WAAROM NIEUWE AARDAPPELRASSEN?
TOEPASSING VAN
ENTSTOF
181
ZATERDAG 24 MAART 1956
TJET is bijna 400 jaar geleden, dat de eerste aardappelen door de Spanjaarden uit Zuid-
-*"*• Amerika in Europa werden ingevoerd. Het was ruim 200 jaar later dat de aardappel
in Nederland populair werd. Aan het kweken van nieuwe rassen werd echter weinig aandacht
besteed.
Toen in 1845 de Phytophthora-schimmel in vele landen totale misoogsten veroorzaakte, wat
zelfs hongersnoden tot gevolg had, werd het kweken doelbewuster aangepakt.
In 1888 begon Geert Veenhuizen, van beroep boom- en bloemkweker, in Sappemeer met het
kweken van nieuwe, betere rassen. De opbrengsten waren toen laag. Door deze grote pionier
zijn meer dan 100 rassen in de handel gebracht. De meeste verdwenen even vlug weer als ze
er in kwamen. De thans nog verbouwde oude rassen Eigenheimer (kwam in 1893 in de handel)
en Rode Star (1909) zijn door Veenhuizen gekweekt. K. L. de Vries, die in 1898 in en bij zijn
school in Suameer begon, bracht in 1910 de thans nog wereldbekende Bintje in de handel. On
geveer 125 andere gekweekte rassen hadden, uitgezonderd de Wet, een kort bestaan.
Wratziekte sterke prikkel
De wratziekte, in 1914 voor het eerst in Ne
derland gevonden, is een sterke prikkel geweest
om onvatbare rassen te kweken. Dr. J. G. Oort
wijn Botjes te Oostwold heeft hierbij baanbrekend
werk verricht. De nieuwe rassen, die in de Ras-
senlijst worden opgenomen, moeten onvatbaar
zijn. Er wordt nog steeds naar gestreefd de vat
bare rassen, zoals Eersteling, Bintje, Eigenheimer
en Rode Star, te vervangen door onvatbare.
Verder is de Phytophthora een ziekte, die
jaarlijks grote schad^ veroorzaakt. De laatste
jaren zijn wilde en halfwilde rassen uit Zuid-
Amerika gehaald en deze worden gekruist met
onze rassen. Een nieuw ras met de opbrengst en
kwaliteit van Bintje en resistent tegen Phytoph
thora zou een zeer grote vooruitgang betekenen.
Naast een betere resistentie tegen virusziekten
wordt sedert 1951 hard gewerkt aan resistentie
tegen het aardappelcystenaaltje, dat aardappel
moeheid veroorzaakt. Hiervoor werden resistente
Solanum Andigenum-vormen uit Zuid-Amerika
ingevoerd.
Tenslotte wordt alle aandacht besteed aan een
hogere drogestofopbrengst voor fabrieks- en voer-
doeleinden, betere consumptiekwaliteit, betere
houdbaarheid, mooiere vorm, goede resistentie
tegen droogte.
Hoe een nieuw ras ontstaat
Nieuwe rassen kunnen ontstaan door kruising,
zelfbevruchting of mutatie.
Alleen het kruisen wordt op grote schaal toe
gepast. Het stuifmeel uit een bloem van bijvoor
beeld ras A, de vaderplant, wordt overgebracht
op de bloem en wel de stempel van ras B, de
moeder. Ingeval de moederplant zelf bessen kan
vormen zonder doelbewuste kruising, worden
haar meeldraden ongeveer 2 dagen van te voren
verwijderd (castreren). Het is gebruikelijk het
moederras steeds eerst te vermelden, dus A x B.
Het doel van het kruisen is om de goede eigen
schappen van twee, of soms meer rassen, te ver
enigen in één ras. Er komen ook vele niet ge
wenste eigenschappen in het nieuwe ras terecht.
