Teeltverordening zaai maïs 1951 Gedachtenwisseling rondom grondonderzoek en bemesting op hoog niveau ZATERIAG 4 FEBRUARI 1 9 5 fi HET grondonderzoek heeft de belangstelling en wat meer zegt het vertrouwen van de Zeeuwse boer gewonnen. Men krijgt zo eer inzicht in enkele vruchtbaarheidseigenschappen, die de beste boer met de beste ogen niet kan waarnemen. Wèl kan hij na jarenlang zoeken en tasten zich een indruk hebben verschaft omtrent de behoeften aan kali- en fosfaatmeststoffen van zijn grond, maar dat is bij de huidige vorderingen van het grondonderzoek dubbel werk en ontoelaatbaar. Lang geleden, toen het kompas nog niet was uitgevonden, sprak het vanzelf, dat een schipper van wijde zeeën het zonder moest stellen. Maar wie deze tegenwoordig nog durft te bevaren zonder zulk een instrument, zou domdriest worden genoemd. ..En zo is een boer zonder grondonderzoek als een schip zonder kompas", heeft de heer Dr. Ir. C. W. C. van Beekom, Rijkslandbouwconsulent, het op een forum-bijeenkomst, georganiseerd door de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting „Noord-Beveland", treffend uitgedrukt. Drie belangrijke „fracties" hadden zitting in het forum: een drietal top-functionnarissen van het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewast d vertegenwoordigers van de Land- bouwvoorlichtingsdienst en een tweetal practis he boeren. De gedachtenwisseling is openhartig geweest en enkele van de voornaamste conclusie i*i,cu we nier volgen. 1. Door het gebruik van meer gezuiverde kunstmeststoffen, de teruggang van het stalmest- verbruik en olis verscherpt waarnemingsvermogen, gmieten de sporenelementen een stijgende belang stelling. Voor Noord-Beveland met zijn kalkrijke grond zijn naar rangschikking in afnemende mate tekorten van mangaan, borium, zink en koper te vrezen. Al werden het afgelopen jaar hartrotverschijnselen in bieten (boriumgebrek) veelvuldig waargenomen, dit impliceert niet een lukrake bemesting met borax op dit gewas: bij een volgend gewas kan vergiftiging optreden als ge volg van een teveel aan borium. Het onderzoek naar de mate, waarin sporen elementen in de grond voorkomen, verkeert in een vergevorderd stadium, maar er is nog weinig be kend omtrent de behoefte van de verschillende gewassen aan de verschillende sporenelementen. En zo ontbreekt het vooralsnog aan een juiste adviesbasis. Om deze reden ook zijn de praktijk adviezen, die enkele particuliere laboratoria geven, aanvechtbaar. 2. Voor 75 iz de Noordbevelandse grond thans onderzocht, een groot gedeelte reeds voor de derde maal. Een betreffende kaart toonde aan, dat de kalitoestand over het geheel maar matig is, vooral in de lichtere binnenpolders. Hoewel de uitkomst van het grondonderzoek van op zekere afstand moet worden bezien en eigen ervaringen tot op zekere hoogte ook zullen moeten meespreken, werd geconstateerd, dat niet in alle gevallen grondonderzoek-getrouw wordt tewerkgegaan bij de bemesting. De neiging, om zowel van fosfaat- als kalimeststoffen, meer te geven dan noodzakelijk is, leeft vrij algemeen. Vooral voor kali kan dit een ncyieloos verspillen betekenen. Opmerkelijk werd gevonden, dat de nog niet onderzochte grond zonder uitzondering in gebruik is bij niet-leden van de Vereniging voor Bedrijfs voorlichting. 