Ontheffingsmogelijkheden van de
verplichte vruchtwisseling van aardappelen
Verantwoorde investeringen.
ZATERDAG 2 S JANUARI 1322
voor het teeltjaar 1956
rWEREENKOMSTIG het Besluit bestrijding Aardappelmoeheid mogen geen aardappelen of
tomaten worden verbouwd op grond, waarop zich in de twee voorafgaande jaren oolc aard
appelen of tomaten hebben bevonden. Dit wil dus zeggen, dat in 1956 de teelt van aardappelen of
tomaten slechts daar is toegestaan, waar in 1954 of 1955 geen aardappelen of tomaten hebben ge-
Sta liét is echter mogelijk voor het teeltjaar 1956 in bepaalde gevallen ontheffing te verkrijgen van
deze vruchtwisselingsbepalingen.
De ontheffingsmogelijkheden gelden voor:
1. NIEUW ONTGONNEN GROND (dalgrond,
heidegrond, bos), dus grond, die voorheen geen
cultuur-grond is geweest. Met nadruk wordt erop
gewezen, dat onder het begrip „nieuwe grond"
niet vallen: gescheurd grasland, herontgonnen,
verwaarloosde of opgehoogde grond, in cultuur ge
brachte vuilstortplaatsen of baggergrond, e.d.
Op nieuwe grond kunnen in de eerste vijf jaren
na het gereed komen van de ontginning vaker
aardappelen worden geteeld dan volgens de ver
plichte vruchtwisselingsbepalingen mogelijk zou
zijn.
In onderstaand schema zijn de teeltmogelijk
heden van aardappelen op nieuwe grond, waarbij
in enig jaar een ontheffing is vereist, opgesomd.
In de jaren, dat niet zonder ontheffing mag wor
den geteeld, is het woord aardappelen vet gedrukt.
In de jaren, aangegeven met een X, moet dan
een ander gewas als aardappelen worden ver
bouwd.
Ie jaar
2e jaar
3e jaar
4e jaar
a.
AARD
AARD
AARD
X
b.
AARD
AARD
X
AARD
c.
AARD
AARD
X
X
d.
AARD
X
AARD
X
e.
X
AARD
AARD
X
f.
X
AARD
X
AARD
5e jaar
6e jaar
7e jaar
8e jaar
a.
X
AARD
X
X
b.
X
X
AARD
X
c.
AARD
X
X
AARD
d.
AARD
X
X
AARD
e.
X
AARD
X
X
f.
X
X
AARD
X
Wanneer
echter in het
eerste jaar
na het ge-
reed komen van de ontginning lupinen voor groen-
bemesting zijn verbouwd, tellen deze niet als een
gewas mee. Deze teelt wordt dan als onderdeel
van het ontginningswerk beschouwd.
2. VERBETERING BLIJVEND GRASLAND.
Wanneer blijvend grasland wordt gescheurd, daar
het niet meer voldoende produktief is, met de be
doeling echter zo spoedig mogelijk weer tot her-
inzaai tot blijvend grasland over te gaan, wordt
dikwijls als eerste gewas aardappelen gekozen.
Is het daarna om teelttechnische redenen drin
gend gewenst nogmaals aardappelen te verbouwen,
dan kan hiertoe ontheffing worden verleend, ech
ter alleen voor de reeks:
graslandaardappelenaardappeleninzaai tot
blijvend grasland (eventueel onder dekvrucht).
Deze ontheffing wordt alleen gegeven, als vast
staat dat het werkelijk een verbetering van blij
vend grasland betreft. Daarom is het noodzake
lijk dat, zo men denkt voor het teeltjaar 1957 een
ontheffing nodig te hebben, die aanvraag ook reeds
deze winter wordt ingediend, dus voor het
scheuren.
3. JONGE BOOMGAARDEN. Voor een zich
sluitende jonge boomgaard kan ontheffing worden
verleend om daarin in 1956 als laatst mogelijke
onderteelt aardappelen te verbouwen.
