Enkele indrukken van de 3e Zeeuwse Spuitdag
81
ZATERDAG 11 FEBRUARI 1956
ZO zijn er vrijdag 3 februari weer verschillende onderwerpen aan de orde gekomen op de Zeeuwse
spuitdag, die het wel en wee, de mogelijkheden en de moeilijkheden van boer en loonsproeier en
hun óersoneél raken. Jammer was, dat de voorafgaande dagen het weer niet bepaald tot een reisplan
naar Goes uitlokte. De naar schatting ruim 150 oezoekers die op deze zonnige februaridag toch naar
Goes gekomen zijn, zullen hier ongetwijfeld geen spijt van gehad hebben. Verschillende feiten, mo
gelijk min of meer bekend, getoetst aan nieuwe inzichten en bezien in onderling verband, een en
ander tegen de achtergrond van praktische ervaring, geven aan in weike richting wij moeten koersen.
Als eerste onderwerp werd door schrijver dezes behandeld de toepassing van natriumarsenieten, die
ondanks alle bezwaren, de landbouw reeds vele goede diensten hebben bewezen. Eerst als doodspuitniid-
del van aardappelloof bij het optreden van Phyto phthora in consumptie-aardappelen. Later min of
meer door de nood daartoe gedwongen, ook toegepast ter vervanging van het loot plukken bij pootgoed.
Tenslotte meer van de laatste jaren, het gebruik als selectief onkruidbestrijdingsmiddel in graszaad.
Verschillende mogelijkheden dus.
Zeer giftig voor mens en dier bij de toepassing en schadelijk voor de volgende gewassen. Ziedaar de
schaduwzijden. Het wordt vastgelegd in de grond, echter niet zo dat het niet in de voedingsoplossing
komt. Jarenlang kan het de grond vergiftigen. Kleigrond kan meer hebben vóór men wat aan de
gewassen ziet, maar geeft ook minder kans op uit spoelen dan zandgrond. Op zand- en dalgronden
werden reeds sterke opbrengstdepressies waarge nomen; ook op kleigrond doen zich echter telkens
gevallen voor waar arsenicumvergiftiging achterst and in groei veroorzaakt. Tot heden toe meestal
nog pleksgewijs; dan zien wy het wel, maar de opbrengst wordt er niet zo sterk door gedrukt..
Maar als over een geheel perceel de opbrengst 5 naar beneden gaat, dan zien wij dat niet, maar het
kan ons verschillende jaren achtereen 50,en meer of net de top van de winst kosten.
Natriumarsenieten vaarwel?
Gezien deze omstandigheden is voorzichtigheid ge
boden. B\j de pootgoedteelt hoogstens één keer arse-
nieten gebruiken, gemengd met of gevolgd dóór DNC
in olie of pro emergence middelen.
Vooraf bewerken met de loof klapper is nog het
meest ideaal.
Waar blijft de loofpiukmachine
Het doodspuiten van consumptie-aardappelen. Ook
hier kan eventueel de loofklapper dienst doen, al is
natuurlijk de oppervlakte per dag hiermee te bewer
ken gering in vergelijking met het doodspuiten. Maar
biedt dan 12 liter natriumarseniet, een paar dagen
later gevolgd door loof klappen, geen mogelijkheden?
Moet het laatste groene blaadje dood? Gebruik dan
geen 22 liter als u met 16 liter kunt volstaan.
Graszaad! Is hier door vroeg spuiten met DNC in
een jong gewas met klein onkruid, niet te bereiken
dat men de muur aan kan tot in januari/februari
kalkstikstof gestrooid wordt? Is het werkelijk nodig
met natriumarsenieten de zaak schoon te branden als
ook dit een toepassing van kalkstikstof in de winter
niet overbodig maakt?
Gebruik zo weinig mogelijk natriumarsenieten
Gebruik er niet meer van per ha dan strikt nodig is!
Neem by toepassing alle mogelijke maatregelen die
het gevaar voor mens, dier en grond zo klein moge
lijk doen zijn!
Spuiten met veel en met weinig water.