3. Het gebruik van samengestelde meststoffen in het algemeen, en het soort granumix, bij de E. N. C. K. ontworpen voor Noordbevelandse om standigheden (N, P en K resp. 12, 8 en 16 in het bijzonder, leek tot op zekere hoogte perspec tief biedend. Als een bezwaar werd nog gezien de vorm, waarin de stikstof voorkomt: slechts Vt ni traat en 3A ammoniak. Een ruim gebruik van ammoniakstikstof op kalkrijke gronden, zoals Noord-Beveland die bezit, heeft met betrekking tot vervluchtiging van stikstof grote gevaren in zich, wat uit de praktijk gebleken is. Hoewel dit tech nisch minder goed uitvoerbaar blijkt, moet worden gestreefd naar een mengsel, waarin ammoniak- en nitraatstikstof half om half zijn vertegenwoor digd, beter zou nog zijn nitraat en 14 ammoniak. De praktijkwaarde van het mengsel zou dit ten goede komen. Bij eventueel gebruik van granumix moeten te grove lijnen van het grondondèrzoek beslist niet uit het oog worden verloren; gebeurt dit wel, zo tast men principiëel zichzelf als voorstander van het grondonderzoek, in de eer aan. Het voorkomen van alle drie voedingselemen ten, N, P en K, in elk korreltje meststof zou mis schien een voordeel kunnen bieden, maar men wist dit niet. In handen van diegenen, minder vertrouwd met de bemesting, kan het gebruik van granumix na delen in zich hebben: de „Haarlemmer olie der be mesting" met magisch effect worden, mag ze nooit. Een kleine berekening toonde aan, dat, verge leken bij de enkelvoudige meststoffen, de prijs per kg zuivere N, P2O5 en K2O beslist niet hoger ligt. 4. In gevallen van sterke kali, resp. fosfaat- armoede, zijn er aan eenzijdige bemestingen in het najaar gevaren verbonden. Een aanvullende verse bemesting in het voorjaar is dan gewenst. Op minder kali-arme percelen zal een in 't najaar uit gevoerde bemesting wel genoegzaam zijn, maar voor verse fosfaat is in het voorjaar de plant in het algemeen (de suikerbiet in het bijzonder) erg dankbaar. 5. De gevoeligheid van gronden voor stuiven neemt af, wanneer het humusgehalte stijgt. Maar desondanks blijken onlangs gescheurde weidjes met toch uiteraard een hoog percentage aan humus in dit opzicht zorgenkinderen te zijn, vooral wanneer ze licht zijn. De grond neemt hier n.l. gemakkelijk een korrelstructuur aan, waardoor harde wind er eerder vat op heeft. Ze kunnen worden vergeleken met de veenkoloniale gronden met een eveneens hoog humusgehalte. Ook daar een zich scheiden van grond- en humusdeeltjes, met als gevolg haar driftgevoeligheid. Hier te meer is een cambridge-rol op zijn plaats gebleken te zijn. 6. Tegen de methoden vvan grondonderzoek, die worden toegepast door de particuliere labora toria, bestaat geen direct, bezwaar, maar wèl tegen de adviesgeving. Als basis hiervoor gelden en kele, uit Amerika afkomstige theorieën en niet de uitkomsten van een zeer groot aantal proefvelden, wat wèl het geval is bij die, verstrekt via het Be drijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonder- zoek en de Landbouwvoorlichtingsdienst. 7. Het bladonderzoek staat nog in de kinder schoenen en kan zeker (nu nog) niet het grond onderzoek vervangen. Door het ontleden van een plant kan men wel de voor de plant noodzakelijke stoffen aantonen en ook de hoeveelheid daarvan bepalen, maar vooral deze laatste is sterk afhan kelijk van b.v. het plantendeel, dat ter analysering wordt genomen, de ontwikkeling van de plant zelf, terwijl zelfs het weerskarakter een belang rijke invloed kan uitoefenen op de mate, waarin verschillende voedingscomponenten zich in de plant bevinden. Vooralsnog vormt grondonder zoek dus de meest juiste richtlijn, die bij de be mesting kan worden gevolgd. 