4. TERREINEN, WAAROP IN 1956 VOOR HET
LAATST EEN LAND- OF TUINBOUWGEWAS
GETEELD KAN WORDEN. Hieronder vallen ter
reinen die met ingang van 1957 zijn bestemd voor
wegen, kanalen, industrie- of bouwterrein, e.d.
Overlegging van een officiële en positieve ver
klaring dienaangaande is vereist. Uiteraard val
len hier niet onder die gevallen, waarin woningen
worden gebouwd, waarbij nog een tuin overblijft,
waar naderhand de aardappelteelt normaal kan
worden voortgezet.
5. DE OMGESPOTEN OF DIEPGEDOLVEN
BLOEMBOLLENPERCELEN. Na het omspuiten
of diepdelven kan éénmaal ontheffing worden ver
leend t.a.v. de aardappelteelt in één van de beide
aan deze grondbewerking voorafgaande jaren.
.6. Die gevallen, waar de teler anders voor te
grote moeilijkheden wordt geplaatst, b.v. bij ruil
verkaveling, herindeling (zgn. kleine verkaveling)
van gehele bedrijven, verplichte vloeivelden en
eventuele andere bijzondere omstandigheden. On-
kruidbestrijding kan echter nimmer als motief voor
een ontheffing gelden.
7. Met betrekking tot de herverkaveling in de
provincie Zeeland kan worden medegedeeld, dat
voor de hierna genoemde polders algehele onthef
fing zal worden verleend, m.d.v. dat van 1956 af
éénmaal in de drie jaar aardappelen mogen wor
den geteeld.
De grondgebruikers in deze polders behoeven
dus voor 1956 geen individuele ontheffingsaan-
vragen in te dienen.
De algehele ontheffing geldt voor:
TIIOLEN
De polders Sehakerloo. Vijftienhonderd Ge
meten ten Zuiden van de Straatweg, Dearloo,
Vrouw Belya, Razernij, Klaas van Steenland, Oud-
Strijen en Nieuw-Strijen.
OOST ZUID-BEVELAND
De polder Waarde.
WEST ZUID-BEVELAND
De complexen la, lb, 5, 6, 7, 8, 35, 36, 37 en 38
in de Zak van Zuicl-Beveland.
De Plantenziektenkundige Dienst behoudt zich
het recht voor een ontheffing pas te verlenen, af
hankelijk van de uitslag van een voorafgaand
grondmonsteronderzoek, waarvan de kosten voor
rekening van de aanvrager komen. Eveneens kan
een ontheffingsaanvraag niet worden ingewilligd,
wanneer de situatie in de naaste omgeving van het
perceel, waarvoor ontheffing wordt gevraagd, van
dien aard is, dat ontheffing uit een oogpunt van
aardappelmoeheidsbestrijding niet verantwoord
wordt geacht.
NA 15 FEBRUARI 1956 ZULLEN GEEN ONT-
HEFFINGSAANVRAGEN MEER IN BEHANDE
LING KUNNEN WORDEN GENOMEN.
AANVRAGEN VOOR IIET VERKRIJGEN VAN
ONTHEFFING MOETEN WORDEN INGEDIEND
BIJ IIET GEWESTELIJK SECRETARIAAT VAN
HET LANDBOUWSCHAP, GROTE MARKT 28A
TE GOES.
MEDEDELING VAN HET NATIONAAL INSTI
TUUT VOOR BROUWGERST, MOUT EN BIER
T. N. O. (AFD. NACOBROUW).
Van de zijde van het Nacobrouw is er meermalen
op gewezen, dat de Piroline Zomergerst naast een
aantal onmiskenbare landbouwkundige voordelen,
zoals een redelijk hoge opbrengst, vroegrijpheid en
een zekere resistentie tegen meeldauw, ook 'n aan
tal onvolkomenheden vertoont zoals vrij slap stro
en grote gevoeligheid voor Helminthosporium sati
vum Pamm.
