de prijzen van de landbouwprodukten
De produktie van rundvlees
waarin opgenomen
HET NOORD-BRABANTS
LANDBOUWBLAD
^anclbouwóchap over
Zitdagen
Boekhoud-
Bureau.
No. 2315. Frankering bij abonnement: Tefneuzen
ZATERDAG 25 FEBRUARI 1956.
44e Jaargang,
Officieel Orgaan van de
ZEEUWSE LANDBOUW MAATSCHAPPIJ
de Noord-Brabantse Mij van Landbouw
en andere Verenigingen
-
TJET bestuur van het Landbouwschap heeft in zijn openbare vergade-
ring van 15 februari besloten mzt de minister van Landbouw, Vis
serij en Voedselvoorziening 'n gesprek te voeren over de prijsbeheersing
in de geest van de onderstaande verklaring, welke door de voorzitter is
afgsJagd!.' H ->•*■ MM m F
In antwoord op vragen, gesteld door liet lid der Tweede Kamer Mr. Burger, heeft
de Minister van Economische Zaken op 28 januari jl, medegedeeld, dat de re
gering ook voer 1956 het beleid van een nauwkeurige prijsbeheersing zal volgen.
Zulks in overleg met de vier grote werk geversorganisaties.
Het Landbouwschap is in deze niet gekend, allicht uit de overweging, dat het prijs
beleid van de landbouw ressorteert onder het ministerie van Landbouw, Visserij en
Voedselvoorziening. Dit kan geredelijk worden aanvaard, maar het behoeft ons er
niet van te weerhouden te verklaren, dat ook de landbouw in deze voor zover
mogelijk tot een loyale medewerking bereid is.
Toch kan het zijn nut hebben zeer in het kort aan te geven, waarom de land
bouw als geheel zich onbehagelijk voelt bij de huidige conjunctuursontwikkeling en
het daarop gebaseerde beleid van prijsbeheersing en wat daarvan de oorzaken
zijn. Op deze wijze zal het Landbouwschap tijdig een waarschuwende stem hebben
deen horen, dat het ondanks zijn berei 'neid tot loyale medewerking misschien
meermalen prijsverhogingen voor zijn produkten zal moeten bepleiten.
De positie van de landbouw is in
het algemeen deze, dat na een periode
van straffe prijsbeheersing voor tal
van land bouwproducten na de bevrij
ding enkele financieel voordelige ja
ren zijn gevolgd tijedens de Korea-
hausse, doch dat in de laatste jaren in
toenemende mafe de conjunctuur in
de landbouw achterblijft bij die van
ons bedrijfsleven als geheel. Wanneer
wij vragen, wat hiervan de oorzaken
zijn, kunnen wij o.a. de volgende noe
men:
1. Voor slechts enkele landbouw
produkten gelden prijzen, welke
een redelijke ondernemerswinst
inhouden, nl. voor tarwe en sui
kerbieten. Voor tal van andere
produkten gelden zg. minimum-
garantienrijzen, die zodanig zijn
vastgesteld, wanneer de werke
lijk gemaakte prijzen zich niet op
een hoger nel) bewegen, wat mo
gelijk is, dat de landbouwonder
nemers daarmede wel een of
twee slechte jaren kunnen door
komen, doch die geen gronds"!ag
vormen voor een verantwoord
bestaan op langere termijn en die
allerminst een aandeel geven in
de stijgende welvaart van ons
volk als geheel. Een en ander
geldt temeer, doordat in de prij
zen voor grond en gebouwen de
huidige pachtprijzen zijn ver
werkt. Daaruit kunnen de z.g.
eigenaarslasten niet voldoende
worden bestreden, noch een
enigszins redelijke rente worden
overgehouden van het in de
grond gestoken kapitaal. Inte-
■UT O» u Mif. y
WISöiiKEKKE: woensdag 29 febru
ari in Hotel „De Kroon".
OOSTBURG: woensdag 29 februari
in Café „De Windt".
TERNEUZEN: woensdag 29 februari
in Hotel „Des Pays-Bas".
ZIERIKZEE: donderdag 1 maart in
Hotel „Huis van Nassau".
MIDDELBURG: donderdag 1 maart
in Café „De Eendracht".
ring op het bezit, vooral door
achterstallig onderhoud, vindt
dan ook in sterke mate plaats.
2. Hoewel land- en tuinbouw onge
veer deel van onze expert voor
hun rekening nemen, ontmoeten
belangrijke exportprodukten, o.a.
zuivel, bacon en aardappelmeel,
bij de ontwikkeling van de prij
zen op de wereldmarkt in toene
mende mate de verlamming,
welke uitgaat van de in Amerika
aanwezige landbouwoverschot
ten, die hoe voorzichtig ook
gehanteerd een normale prijs
ontwikkeling bedreigen.
Niemand zou er bezwaar tegen maken als we zouden vermelden, dat
hier leerlingen van een ambachtsschool aan het werk z\jn.
Toch zijn het gewone leerlingen van de lagere landbouwschool, die
bij het vak handvaardigheid allerlei gebruiksvoorwerpen leren maken
en reparaties leren uitvoeren.
Het is één van de nieuwe vakken, die in het kader van de vernieu
wing van het onderwijs binnenkort op alle scholen zullen worden
ingevoerd.
