Bedrijfseconomie Tl de lui ZATERDAG 11 FEBRUARI 1956 S3 ONDER Jaarlijks worden in de wintermaanden verschil lende studiedagen georganiseerd door de N. F. O. Deze dagen hebben betrekking op de fruitteelt. Zo was het ook weer deze winter. De eerste handelde over plantenziekten, de tweede over tuinbouwtech niek, de derde vroeg speciale aandacht voor het bewaren en afzet van fruit, terwijl de vierde dag over de veredeling handelde. Stuk voor stuk zijn deze winterstudiedagen voor iedere fruitteler van zéér groot ibelang. Deze dagen, welke in de beken de Instituten in Wageningen werden gehouden, zijn ook weer door velen bezocht. Uw lantaarnman was op één van deze speciale dagen aanwezig, en wel toen het ging over de bewaring en afzet van fruit. Deze werd gehouden in de gebouwen van het Insti tuut voor Bewaring en Verwerking van Tuinbouw- produkten. (I. B. V. T) te Wageningen. Aangezien er tegenwoordig vele vragen leven rondom de af zet en bewaring van het fruit wil ik mijn indrukken van deze dag gaarne in dit artikel aan U doorgeven. De gebruikelijke officiële openingswoorden zal ik U niet noemen om zodoende de behandelde on derwerpen zo uitvoerig mogelijk weer te kunnen geven. Ir T. van Hiele gaf een korte uiteenzetting over het omvangrijke werk van het I. B. V. T. Hij schet ste op duidelijke wijze de taak van het Instituur. Deze taak is zeer uitgebreid in de laatste jaren. Ging het vroeger in hoofdzaak over het bewaren van ons fruit, thans wordt ook aan de verpakking en transport de volle aandacht besteed. Ook wat de afzet betreft is een taak opgedragen aan het I. B. V. T. Zij zoekt wegen tot verbetering van de technische mogelijkheden van de afzet. Véél is al tot stand gekomen, aldus spreker, véél werk moet nog uitgevoerd worden. De eerste inleiding weixi gehouden door de heer J. B. v. d. Plasse, voor vele Zeeuwse fruittelers geen onbekende. Hij sprak over de bewaarmogelijk- heden van verschillende appel- en perenrassen. Hij vertelde uit de praktijk over de volgende rassen: Glorie van Holland. Deze kan tot half januari bewaard worden in het koelhuis. Na die tijd be staat de kans dat er bruine vlekken op de schil komen. Het is gewenst om de vruchten wekelijks te controleren. Constateert men genoemde bruine vlekken, dan is ruiming ten spoedigste geraden, aangezien deze bruinverkleuring in snel tempo toe neemt. Na bewaring in koelhuis blijkt de kenmerkende typische smaak van dit ras veel verloren te hebben, wat een groot nadeel is. Ook is dit ras zeer gevoe lig voor stipvorming. Voor de bewaarplaats is de Glorie van Holland niet geschikt. Ellison's Oranje. Dit ras is bijzonder goed bewaar- baar, wat vele telers nog onbekend is. Ze kan zelfs tot maarbapril in de koelcel met goede resul taten bewaard worden. Men moet dit ras echter niet te vroeg plukken, aangezien dan spoedig scald optreedt. Ook diént men er rekening mee te hou den dat de vruchten geurstoffen afscheiden, zodat men dit ras niet bij een ander ras kan plaatsen in het koelhuis. Cox's Orange Pippin. Steeds is gebleken dat dit ras moeilijk bewaart. Ieder jaar is verschillend. Zo vertoonde 1954 veel zacht worden. 1955 vertoonde weer een ander beeld, n.l. veel stip. Spreker gaf toe dat men bij dit ras steeds voor raadselen heeft gestaan. Hij gaf aan de hand van een aantal grafie ken de resultaten weer van de proefnemingen die uitgevoerd zijn met dit ras, die op verschillende tijdstippen zijn geplukt. Vooral de pluktijd speelt grote parten bij de bewaring. Hij concludeerde dan ook dat in de practijk de Cox's over het algemeen te vroeg wordt geplukt. Later plukken geeft meest al betere resultaten. Het zal achter bij de bewaring steeds een zorgenkind blijven, met vele moeilijk oplosbare problemen. Controle tijdens de bewaring