De kans op het vinden van een beter ras dan de
bestaande, is één op vele tienduizenden. Het
maken van kruisingen is zeker niet het moeilijk
ste bij het kweken. De kweker kan een keus
doen uit bijna 400 binnen- en buitenlandse ras
sen. Deze worden op het Aardappelproefbedrijf
te Oostwold in stand gehouden. Wie geen of on
voldoende gelegenheid heeft om zelf te kruisen,
vraagt zaad aan bij de Stichting voor Planten
veredeling te Wageningen. Aangezien het op
kweken uit zaad eigenlijk tuinderswerk is, kan
men sedert 1951 tegen geringe vergoedingen,
variërend van 5 tot 15 cent, zelfs knollen van zgn.
„klonen" verkrijgen. Onder klonen worden ver
staan nieuwe rassen uit zaad, in kassen opge
groeid en van elk plantje wordt slechts één knol
toegezonden. Ze zijn te beschouwen als 1ste
jaars zaailingen en ze kunnen normaal op het
veld uitgepoot worden.
Om besmetting van virusziekten te voorkomen,
worden ze in de 2de helft van juli gerooid. De
bewaring geschiedt in bakjes in poterbewaar
plaats of koelhuis. Het kan eventueel ook in een
kelder. Van elke 1000 opgekweekte planten wor
den gemiddeld slechts 100 aangehouden. Deze
worden het volgende jaar in rijtjes van zo mo
gelijk 4 a 6 knollen naast elkaar uitgepoot. Na
selectie op ziekten, loof type, opbrengst, knolvorm,
verspreid zitten door de grond, worden gemid
deld 20 tot 40 aangehouden. Deze worden opge
stuurd voor onderzoek op wratziekte. Bij een
kruising van een vatbaar met onvatbaar ras of
omgekeerd onvatbaar x vatbaar is bijna de helft
vatbaar.
De toekomst voor de kweker van
nieuwe aardappelrassen
Niettegenstaande er de laatste jaren ongeveer
5 nieuwe aardappelrassen per jaar in de Rassen-
lijst voor Landbouwgewassen worden opgenomen
en dus in de handel kunnen worden gebracht,
liggen er nog vele mogelijkheden voor de kweker.
Wij zoeken nog steeds naar een goede vervan
ger voor de reeds genoemde rassen Eersteling,
Bintje, Eigenheimer, Rode Star en bovendien
voor Industrie, ook vatbaar voor wratziekte, Be
velander en Voran.
Er is nog geen enkel ras in Nederland in de
handel met een volledige resistentie tegen
Phytophthora. Deze worden wel binnen enkele
Verslag van een lezing, gehouden door de heer
H. ZINGSTRA,
voor de vereniging van oud-leerlingen
der R. L. W. S. te Goes en de
kwekersafdeling Zeeland
jaren verwacht. Het zal nog minstens 3 jaar
duren voor de eerste rassen met resistent! j tegen
aardappelmoeheid in het verkeer komen.
Voor het buitenland zouden wij gaarne rassen
met grote, witvlezige knollen en een goede
resistentie tegen droogte kweken.
Door wijzigingen in cultuurmethoden of ver
bruik voor consumptie blijft het kweken van
nieuwe rassen ook actueel.
Goede mogelijkheden op de klei
Voor de kweker van goede consumptierassen
op kleigrond liggen er mogelijkheden. In onze
grootste consumptieteeltgebieden wonen helaas
nog weinig kwekers. De in 1938 ingestelde Com
missie ter bevordering van fyst kweken en het
onderzoek van nieuwe aardappelrassen (C.O.A.)
Postbus 32, Wageningen, geeft alle gewenste in
lichtingen.
In 1955 hielden zich ruim 200 personen en in
stellingen met het aardappelkweken bezig. In
1935 waren er nog geen 20 kwekers. Het aantal
lste jaars zaailingen dat wordt opgekweekt, neemt
met grote sprongen toe. In 1938 waren het
12.500 stuks, in 1946 65.000 en in 1955 werd voor
het eerst een half miljoen gepasseerd. Na de in
stelling van de Stichting voor Plantenveredeling
(S.V.P.) is het aantal zaailingen sterk gestegen.