„Druppelgrootte en vloeistofverbruik bij het spui
ten" was het onderwerp dat Ir. J. Crucq van het
I. L. R. behandelde. Hij liet eerst" de verschillende
typen sproei machines vanaf de vóóroorlogse paarden-
sproeier tot de huidige moderne sproeimachines-met-
diverse-mogelijkheden de revue passeren. Hij toonde
aan hoe men onderscheid dient te maken tussen ver
nevelen enerzijds en spuiten met weinig water ander
zijds.
Was er 10 jaar geleden een tendenz waarneembaar
om zoveel mogelijk te vernevelen, thans wordt meer
de nadruk gelegd op de noodzaak om hoeveelheid en
druppelgrootte naar believen en los van elkaar te
kunnen regelen.
Men moet niet alle bestrijdingen met dezelfde hoe
veelheid water en/of dezelfde druppelgrootte willen
uitvoeren.
Schimmelbestrijding, insectenbestrijding en on-
kruidbestryding zyn totaal uiteenlopende behandelin
gen die elk hun typische eisen stellen.
Kennis van zaken.
Belangrijk is dat men weet wat en waarom men
gaat bestrijden. Het hoe en wanneer is hier onlos
makelijk mee verbonden.
Is bij Phytophthora-be.strijdiiig werveling noodzake
lijk? Vernevelen is niet beter maar ook niet minder
dan spuiten. Gebruik niet te weinig water; 150200
liter b.v. Een druk, hoger dan 7 atmosfeer, heeft
weinig zin.
Bij de insecten hebben wy te maken met een groep
waartoe dieren behoren die wat levenswijze, verme
nigvuldiging enz. ongeveer evenveel uiteenlopen als
een varken en een geit. Geen wonder dat de bestrij
ding van het ene heel anders moet zijn dan van het
andere insect. Over het algemeen is een kleine hoe
veelheid water voldoende. Maar ieder zal begrijpen,
dat de larven van de Coloradokever gemakkelijker te
raken zijn dan de zwarte luis en het bietenkevertje.
Onkruiden bestrijden Is weer een vak apart.
Groeistoffen vernevelen gaat prachtig wat oplos
baarheid aangaat, maar is vooral in Zeeland met zijn
vele bomen en boomgaarden minder verkieslijk, om
dat het praktisch nooit windstil is en men dan nog
de kans loopt op thermiek. Uit de praktijk is geble
ken, dat bij het verspuiten van DNC en DNBP vaak
met minder dan 800 liter per ha goede resultaten
worden bereikt. In het algemeen geldt echter: hoe
meer water, des te beter resultaat; verder een lage
druk, desnoods tot 2 atmosfeer, en een grote spuit-
opening.
Zowel groeistoffen als kleurstoffen verspuiten met
een grove druppel. Niet óf 150 liter óf 1000 liter
water per ha, maar daar tussen in de juiste hoeveel
heid en druppelgrootte op elkaar afstemmen. De
pomp moet 80 liter per minuut kunnen verwerken.
Spuitplaatjes of -doppen moeten gemakkelijk te ver
wisselen zijn.
Het is er alles niet eenvoudiger op geworden. Ken
nis van ziekten, middelen en spuittechniek en daar
bij een flinke dosis ervaring zullen de spuiter, 't zij
loonwerker of boer, in dit doolhof de juiste weg doen
vinden.
Opvoering produktiviteit, waarom en hoe.
Dat wij bij opvoering van produktiviteit niet altijd
behoeven te denken aan mogelijkheden door mecha
nisatie, motorisatie, werkclassificatie, het lopende
band systeem, enz., bracht Dr. P. Th. Posthumus
Mey'es, bijzonder medewerker van de Commissie Op
voering Produktiviteit, op pakkende wijze naar voren.