zal ook bij dit ras noodzakelijk zijn. Laxton's Suberb. Deze kan in de volle draagjaren prima worden bewaard, speciaal in 1e gascellen. Een groot bezwaar is het rimpelen der vruchten tijdens de bewaring. Ook dit ras wordt in de prac tijk dikwijls te vroeg geoogst. Goudreingtte. Deze oude bekende is geschikt voor bewaring in bewaarplaats, koelhuis en moge lijk ook in de toekomst nog in de gascellen. De beste resultaten verkrijgt men in de bewaarplaats. Men krijgt dai een goede kleur op de vruchten. Er komen, aldus spreker, nog steeds veel klachten van de handel over de. hard groene Goudreinetten uit de koelhuizen. Men'zal hiermede in de toekomst terdege i-ekening moeten houden. Dus liefst in de bewaarplaatsen met dit ras en dan niet te laat ruimen, aangezien het bekende ruin worden rond het klokhuis dan veelal optreedt. Jonathan. Ook met dit ras zijn vele moeilijkhe den en bezwaren bij de bewaring opgedaan. Meestal wordt dit ras te laat geplaatst. Doorplukken is een eerste vereiste. De proefnemingen met de pluktijd hebben geen invloed weergegeven bij het optreden van Jonathanbederf. Ook zijn proeven genomen met bomen die men in juli-augustus had geringd. De vruchten bleken veel beter houdbaar te zijn en vertoonden practisch geen Jonathanbederf. Golden Delicious. Vele telers zijn nog niet door drongen van de noodzaak dat ook dit ras beslist doorgeplukt dient te worden. Zeker wanneer deze in de gascellen worden bewaard. Golden Delicious kan in de bewaarplaats worden bewaard, doch rim pelt nogal spoedig. Ook in de gewone koelhuizen verkrijgt men goede resultaten. De gasbewaring is zeer geschikt, doch niet voor groene vruchten. Deze komen immers weer net zo groen uit de cel als men ze er heeft ingezet. Narijping der vruch ten geeft hetere resultaten dan het op kleur bren gen vóór de bewaring. In de gasbewaring is het op treden van Glocosporiumrot veel minder dan in het koelhuis en bewaarplaats. Winston. Win ter cheerDeze is de laatste tijd steeds meer in de belangstelling gekomen bij de bewaring. Geeft geei. moeilijkheden. Zee" geschikt voor bewaarplaats. De vruchten komen dan goed op kleur, in tegenstelling met koelhuis en gasbe waring. Men krijgt met bewaring in de bewaar plaats wel wat gewichtsverlies, doch dit weegt niet op tegen de kleurvorming. Wat de bewaring van de peren betreft kon spre ker het volgende uit de practijk en van proefne mingen weergeven: Alleen bewarmg in het koelhuis is gebleken te voldoen. Een bewaarplaats is ongeschikt voor lang durige bewaring. Met de gasbewaring is nog weinig bereikt. Men heeft hiermede nog te weinig erva ring. De bewaring van peren geeft over het alge meen meer zorgen dan de appels. Te vroege pluk geeft slechte narijping en te late pluk vertoont nog veel meer ibewaarmoeilijkheden. Wat is nu de juiste pluktijd? Men zoekt hier nog steeds naar en misschien komen wij binnenkort nog wel tot goede richtlijnen. Gebleken is echter, dat na de pluk de peren di rect in het koelhuis geplaatst dienen te worden. Peren kunnen tot half januari goed worden be waard. Het is vaak gebleken, dat na deze datum bij de afzet de resultaten steeds ongunstiger werden. Voor gasbewaring is gebleken dat enkel Doyenné du Cornice en Conference in aanmerking komen. Eerstgenoemde tot februari en Conference tot half april, maar dan dient men het gas af te voeren en zo laten staan. Mogeiijk zit hier een kano in, aan gezien is gebleken dat zo omstreeks april-mei men voor handperen een goede prijs besteed. Na deze zeer interessante lezing werden verschil lende vragen u>t de practijk aan spreker voorgelegd en deze werden door hem, soms met hulp van Ir. v. Hiele en Professor Sprenger tot ontevredenheid beantwoord. De tweede spreker wes Drs. P. Greidanus over de kosten