Het beeld uit de film „Jong geleerd, oud gedaan," zal zo spoedig een
gewoon beeld worden op alle landbouwscholen.
3. Verschillende produkten, waar
voor geen prijsregeling geldt,
hebben in het verleden dikwijls
de positie van tal van landbouw
bedrijven in sterkte mate verste
vigd, waarbij vooral aan de ak
kerbouwsector valt te denken.
Van deze produkten zijn te noe
men de handelsgewassen, zoals
vlas en zaderijen en de peulvruch
ten. Ook met deze produkten is
een prijsontwikkeling van bene
denwaartse richting aan de gang,
mede doordat door de minder
aantrekkelijke vooruitzichten
van andere teelten er een utbrei-
ding plaats heeft.
(Zie verder volgende pag.)
IV.
Verband tussen omvang van de rundveestapel en de produktie
van rund- en kalfsvlees
TJE omvang van de totale rundveestapel wisselt van jaar tot jaar slechts
weinig. De uitsloot door slachtingen, export en sterfte zal ongeveer gelijk
zijn aan het aantal jaarlijks geboren kalveren. Dit aantal verschilt maar
weinig van het aantal gehouden melk- en kalfskoeien 1% milj. stuks). De
uitstoot is dus gelijk te stellen met het aantal aanwezige melk- en kalfkoeien.
Vergelijkingen tussen het aantal geslachte en geëxporteerde dieren met het
aantal melk- en kalfkoeien over enige jaren tonen aan, dat het sterftepercen
tage van het aantal geboren dieren schommelt van 11—13%. In 1954:
Kalveren, jonger dan 1 maand, ook doodgeboren
Rundvee, ouder dan 1 maand
140.000 (9
57.000 (4
Uit de „steekproef landbouwproduktie" kan worden berekend, dat het ge
middeld aantal melkperioden per koe 3,75 bedraagt. Op elke 375 geboren
kalveren en vette kalveren voor de slacht, graskalveren en mestvee van één-
den om de melkveestapel op peil te houden. Deze melkkoeien worden later
afgemolken en verschijnen, al of niet gemest, op de vleesmarkt. De overige
60 van de geboren kalveren krijgen dus de bestemming als: nuchtere
kalveren en vette kalveren voor de slacht, graskalvren en mestvee van één
drie jaar.
Beeld van de tellingen der slachtingen
en de uitstoot:
1954 1935—1939
Nuchtere kalveren 42,3 (41,5
Vette kalveren 3,6% (10,—
Graskalveren 3,6% 6,2%)
Mestvee 13 jaar 10,5 6,—
Koeien 26,5 (23,8
Gestorven 13,5% (12,5%)
Het hogere percentage kalveren
dat voor koeien bestemd wordt in ver
gelijking met de vooroorlogse jaren,
is een gevolg van het feit, dat destijds
het gemiddeld aantal melkperioden
per koei 4,2, bedroeg, tegen nu
slechts 3,75. In de dertiger jaren wa
ren er minder kalveren nodig voor
verjonging van de melkveestapel en
de uitstoot van afgemolken koeien
was kleiner.
Gemiddeld levend gewicht van het
voor de slacht afgeleverde rundvee
in 1954:
kalveren 14 maanden oud 124 kg
kalveren 412 maanden oud 196 kg
rundvee 13 jaar oud 431 kg
rundvee ouder dan 3 jaar 511 kg
Per geboren dier werd afgeleverd
207 kg (levend) vlees, n.l. in de vol
gende gewichtsverhoudingen:
nuchtere kalveren 7,2
vette kalveren 2,2
graskalveren 3,4
rundvee 13 jaar 21,8
rundvee ouder dan 3 jaar 65,4
In 1954 was de gewichtsverhouding
vlees melk 207 3870 1 19.
In de jaren 19351939 waren de
vleesprijzen in verhouding tot de
melkprijzen minder gunstig dan
thans. De vleesproduktie per koe per
jaar bedroeg toen 150 kg; thans 207.
Wanneer we de slachteijfers bezien,
dan worden er jaarlijks tussen de
500.000 en 550.000 volwassen runde
ren geslacht, waarbij slechts 15.000
stuks oudere stieren.
De drachtigheid en het produktie-
vermogen zijn bepalend voor de om
vang van de uitstoot. De totale melk
veestapel, met inbegrip van de jonge
volwassen dieren tot een totaal van
1,7 milj. stuks, wordt in ruim 3 jaar
door slachtinr en nieuwe aanfok ver
vangen. Langer aanhouden van de
melkveestapel is gunstig voor de pro
duktie, maar geeft door hogere ge
middelde leeftijd van het slachtvee 'n
zekere .achteruitgang van de vlees
kwaliteit. Hier staat echter een wat
grotere uitstoot van jongvee tegen
over (minder aanfok).
De laatste jaren worden er gemid
deld 650.000 nuchtere kalveren ge
slacht. Wil men echter de vleesbe
hoefte uit eigen voorziening dekken,
dan moet een deel van deze kalveren
worden aangehouden voor de opfok
van slachtvee. Dit zal vaak een wijzi-
(Zie verder volgende pag.)