De standaardisatie van rijenafstanden in discussie. Een nieuwe afstelplank voor wiedmachines. 161 ZATERDAG 17 MAART 1956 17' R is een tijd geweest, dat de individuele boer voor de verschillende gewassen d i e rijenaf- standen aanhield, welke uit een oogpunt van opbrengst hem de beste leken. Maar nader hand, toen het machinaal wieden op de voorgrond was geraakt, bleken ruimere afstanden tussen de rijen voordelen te geven, en zo zaaide men vaak met een pijp minder. Nóg later en dan spreken we op de laatste paar jaar is het streven tot uiting gekomen, een zekere verwant schap te scheppen tussen de rijenafstand bij de verschillende gewassen; een verwantschap in die zin, dat ze allen een veelvoud bedragen van een bepaald grondgetal. Standaardisatie noemt men dit ook wel normalisatie en een doorvoeren van dit systeem zou het mogelijk maken voor de trekker steeds dezelfde spoorbreedte aan te kunnen houden, zowel bij wieden als bij zaaien. Verder zou het verstellen van de zaaima chine minder tijd vragen bij verhuizen naar een ander gewas. En bij gebruik van een speciaal daartoe geconstrueerde afstelplank voor wied- machines zou eveneens nóg een belangrijke arbeidsbesparing kunnen worden verkregen. En zo past standaardisatie geheel in het raamwerk van de tegenwoordige tijd, die een zo nuttig moge lijk gebruik van schaarse arbeidskracht eist. De jaarvergadering van de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting „Noord-Beveland" heeft ge staan in het teken van deze standaardisatie. De Rijkslandbouwconsulent, de heer C. W. C. van Beekom, belichtte de toelaatbaarheid van dit principe uit een oogpunt van opbrengst, de heer J. G. van Liere de zuiver technische zijde. De heer Van Beekom liet zien, hoe bij de ver breding van de rijenafstand de mogelijkheden van machinaal wieden worden verruimd. Grotere af stand tussen de rijen wil immers zeggen: minder rijen over, een bepaalde breedte en enkel deze be hoeven met mankracht te worden gewied; het tussenliggende is voor de wiedmachine. Gaan we er van uit, dat aan weerskanten van de rij 5 cm niet machinaal kan worden geschoffeld, dan volgt hieruit, dat die bij een rij-afstand van 20 cm 50 bedraagt. Maar gaan we over tot 25 cm, dan is dit maar meer 40 en hebben we dus een belangrijke besparing aan arbeid verkregen, of. wanneer zoals bij granen veelal gebeurt niet de rij zelf wordt gewied, een groter gedeelte van het perceel door schoffelen beslist onkruidvrij gemaakt, voor een tijd althans. Maar ook om andere redenen kan verbreding van de rijenafstanden voordeel inhouden. Bijvoor beeld met betrekking tot een ondervrucht, die bij grotere afstand eerder kans van slagen zal heb ben, omdat er meer zonlicht in het gewas kan treden, wat de hoofdvrucht zelve ook reeds goed doet. Verder zou bij het poten en rooien van aard appelen, het dunnen en oogsten van suikerbieten een hoewel kleine arbeidsbesparing kunnen worden verkregen, terwijl tenslotte de verkleinde kans op gewasbeschadiging en de mogelijkheid langer door te kunnen gaan met machinaal wie den, aantrekkelijk zijn. Maar, hoe aantrekkelijk dan ook, tenslotte latèn de afstanden tussen de rij zich niet meer onge- strafd vergroten: ergens voor elk gewas ver schillend ligt de grens, die, zonder schade aan de opbrengst, niet kan worden overschreden. Als we nu de rijenafstanden gaan standaardiseren en onszelf daarmee voor de uiteenlopende gewas sen bepaalde afstanden tussen de rijen gaan op leggen, zijn deze dan toelaatbaar uit de gezichts hoek van de opbrengst gezien? Bestaat niet de kans. dat we zo een gedeelte van de opbrengst gaan offeren op het altaar van de standaardisatie? Voor de verschillende gewassen heeft de heer Van Beekom deze vraag beantwoord tegen de achtergrond van een vrij uitgebreide schat proef veldmateriaal. Voor granen zou de afstand 22 (2 X 11) cm of 25 (2 X 12cm worden. Dit is geen bezwaar en de praktijk past deze afstanden vrij algemeen toe. Erwten zouden moeten worden gezaaid op 33 <3 X 11) cm of 37% (3 X 12%) cm. Ook geen be zwaar (men mag hier gaan tot hoogstens 40 cm). Voor bruine bonen geldt hetzelfde als voor erwten. Van de meest gewenste rijenafstand van blauwmaanzaad bleek maar heel weinig bekend; proeven hieromtrent zijn haast nog niet genomen. Een afstand van 33 cm is zeker aanvaardbaar, misschien ook 37% cm. Uit proeven met uien is gebleken, dat men hier kan gaan tot 33 cm, zonder schade aan opbrengst of sortering. Hier zijn we dus aangewezen op 33 of 25 cm. Bij suikerbieten wordt de zaak wat ingewikkel der: de hoogste limiet, tot welke we hier mogen gaan, is moeilijk aan te geven en is sterk afhanke lijk van het ras (mate van loof ontwikkeling) en droogte-gevoeligheid van de grond. Maar onder de omstandigheden van Klein Wanzleben E en geen droogte-gevoelige grond is uit proefvelden een rijenafstand van 50 cm toch wel acceptabel gebleken te wezen. Bij de grondgetallen 