Waarom opvoering produktiviteit? Om meer, beter
en goedkoper te kunnen produceren. Om met dezelf
de trekkracht, met dezelfde arbeiders, in dezelfde tijd
meer werk te verzetten, meer en beter produkten te
kunnen leveren. Is het niet zaak juist in deze tijd van
arbeiderstekorten, juist ook in Zeeland, waar boei
en loonwerker de zuigkracht van de cultuurtechni
sche werken ondervinden, op de kleintjes te letten,
geen kostbare uren te laten glippen. De tijd is voor
bij dat een boer prat ging op het grote aantal arbei
ders dat hij had.
Nog eens waarom?
Loonsverhoging geeft slechts aan een groep voor
deel, maar goedkopere produkten aan iedereen.
Ook over het „Hoe voeren wij de produktiviteit op",
liet spreker zijn hoorders niet in het onzekere.
Opvoeren van de produktiviteit kan elk die in staat
is rustig na te denken. Wat doe ik, waarom doe ik
dat zó, welke gevolgen heeft het als ik zó doe. Ben ik
in staat om verbeteringen aan te brengen na mijn
eigen wijze van werken eritisch beschouwd te heb
ben? Is er niet veel dat ik doe uit sleur?
Dr. Posthumus Meijes verklaarde het boerenbedrijf
te zien als één van de meest moeilijke bedrijven om
leiding aan te geven. Alleen al door de onzekerheid
die het weer schept, staat men telkens Weer voor ver
rassingen.
Maar hier geldt dan ook wel in sterke mate, dat de
bedrijfsadministratie, de bedrijfsindeling, transport
en opslag van materiaal en produkten en de werk
voorbereiding aan zeer hoge eisen moeten voldoen.
Dat orde en netheid noodzakelijk zijn. Dat door een
goede instructie elk weet wal hem te doen staat en
waar nodig iemand gereed staal als vervanger op te
treden.
In het bijzonder bepaalde spreker zijn gehoor bij de
noodzaak van samenwerking. Verder zien dan het
eigen bedrijf. Samenwerking tussen collega's, ook
tussen boeren en loonsproeiers.
Misschien zegt u: hoort dit nu thuis op een Spuit
dag? Dan meen ik te mogen zeggen: óók up een
spuitdag en juist op een spuitdag waar boeren, loon
sproeiers en voorlichters bijeen zijn. Begrip tussen
boeren en loonsproeiers moet berusten op het kennen
van eikaars belangen. Zoals de Walcherse loon
sproeiers hun klanten verzochten om op de kopein-
den 10 of 11 rijen aardappelen te poten evenals langs
de kant waar men met geren heeft te maken. Dit
om dode hoeken en spuiten in en over de sloot te
voorkomen.
„Zaai erwten en bonen op 6 rijen (per 2 meter)"
verzocht men eveneens. Het resultaat: minder ge
wasbeschadiging, beter werk en minder breuk aan de
machines.
Wederzijds begrip, dat ook hierop berust, dat zowel
boer als loonsproeier kennis hebben van hetgeen be
streden en waarmee bestreden wordt.
Beiden moeten weten welke mogelijkheden maar
ook welke moeilijkheden er liggen om onnodige ver
wijten over en weer te voorkomen. Dan voorkomt
men, dat een loonsproeier het hele seizoen met koper
zink spuit om de prijs te drukken. In 1955 ging
dat, maar in een jaar als 1954, had die loonsproeier
de boer vermoedelijk door een hoger percentage zieke
knollen meer schade bezorgd dan dat hij hem op het
middel minder kon laten betalen.
1IOE?
Door gezond verstand en samenwerking. Door alles
aan te grijpen wat de verhouding tussen boeren on
derling. loonsproeiers onderling en. by beiden tussen
werkgevers en werknemers kan bevorderen.
De derde Zeeuwse Spuitdag is weer aehter de rug.
Er viel veel op te steken. De thuisblijvers hebben
het alwéér mis gehad.
De Specialist Plantenziekten,
P. VERHAGE.
AFTREK
HEFFING LANDBOUWSCHAP
Aanwijzing van organisaties op grond van
de Algemene Heffingsverordeniug 1955
Op grond van de Algemene Heffingsverordening
1955 wordt aan heffingsplichtigen die als lid van
een of meer door het Bestuur van het Landbouw
schap aangewezen ondernemersorganisaties over
1955 aan die organisatie of organisaties contributie
hebben betaald, een aftrek toegestaan op de in
die verordening geregelde heffing.
