te meer een
lichaam geworden is dat voor de bestaanszekerheid
van de boeren op doeltreffende wijze weet op te
komen.
Het is vooral deze bestaanszekerheid die de
standsorganisatie als belangenbehartigende ver
eniging van de boeren in de meest algemene zin
des woords aantrekt en de ontwikkeling in de
coöperatieve sector nauwlettend doet volgen.
Ten onrechte wordt door het particuliere be
drijfsleven wel eens de conclusie getrokken, dat
deze belangstelling geheel eenzijdig zou zijn.
We zouden daar tegenover willen stellen, dat
de standsorganisatie in de eerste plaats belang
heeft bij het tot stand brengen of bewaren van ge
zonde economische verhoudingen op het platteland.
Het is in het verleden maar al te duidelijk ge
bleken, dat de coöperatie hierbij een onmisbaar
instrument is, zonder dat hier de conclusie uit
getrokken mag worden, dat het particuliere bedrijf
geen taak meer zou hebben.
Hoezeer dit denkbeeld in boerenkringen leeft,
blijkt ook wel uit de mededeling op de discussie
avond over de zuivelindustrie in Wagenlngen over
de resultaten van verschillende onderzoekingen on
der boeren, waaruit naar voren komt, dat 80
van de boeren beide ondernemingsvormen naast el
kaar wil handhaven. De vrees voor verslapping en
te grote risico's in de coöperatieve sector zal hier
ongetwijfeld een rol spelen.
In bedoeld debat werd tevens door de directeur
van de C. M. C. een pleidooi gevoerd voor samen
werking tussen beide ondernemingsvormen, omdat
strijd leidt tot kapitaalvernietiging. Deze spreker
zag geen groot verschil tussen het streven naar een
ver doorgevoerde coöperatieve belangengemeen
schap en het verwerven van een zékere monopolie
positie en stelde ook het algemeen belang aan de
orde.
Dit zijn, naar het ons voorkomt, wel heel nieuwe
geluiden in het coöperatieve kamp, die erop wijzen
dat de coöperatie nog lang niet verstard is, doch
steeds zoekt naar nieuwe wegen om het boeren
belang tot gelding te brengen.
B.