van het bewaren en koelen van fruit. Op duidelijke wijze zette hij uiteen aan de hand van een aantal cijfers dat een ieder die plannen heeft om een koelhuis te gaan bouwen zich terdege dient te realiseren, welLe koster, dit met zich meebrengt. Bouwt men ondoordacht, dan heeft mer. de kans dat bijzonder grote moeilijkheden zich voordoen. Ook de bezetting van een koelhuis dient men goed te regeien. Aan de hand van vele voorbeelden werd door de spreker alles voorgerekend. De laatste spreker n.l. Drs. Kemmers van Cen traal Bureau v Tuinbouwveilingen in Nederland sprak over: Afzetmogelijkheden en afzetmethoden voor bewaarfruit. Ook deze inleiding was buiten gewoon interessant. Door hemzelf waren een aan tal grafieken vervaardigd die ons een duidelijk beeld gaven over aanbod en vraag. Het fruitverïoruik neemt, zowel in Nederland als bij onze grote afnemer: West-Duitsland, toe; als oorzaak mag men waarschijnlijk wel noemen de toegenomen welvaar: in die landen. De prijs van het fruit in Nederlard is afhankelijk van: De vraag van de binnenlandse handel, de export naar West- Duitsland en in geringer mate de export naar En geland. De vraag van de West-Duitse handel is zeer afhankelijk van de grootte van de oogst uit eigen land. De vraag van de Engelse markt hangt af van de grootte .van het contignent, terwijl voorts de import uit de U.S.A. in Engeland belangrijke parten gaat spelen. Italië is de belangrijkste leve rancier op de Engelse markt. Na 1 januari wordt door ons land betrekkelijk weinig naar Engeland geëxporteerd. Volgens spreker ligt dit in hoofdzaak aan het feit dat wij na die datum niet meer beschik ten over het ras Cox's Orange, wat in Engeland de populaire handappel is. Ook de hoeveelheid ge kleurde handappels is thans niet meer groot. Spre ker toonde zich wat de afze- naar Engeland betreft niet optimistiscr. Aangezien kortgeleden een studiecommissie is gevormd om de afzetmethoden te regelen, werd door spreker op deze zaak niet nader ingegaan en wees hij enkel op de belangrijkste wijzen van af zet, waarvan de veilingen door hem als het beste en meest juiste afzet-apparaat werden genoemd. Ik heb U in het kort enige indrukken weergege ven van deze belangrijke en leerzame studiemiddag voor de fruitteelt. Probeer zelf één of meerdere van deze dagen te bezoeken. Het zal uw kennis in de nieuwste inzichten met betrekking tot de fruit teelt belangrijk verrijken. XXVIII. In onze vorige schetsen spraken we enkele malen over economische levensduur en economische slijtage. Aan deze begrippen willen we in deze schets nog nadere aandacht schenken. Als we over slijtage spreken, is de eerste gedachte, dat we met een technisch begrip te maken hebben. Een werktuig, een gebouw wordt gebruikt, het gaat achteruit in productiecapaciteit, het slijt. Deze slijtage is evenwel niet alleen aan het gebruik te wijten, maar ook aan de tijd. Zelfs als we alleen de technische slij tage behandelen, speelt ook de factor tijd, los van het gebruik, een rol. Veelal vinden we in de oude litera tuur de tchnische slijtage gesplitst in gebruilcs- en verouderingsafschrijving. Men zegt dan dat een werk tuig, ook al wordt het niet gebruikt, toch ook tech nisch aan slijtage onderhevig is. Speelt hier dus de tijd reeds een rol onafhankelijk van het gebruik, in nog meerdere mate is dit het geval met de economi sche slijtage. In de nieuwere literatuur komt ook wel de onder scheiding voor tussen slijtage welke afhankelijk is van het gebruik en die welke afhankelijk is van de tijd. Bij deze onderscheiding is de slijtage door gebruik die welke onder de eerste groep valt, de slijtage door veroudering en de economische slijtage vormen dan de tweede groep. Deze economische slijtage i9 oorzaak dat produktie- middelen, die