Jaarlijks worden ruim 300.000 zaden en 50.000
klonen door de S.V.P. afgegeven. De kansen op
het vinden van betere rassen moet hierdoor wel
toenemen. Per kweker beschouwd worden de
kansen kleiner. Toch zijn er nog kwekers, waar
onder ook enkele jongere, zoals de landbouwers
Könst en Stol, die uit betrekkelijk kleine aan
tallen zaailingen van 2.000 a 3.000 per jaar, elk
reeds 2 rassen in ds Rassenlijst hebben. Zij be
gonnen respectievelijk in 1937 en 1944. Als een
landbouwerszoon op het bedrijf van vader jaar
lijks 1.000 planten uit niet zelf gekruist zaad op
kweekt, komen de kosten in het algemeen niet
boven f 500,per jaar. Rekent hij het werkloon
en sociale lasten niet, dan zijn de kosten nog niet
de helft.
Bij 1.000 lste jaars per jaar is uiteindelijk niet
meer grond nodig dan ongeveer 10 are.
Op grote tot zeer grote kweekbedrijven
Vlinderbloemige gewassen, zoals klavers, lucer
ne, serradella, lupinen, wikken, erwten en bonen
hebben de eigenschap stikstof in de lucht vast te
leggen. In tegenstelling met andere land- en tuin-
bouwgewassen zijn deze vlinderbloemigen hierdoor
in staat zelf voor hun stikstofvoorziening te zor
gen.
De luchtstikstof wordt niet door de plant zelf
gebonden, maar door bacteriën, die in knolletjes
aan de wortels van vlinderbloemige gewassen voor
komen, aldus ir. F. B. Vermeulen van het Bedrijfs-
laboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek te
Oosterbeek in een onlangs gehouden radio-uitzen
ding van het Ministerie van Landbouw, Visserij en
Voedselvoorziening.
Vlinderbloemige gewassen worden bij voorkeur
in het bouwplan opgenomen, omdat op stikstof
meststoffen kan worden bespaard, terwijl de ge
wassen door hun hoge eiwitgehalte tevens uitste
kend als veevoedermiddelen en als groenbemesters
geschikt zijn. Als men misschien het voornemen
heeft dit jaar een of meerdere percelen met vlin
derbloemigen te bezaaien, dan moet met het vol
gende rekening worden gehouden.
In de eerste plaats zal het duidelijk zijn, dat de
binding van de luchtstikstof alleen mogelijk is,
wanneer voldoende knolletjesbacteriën in de grond
voorkomen. Is dit niet het geval, dan moeten die
(25.000 a 150.000 lste jaars) liggen de kosten
hoger en zij lopen hier misschien wel op tot f 1,50
per zaailing
Vóór 1934 ontvingen de kwekers van hun ras
sen die in de Rassenlijst voorkwamen geen extra
beloningen. Toen is de Nederlandse Algemene
Keuringsdienst (N.A.K.) te Wageningen begon
nen om, zij het eerst op zeer bescheiden schaal,
vergoedingen uit te keren.
Na 1934 ook kwekersvergocdingen
Als een kweker een ras in de Rassenlijst krijgt,
bestaan de inkomsten, althans in 1953, naast de
verkoop van het eerste pootgoed, uit een kwekers
vergoeding van f 37.50 per goedgekeurde ha.
Boven 500 ha is dit f 30,boven 1000 ha f 15,
boven 3000 ha f 3,
Staat het ras meer dan 15 en minder dan 25
jaar in de Rassenlijst onder N, A of B, dus niet
onder O, dan zijn de uitkeringen resp. f 30,
f 15,f 7,50 en f 3,per ha.
Bij meer dan 25 jaar in de Rassenlijst worden
de bedragen verlaagd tot f 15,f 7,50, f 3,
en f 3,
Verschillende landbouwers hebben hun kosten
al lang terug en ontvangen jaarlijks 10 a 20 dui
zend gulden. Er zijn evenwel ook vele die nog
steeds onkosten maken en niets of weinig ont
vangen. De factor geluk en het zgn. kwekers
oog (het kunnen vinden van de rassen) zijn en
blijven volgens mij zeer belangrijk.