Van brouwerszijde werd opgemerkt, dat bij de
verwerking de Piroline een aantal eigenschappen
vertoonde welke een goede brouwgerst eigenlijk
niet behoort te hebben, zoals een langdurige perio
de van kiemvertraging en het te donker van kleur
worden bij het eesten van het mout. Ook hierop
heeft het Nacobrouw de aandacht gevestigd.
De laatste weken worden echter ook klachten
van brouwerszijde vernomen over moeilijkheden bij
de filtratie van het bier bereid uit Pirolinegerst van
oogst 1955 en bij de vergisting van het bier.
Het lijkt ons goed er op te wijzen, dat op grond
van deze bezwaren in de toekomst een zekere terug
houdendheid verwacht kan worden bij de aankoop
van Pirolinegerst als brouwgerst door de brouwe
rijen. Dr. H. VAN VELDHUIZEN.
K.N.L.c! UIT VERONTRUSTING OVER DE
NIEUWE M ËLKPKIJ S.
In de op 17 januari jl. gehouden Hoofdbestuurs
vergadering van het Koninklijk Nederlands Land-
bouw-Comité is de grote verontrusting, welke in de
boerenstand hee)rst n.a.v. de Regeringsbeslissing
over de melkprijs, uitvoerig besproken. Besloten
werd bij het Landbouwschap erop aan te dringen
met de meeste klem bij de Volksvertegenwoordi
ging protest aan te tekenen tegen dit Overheidsbe
leid.
Het K.N.L.C. acht het voor de boerenstand on-
aanvaardhaair, dat de uiteindelijke minimumgaran
tie, voor de bedrijven op de zand- en andere lichte
gronden ver beneden de door het L.E.I. berekende
kostprijs ligt, terwijl de garantieprijs voor de wei
degebieden onvoldoende is voor het doen van de
nodige investeringen en het dragen van het onder-
nemersrisïco. Dit klemt temeer, waar in de kost
prijsberekeningen onvoldoende rekening wordt ge
houden met de sterk gestegen eigenaarslasten. Op
korte termijn zullen de uitgangspunten van de
L.E.I.-kostprijsberekeningen op de helling moeten
komen.
Hoewel de produktiekosten van de boer zijn geste
gen, handhaaft de Regering de verrekenprijs voor
in consumptie te brengen melk: hieruit blijkt, dat
de Overheid dus niet bereid is om, ondanks de heer
sende welvaart, de boer zijn rechtmatig aandeel van
het volksinkomen te geven.
Wat de lezing van de redacteur van de Nieuw
Veldbode, de heer JNijpels, voor ons vooral inte
ressant maakte, was het feit, dat hij de toestand
in de landbouw vergeleek met de gang van zaken
in de industriële sector. Wat hij goed kan doen,
daar hij persoonlijk ten nauwste bij enige onder
nemingen betrokken is. De hoogconjunctuur maakt
dat de aandeelhouders van de meeste ondernemin
gen behoorlijk aan hun trekken komen. Doch het
merendeel van de winsten verdwijnt weer in het
bedrijf om nieuwe investeringen mogelijk te maken.
Het voorbeeld dat hij noemde, betrof een onder
neming waarin sedert 1948 f 800.000 aan nieuwe
machines werd geïnvesteerd. Over het laatste boek
jaar werd een winst behaald van f 123.000, waar
van de aandeelhouders en directie omstreeks
f 24.000 ontvingen, terwijl de fiscus met f9.000 ging
strijken. De overblijvende f 90.000 werd gebruikt
voor afschrijving van de gedane investeringen, die
in hoofdzaak ten doel hadden personeel te besparen.
Menigmaal wordt zo' in de industrie meer dan de
bruto-winst geïm)esteerd.
lïet geeft dan niet meer wat de mensen verdie
nen, omdat de onderneming veel moet produceren
om goedkoop te kunnen werken. Het. is aldus de
heer Nijpels zo geen kunst meer om orders te
krijgen, omdat de prijs lager is dan in alle andere
landen.