11 en 12% cm moeten de resp. afstanden dus zijn 44 en 50 cm. De eerste afstand zal onder alle omstandig heden wel verantwoord zijn; de laatste in de mees te gevallen ook. Voor wat betreft het gewas aardappelen is ge bleken, dat een afstand tussen de ruggen van 75 cm nog wel toelaatbaar is (bij Bintje en Furore). Niet in de eerste plaats zou de ruggenafstand tot op zekere hoogte het criterium uitmaken, maar eerder het aantal planten per ha. De menin gen over geen goede rooibaarheid bij een wijdte van 75 cm waren nogal verdeeld, maar uiteindelijk gaf men elkaar toe dat vorm en afstelling van het mes aan de aardappelrooier, alsmede de op bouw van de rug en het niet of wèl tegengaan van de bekende „kaken", hier van veelzeggende betekenis zijn. Hoe breder de rug, hoe groter de afstand tus sen geul en de plaats van de jonge knollen in de rug en men zou gaan denken, dat dit van invloed is op eventueel optreden van phytophthora, maar dit is hoe verrassend overigens ook nog nooit gebleken. Voor het gewas vlas moest spreker in het duis ter tasten; proeven met verschillende rijenafstan den en de invloed daarvan op kwaliteit en op brengst zijn haast nog niet genomen. Is 12% cm toelaatbaar? Dan 11 cm ook Of zijn we bij alle twee al boven de uiterste grens? Spreker wist het niet, maar meende, op grond van de praktijk, te moeten constateren, dat bij een rijenafstand van 8 a 9 cm de minste risico wordt gelopen. W. O. H. Zoals in een vorig artikel reetis is meegedeeld, is door de heer C. Steketee van Driewegen een spe ciale afstelplank voor wiedmachines ontworpen. Het gebruik van deze plank hangt onverbrekelijk samen met een standaardisatie van de rijenafstand. Voor het vervaardigen hiervan is weinig materiaal nodig. Een stuk hardboard of een dunne plank met daarop gemonteerd planken van 2 cm dik en van diverse afmetingen zeals in het schema is aange- gen. Op één plank kunnen de parallelogrammen voor het wieden van granen, erwten, 'bieten en aardappe len worden afgesteld. De afstanden hangen af van de gestandaardiseerde rijenafstand, vanwaar is uitgegaan. Aan de ene zijde wordt voor de granen en bieten afgesteld en aan de andere zijde voor de erwten en aardappelen. De lange plank, waarop het wieltje van het parallelogram komt te staan tijdens de afstelling bij granen en bieten, is ge monteerd aan de tegenovergestelde achterzijde van die voor erwten en aardappelen. De wiedmessen, b.v. voor bieten, worden geplaatst tussen de naar achter geplaatste plankjes van 8 cm breedte. Bij een standaardisatie van 11 cm wordt dus een breedte van 44 - 2 x 4 36 cm gewied. In deze zelfde ruimte plaatsen we de messen voor de granen (22 cm rijenafstand) zodanig dat elk wied- mes met een der vleugels tegen de 2 cm dikke en 8 cm brede plank komt te staan. Tussen de gra nen wordt dus 22 - 2 x 4 14 cm gewied. Een en ander echter afhankelijk van de werkbreedte van het mes. De afbeelding voor de peulvruchten en aardappelen spreekt voor zichzelf. In de lange plank gemaakte driehoekjes komt de punt van de aanaardschaar te rusten. Door de dikte van de plank 2 cm wordt te gelijkertijd de diepte van wieden afgesteld. De parallelogrammen met messen worden dus zonder meer op hun plaats gezet en vastgeschroefd. Hiermee wordt bereikt dat de tijd, die normaal nodig is voor het afstellen, nu tot ongeveer wordt teruggebracht. Tevens is daarbij het nastel len op het land overbodig. Daarbij moet echter uit gegaan worden van een precies gelijke afstand van de zaaipijpen onderling. Is dat niet het geval, dan vervalt de waarde van deze afstelplank grotendeels en daarmee ook de belangrijke arbeidsbesparing die er mee verkregen kan worden. Deze afstel plank is schijnbaar te eenvoudig om er patent op te kunnen krijgen of te nemen en om in fabrikage genomen te worden. Zoals de zaken nu staan mag iedereen hem maken, wat met een beetje handigheid en wat materiaal ook heel best kan. Voor de ontwerped, de heer Tteketee, die :n ander verband mettertijd nog wel eens meer van zich zal laten horen, is deze gang van zaken minder prettig omdat dit tot gevolg heeft, dat hem dit financiëel niets zal opleveren. Anderzijds zal het hem toch voldoening geven dat aan zijn uitvinding aandacht wordt geschonken, om welke redenen hij dan ook graag toestemming gaf om aan zijn af stelplank publiciteit te geven. De Hoofdassistent voor de Landbouwwerktuigen, J. G. VAN LIERE. R. L. V. D. te Goes. Af it elpiankc n wiedmachines .2.5 O en 2 Standarisatie l! cm 13 50 8 8 8 8 8 8 8 8 37 A 16 25 25 25 25 25 25 25 16 SO L3 37 A Standarisatie II cm 8 8 8 8 8 8 25.5 25 25 25 2 5 25 25.5 2 cm dik 21.5 36 36 36 36 36 21-5 20 36 36 36 36 2 O SO :n Standari satie 12.S cm Standarisatie 12.5 cm 37 A 19 29.5 29.5 29.5 2 9.5 29.5 2 9.5 19 5 O 13 37 A 32 42 42 42 32 31.5 42 42 42 42 31.5 32 29.5 29.5 29.5 29.5 32

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1956 | | pagina 5