In zijn openbare vergadering van 1 februari j.L
heeft het Bestuur thans de verzoeken, behandeld,
die met het oog op deze aanwijzing van een aantal
organistaties waren 'binnengekomen.
Aangewezen werden:
de provinciale en regionale landbouworganisa
ties, die federatief samenwerken in het Koninklijk
Nederlands Landbouw Comité, de Katholieke Ne
derlandse Boeren- en Tuindershond of dè Neder
landse Christelijke Boeren- en Tuindersbond;
De Koninklijke Algemene Vereniging voor
Bloembollencultuur
de Katholieke Vereniging van Ondernemers in
het Bloembollenbedrijf
de Nederlandse Fruittelers Organisatie;
de Bond van Agrarische Loonbedrijven in Ne
derland;
de Federatie van Land- en Tuinbouwwerktuigc»
Exploiterende Coöperaties.
De verzoeken, ingediend ten behoeve van de
Algemene Bond van Boomkwekers, van de vier
in de Nederlandse Pluimveeteelt Organisatie sa
menwerkende organisaties van fokkers, vermeer
deraars, piepkuikenfokkers, en bedrijfspluimvee-
houders en van een aantal plaatselijke verenigin-
gen, deel uitmakend van de Vereniging De Neder
landse Bloemisterij, werden door het Bestuur af
gewezen.
DE NIEUWE LONEN IN DE
LANDBOUW
De Gewestelijke Raad voor Zeeland van het Land
bouwschap deelt hierbij mede, dat tussen de be
trokken partijen overeenstemming is bereikt over
een tussentijdse verhoging van de uur- en week
lonen in de landbouw, op ibasis van het door de
Hoofdafdeling Sociale Zaken gegeven advies, het
welk dezer dagen door het College van "Rijksbemid-
delaars is goedgekerud.
Met ingang van maandag 13 februari a.S. zullen
de volgende lonen gelden, waarbij zij opgemerkt,
dat hierin, naast het werknemersdeel van de pen
sioenpremie, ook de compensatietoeslag ingevolge
de Werkloosheidswet (YV. en W.-premie) is ver
werkt.
A. Voor paardenknechts, veeverzorgers en
tractorchauffeurs
Leeftijd 13 febr. t m 1 maart t m
29 febr 30 april
per week per week
17 jaar ƒ34,42 38,25
18 jaar ƒ39,25 43,62
19 jaar ƒ45,29 ƒ50,33
20 jaar 50,12 55,69
21 jaar ƒ54,34 ƒ60,39
22 jaar ƒ57,36 63,75
23 jaar en ouder 60,38 67,10
Voor de overige arbeiders het volgende uurloon.
B. Vaste vakarbeiders.
Leeftijd
13 febr. t m
1 maart t m
29 febr
30 april
cent
cent
17 jaar
66
65
18 jaar
75
74
19 jaar
87
85%
20 jaar
96! a
94%
21 jaar
104%
102%
22 jaar
110
108%
23 jaar en
ouder
116
114
C. Losse arbeiders.
Leeftüd
Vakarbeiders
Ongeschooidea
cent
cent
17 jaar
63%
57
18 jaar
72
66
39 jaar
83%
76
20 jaar
92
83
21 jaar
100
91
22 jaar
105'
95
23 jaar en ouder
111
101
I). Vrouwelijke arbeiders.
Leeftijd
Vakarbeiders
Ongeschoolden
cent
cent
17 jaar
55%
49
18 jaar
66%
59
19 jaar en
ouder
.7%
68
De goedkeuring van het College van Rijksbemid
delaars, voor de aan te brengen wijzigingen in de
bestaande Collectieve Arbeidsovereenkomst, lopen
de tot 1 mei 1956, zal worden aangevraagd.
Het overleg inzake een eventuele verhoging van
de akkoordtarieven en de lonen in de Tuinbouw
zal worden voortgezet.