Deze constatering leidde spreker tot de conclusie
dat de groei van de Nederlandse industrie in feite
kunstmatig wordt gestimuleerd door de lage prij
zen. Daarom zou het prijspeil en dan zeker dat
van de landbouwproducten nog omhoog kunnen
om V, eer tot gezonde verhoudingen te komen. Een
conclusie die in landbouwkringen gaarne aan-
ypard wordt.
o
De landbouw kent in feite dezelfde investerings
problemen als de industrie, doch kan niet onbeperkt
de produktie opvoefen en is in de winstmogelijk
heden sterk gebonden. De mechanisatie is slechts
één van de investeringsproblemen waarvoor de
huidige boer zich geplaatst ziet. Gebrek aan
arbeidskrachten doet hem machines kopen, die in
de regel bestemd zijn om achter een trekker ge
bruikt te worden. Een" inventaris voor een geme
chaniseerd bedrijf is zonder meer al 2 a 3 maal
duurder dan dezelfde werktuigen voor het paarden-
bedrijf. Men kan wel in vele gevallen uitrekenen
dat het voordeliger is de paarden door een trekker
te vervangen helaas rekenen vele boeren niet of
nauwelijks, d.och gaan ze maar op het gevoel af
doch heeft dan toch te maken met het feit dat het
meerdere geld per ha op tafel moet komen.
In het Kerstnummer van „De Plattelandspost"
merkt Dr. R. A. de Widt van het I. L. R. op, dat
er een verband bestaat tussen de mate waarin de
landbouio wordt gemechaniseerd enerzijds, en an
derzijds de inkomsten van de boer en de arbeids-
positie van het bedrijf.
Een paar jaar geleden is er inderdaad sprake van
geweest dat de inkomsten van de boer de investe
ringen in het bedrijf hebben beïnvloed. Doch in
toenemende mate is de eerste oorzaak vervangen
door de tweede, die door de vlucht uit de land
arbeid ook voor de toekomst van veel belang zal
zijn.
Dezelfde schrijver schatte onlangs de investering
in trekkers en werktuigen over 1955 op 130 miljoen
gulden, waardoor de totale nieuwwaarde van deze
inventaris op prijsbasis 1955, steeg tot 1.6 miljard
gulden. De gemaakte winsten laten weinig moge
lijkheden om te investeren. Doch in tegenstelling
met de tijd waarin geïnvesteerd wordt om een ge
deelte van de winst weg te werken, is er maar
weinig keuze voor de boer die zonder arbeids
krachten zit.
o
We hebben ons in het bovenstaande beeld be
perkt tot de mechanisatie als het best te controle
ren deel van de investeringen in de landbouw. Doch
daarnaast zien we alom dat gebouwen herbouwd
of verbeterd moeten worden, dat het land cultuur
technisch in een betere toestand gebracht moet
worden, dat er beter vee moet komen eh dat land
arbeiderswoningen gebouwd en verbeterd moeten
worden. In een gezonde landbouw moeten deze
investeringen terugverdiend kunnen worden. Dat
betekent uiteraard niet dat alles met eigen geld
gefinancierd moet worden.
Dat hoeft ook niet, omdat boerenleenbanken zo
nodig in samenwerking met het borgstellingsfonds
voor de landbouw, dit geld kunnen verschaffen.
Het is echter goed te begrijpen, dat de boer
vóórdat hij beslist tot ingrijpende investeringen
gaarne ook zekerheid wil hebben dat deze verant
woord en rendabel zijn.
Enerzijds kan de regering deze zekerheid geven
door een prijspeil van de landbouwprodukten te
garanderen dat deze investeringen mogelijk maakt.
Anderzijds zal de boer zich zelf deze zekerheid
kunnen en moeten verschaffen door zijn bedrijf
economisch te laten onderzoeken. Het nog niet zo
lang op gang zijnde bedrijfseconomisch onderzoek
kan de boer het inzicht verschaffen dat hij bij het
doen van investeringen niet ontberen kan. Binnen
afzienbare tijd hopen we op deze nieuwe vorm van
onderzoek, met de voorlichting die daaraan ver
bonden is, nog eens terug te komen. Vooral ook
omdat de Z. L. M. hier zeker een taak zal hebben
te vervullen. B.