Liefhebberij is de hoofdzaak
De grote liefhebberij voor de aardappel heeft
gemaakt dat zovelen dit mooie en interessante
werk verrichten, Zij vragen niet direct naar de
winst. Veenhuizen heeft nooit naar een be
loning gevraagd en heeft deze helaas nooit gehad.
Hij is, naar wordt gezegd, in armoede gestorven.
Ik heb een stille hoop dat er najaar 1957 een
groot standbeeld van hem wordt onthuld. Hij
werd 18 november 1857 geboren. Jonge, serieus
werkende kwekers, die nog geen ras in de Ras
senlijst kregen, steunen wij zo mogelijk met
aanmoedigingspremies van f 100.Komt een
ras, zowel van grote als kleine kweker, op de
observatieproefvelden, dan ontvangt hij via de
N.A.K. ook een premie van f 100.Komt het
ras op dé interprovinciale proefvelden, dan wordt
in het eerste jaar vin onderzoek f200,het 2de
jaar f 100,en in geval nog in onderzoek, het
3de jaar f 50,uitgekeerd.
Doordat de kwekersvergoedingen de laatste
jaren regelmatig werden verhoogd, vertoont het
kwekersvergoedingenfonds voor aardappelen aan
zienlijke tekorten. Het geld kwam hier tot dus
verre in via een heffing van een klein bedrag
van 3 cent op elke 100 kg door de N.A.K. geplom
beerde aardappelen.
Thans -al het Landbouwschap bevorderen, dat
iedereen die aardappelen teelt, dus ook degene
die ze verbouwt voor consumptie of fabriek, bij
draagt aan een redelijke beloning van de kwekers-
arbeid.
In Zuid-Holland en Zeeland wonen in ver
gelijking met andere aardappelteeltgebieden van
ons land te weinig kwekers.
Gaarne zou ik zien dat hier een aantal boeren
het kweken eens aanpakte. Mocht u hier niet
direct rijp voor zijn, legt u dan eerst eens een
observatieproefveld aan. Hierop worden de
nieuwste rassen, nog onder nummer, naast be
staande vergeleken. Per ras worden gratis 36
knollen verstrekt door het I.V.R.O. te Wageningen.
bij ^^Linclerblocmiefen
bacteriën kunstmatig in de grond worden gebracht.
Praktisch is dit alleen mogelijk door het zaad voor
het uitzaaien met zogenaamde entstof te vermen
gen. Op deze wijze komen de bacteriën in de ent
stof op de plaats waar zij moeten zijn, namelijk in
de directe omgeving van het ontkiemende zaad.
De omstandigheid doet zich echter voor, dat ieder
vlinderbloemig gewas er een eigen stam van bacte
riën op na houdt, zodat er ook verschillende soor
ten entstof moeten worden toegepast. Zaait men
bijvoorbeeld klaver, dan heeft enting met lucerne-
bacteriën geen zin; het zaad moet dan speciaal met
kLaverbacteriën worden gemengd.
Entstof kan besteld worden bij het Bedrijfslabo-
ratorium voor Grond- en Gewasonderzoek^ Profes»
sor van Hallstraat 3 te Groningen. Bij bestelling
dient men op te geven voor welk zaad de entstof
is ibestemd en welke oppervlakte bezaaid zal wor
den, dit laatste met het oog op de te gebruiken
hoeveelheid entstof.
Enting verdient in alle opzichten aanbeveling,
wanneer op het perceel nooit hetzelfde vlinderbloe
mige gewas heeft gestaan, of wanneer dit reed*
enkele jaren geleden is. In het laatste geval be
staat de kans, dat de knolletjesbacteriën zo goed
als verdwenen zijn en enting van het zaad kan dan
een onaangename verrassing voorkomen.