8. Bespuiting van gewassen kan grote voor delen bieden, in geval er reeds gebreksverschijn selen zijn geconstateerd en men een ogenblikkelijk herstel voorstaat. Maar bespuitingen met ureum, hoewel in de tuinbouw niet geheel waardeloos gebleken, zijn in de landbouw zo goed als nooit rendabel. In Amerika is de ureum-race nu ook geluwd en men komt er daar van terug. De stikstof moet dus via de grond worden toe gediend en niet voor een min of meer groot ge deelte via het blad. 9. Een intensief duplo-bepalings- en controle systeem op het Berijfslaboratorium- voor Grond en Gewasonderzoek sluit gemaakte fouten uit, waardoor we waarde moeten toekennen aan de analyse-cijfers. W. O. H. STOF AFZUIGEN BIJ SCHUURDORSEN Subsidie van het Landbouwschap voor proefnemingen Het bestuur van het Landbouwschap heeft beslo ten een subsidie beschikbaar te stellen voor proef nemingen met installaties voor het afzuigen van stof bij dorsen in de schuur. De Algemene Techni sche Commissie is toelast met de verdere uitwer king en de uitvoering van dit besluit. Op grond van artikel 69 van het Landbouwveilig- heidsbesluit van 1950 wordt o.a. voorgeschreven, dat het ontstaan en de verspreiding van schadelijke of hinderlijke stof in een besloten ruimte, waar ailbeiders in verband met de eisen van de bedrijfs- arbeid moeten verblijven, zoveel mogelijk moet worden tegengegaan. Volgens artikel 78 van het zelfde besluit kan het districtshoofd van de Arbeids inspectie eisen stellen betreffende de wijze van uit voering omtrent het voorgeschrevene in artikel 69. Bij schuurdorsen wordt gebruikt gemaakt van een besloten ruimte en ontstaat, afhankelijk van de omstandigheden tijdens het dorsen, stof. Teneinde na te gaan, welke schadelijke of hinderlijke gevol gen de stofinademing heeft op de gezondheidstoe stand van de arbeider, zijn medische onderzoekin gen verricht. Uit deze onderzoekingen bleek, dat bij een gedeelte van de arbeiders in mindere of sterkere mate stoflongen voorkwamen. Bovendien moet uit overwegingen van hinderlijkheid aandacht aan dit stofprobleem worden besteed. Bij het ge bruiken van een stofafzuiginstallatie bij schuur dorsen komen naast een vermindering van scha delijkheid en hinderlijkheid nog bijzondere aspecten naar voren, zoals grotere arbeidsvreugde en hogere aiibeidsproduktiviteit. Hiervan kan echter zonder meer de betekenis niet worden vastgesteld. Voor het toepassen in de praktijk van de stofafzuiging moet aan deze faktoren toch een positieve invloed worden toegekend. Op grond van de reeds eerder vermelde artikelen 69 en 78 kan een stofzuiginstallatie bij schuur dorsen verplicht worden gestéld. Tegen deze ver plichting kunnen nog bezwaren van technische aard worden gemaakt, zolang men nog niet op iets grotere schaal meer ervaring met deze installatie heeft opgedaan. Zodra echter de installatie, tech nisch bezien, het experimentele stadium voorbij is, kan. aan een verplichting worden gedacht. De gehele of gedeeltijke verplichtstelling houdt ten nauwste verband met de financiële aspekten. De aanschaffingskosten van een complete instal latie, met inbegrip van afvoerbuis bedraagt onge veer 2.000, Het Landbouwschap