technisch nog zeer goed mee kunnen, economisch versleten zijn. Onder versleten zijn is dan te verstaan een zodanige achteruitgang der produc tiemiddelen, dat deze niet meer aan de momentele eisen voldoen. Deze slijtage is een gevolg van de duurzaamheid der productiemiddelen, maar betekent meteen een ernstig nadeel. Door de duurzaamheid der produktie- middelen kunnen de daarin opgesloten werkeenheden slechts verdeeld over een bepaalde periode worden verbruikt. Door de snelle ontwikkeling der techniek bestaat nu, vooral in onze tijd, de kans dat nieuwe, verbeterde produktiemiddelen worden uitgevonden gedurende deze bruikbaarheidsduur. Hierdoor worden de verhou dingen van de kosten minder gunstig en kan het voor deliger worden om het oude werktuig af te stoten en een nieuw aan te schaffen. Door de snelle technische ontwikkeling zijn dus de produktiemiddelen sneller versleten. De verbetering der werktuigen zal meestal tot uit* drukking komen in een groter produktievermogea met gelijkblijvende of zelfs lagere kosten per eenheid. Hierdoor zullen de oude werktuigen een waardedaling ondergaan en de waarde der hierin nog voorradige werkeenheden kan tot nul dalen, of zelfs negatief worden. Merkwaardig is dat door deze techniekont wikkeling de producenten, die naar verbetering van hun produktiemiddelen streven, stellig onbedoeld meewerken aan de waardedaling van hun in gebruik zijnde produktiemiddelen. Dit verschijnsel is dat der economische slijtage. Behalve tengevolge van technische verbeteringen der produktiemiddelen zelf, kan deze zich ook voor doen door wijziging van de vraag naar de artikelen, welke met behulp der produktiemiddelen worden ver vaardigd. De mode en het gebruik kunnen ook hier een grote rol spelen. Dit verschijnsel der economische slijtage noemden wij een nadeel der duurzaamheid van de duurzame produktiemiddelen. Hierdoor immers gaat een deel der volgtijdelijke capaciteit verloren. Naarmate de duurzaamheid der produktiemiddelen groter is, stijgt het risico der économische slijtage. Het zal naar bovenstaande duidelijk zijn, dat de economische levens- of bruikbaarheidsduur veelvul dig korter is dan de technische en het is juist de kort ste van beide levensduren die beslissend is. De praktische betekenis van een en ander komt ter sprake bij het vraagstuk der afschrijvingen waar over in volgende schetsen uitvoerig zal worden ge handeld. Wellicht zijn er onder onze lezers die bovenstaande tamelijk theoretisch vinden. Het is mogelijk, maar dat deze vraagstukken bij onze boeren leven, ook zon der theoretische studie der bedrijfseconomie, kan het volgende voorval uit onze praktijk leren. Een groot landbouwer werkte op zijn akkerbouw- bedrjjf met enkele tractoren, waarvan een met ben zine en dc andere met ruwe oli? werden gedreven. Bij uitwerking der gegevens bleek de benzinemotor aanzienlijk duurder te werken. Toen we hierover een gesprek voerden hiet betrokkene bleek deze hiervan zeer wel op de hoogte. Op onze vraag, waarom deze duurwerkende tractor dan niet werd vervangen, kre gen we het merkwaardig antwoord, dat weliswaar de besparing op brandstof door vervanging te bereiken was, maar dat dit voordeel niet opwoog tegen het verlies dat op de benzinemotor zou moeten worden geleden. Zonder hierover te spreken gaf de betrokken landbouwer dus te kennen, dat er een bepaald punt was van waaraf vervanging pas rationeel was. In hoeverre nu deze mening juist was, doet hier niet terzake; we wilden er slechts op wijzen dat proble men als de bovenbehandelde niet alleen in theorie, maar ook wel degelijk in de praktijk gevoeld worden. In volgende schetsen hierover nader. B. MEIJERS, Directeur Boekhoudbureau Z. L. M.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1956 | | pagina 7