meent, dat men moet trach ten met behulp van verdere proefnemingen op gro tere schaal het vrijwillig in gebruik nemen van de stofzuiginstallaties bij schuurdorsen te stimu leren. Onder verwijzing naar de „Teeltverordening zaaimais 1951" (Voedselvoorzieningsblad No. 3 d.d. 14 januari 1952) deelt de Provinciaal Voedselcommissaris voor Zeeland, namens het Produktschap voor Landbouw zaai zaden mede dat onderstaande telers, voornemens zijn de achter hun namen vermelde oppervlakte voor de oogst 1956 met zaaimais tortelen. Bovengenoemde verordening houdt o.m. in dat het telen van mais op een afstand van minder dan 200 meter van vóór 15 februari van het desbetreffende jaar aan te wijzen percelen, is verboden. Wanneer belanghebbende telers menen, dat zij door een verleend voorrangsrecht in hun onmiddel lijke omgeving te sterk in him bedrijfsvoering worden benadeeld, kunnen zij bij liun P. B. H. een bezwaarschrift tegen het verlenen van dat voorrangsrecht indienen vóór 1 maart a.s. Geregistreerde percelen zaaimais voortvloeiend uit de „Teeltverordening zaaimais 1951". BIGGEKERKE. P. Wisse, naast Begraafplaats MELISKERKE. J. Wisse, Charlottenburg, 200 m Noordelijk van het bedrijf MIDDELBURG. J. Davidse, Grenadierpolder, Sectie G 92 -93 J. de Visser, Zuidwatering, achter boerderij RITTHEM. J. Poppe, Welzinge, N.-Oostel. van bedrijf 506 SEKOOSKEKKE. L. Ton, ,,'t Huis Om," Sectie D 751 S. de Visser, Hondegemseweg, Sectie O 2034 GAPINGE. B. Arendse, Schellach, 100 m uit hoek Hofweg, VROUWEPOLDER. J. Francke, Gapingse dreef, ZAAMSLAG. A. C. en P. van Hoeve, achter boerderij rechts, Sectie G., F. P. de Kubber, Groote Huissenspolder, achter boerderij, BAARLAND. Kon. Kweekbedrijf en Zaadhandel D. J. van der Have, Brikhoofd, Sectie C 177, BRUINISSE. J. C. Giljam, Hoek Zonneschijn, Sectie E 253, P. J. Hanse, Oudendijk A 29, J. W. Jonker, Bruinisse D 447, L. A. Jonker -v. d. Zande, Zeldenrust, Sectie D 20 t/m 414, Gebr. W. en A. Mol, Noorddijk A 52-54 (ged.), W. L. van 't Noordende. Langeweg, achter de hofstede, E 218, ha 1 1.— 0.50 1.— 1.— 1.— 1.— 1.— 0.80 1.20 1.— 1.50 1.20 1.— 0.47 1.— 1.— 0.40 G. van der Sluis, Langeweg, Sectie E 125, M. M. Verkamman, Blauwbloem, Sectie D 213 en 56, NIEUWERKEKK. W. de Reus G.Wzn, Vier Bannen, kavel aan Nieuwe veer, Sectie D 7883, 8591 en 369 (ged.) C. A. Struijk, Jongepolder, Sectie A 15 t/m 18, NOORDGOUWE. Ed. Verburg, achter de hofstede, A 82 76, OOSTERLAND. A. van 't Hoff Mzn, Lage weg, Sectie G. 19—20 —21 en 22 (ged.), J. van 't Hoff, Ringweg, Sectie F 1248 (ged.), C. Krabbe en J. v. d. Velde, Hooge weg, C 41, A. F. Schoof, Zandweg, Sectie K 156157, Mar. Steenpoorte, Hoge Zandweg of Lampertse- weg, H 304 of K 312, J. Stoutende Koning, bij boerderij, Sectie E 102—103, J Kwaak, Brede Zandweg, K 259260297 298—225- 280—282, H. J. v. d. Zande, Hoge Maireweg, Sectie H 222 M. J. Zeijler, Ringweg, Oostzijde, naast boerderij C. Steenpoorte, SIR JANSLAND. M. Heijboer, Dillingsweg, achter hofstede A 607, KAPÈLLE. Kon. Kweekbedrijf en Zaadhandel D. J. van der Have, Sectie A 23—24—25, Brede Watering bew. Ierseke, RILLAND-BATH. A. Goris,'Anna Mariepolder, II 121, J. G. J. Michielsen, Damespolder, H 69, P. C. Oerlemans, Hoogerwaardpolder, G 137, 1.— 1.— L<- 1.— 1.— 1.— 1.— 1.— 1.— 1.— 1.04 1.20 1.— 0.80 2.50 1.20 2.40 0.80

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1956 | | pagina 11