Het bouwplan als bedrijfsplan 32 DECEMBER 1955. ZEEUWS LANDBOUWBLAD De praktische toepassing van regels en conclusies Het kleinere arbeidsintensieve bedrijf. a. Is het gebruik van grotere werktuigen en machines winstgevend 7 Het kleinere arbeids-intensieve bedrijf moet zijn heil zoeken in de verbouw van gewassen als aardappelen, bieten, uien, bruine bonen, erwten, zaderijen, enz. Deze, Veel arbeid vragende, gewassen maken immers, onder nor male omstandigheden, de er aan bestede variabele kosten het beste betaald. Hoeveel arbeids-intensieve gewassen er maximaal verbouwd kunnen worden, hangt af van de vruchtwisseling en van het meer of minder geschikt zijn van het bedrijf voor een bepaalde teelt. Staat de eigen arbeidsvoorziening het toe om de maximale oppervlakten aan aardappelen en bieten enz. ook werkelijk te ver bouwen, dan zal het inroepen van de hulp van een loonwerker in het algemeen geen voordeel opleveren 1 Schiet echter de arbeidsvoorziening tekort voor het ver bouwen van de door de vruchtwisseling toegestane maximale oppervlakten aardappelen en bieten, dan ver dient de hulp van een loonwerker wel overweging. Elke ha die, dank zij de hulp van een loonwerker, met aard appelen kan worden verbouwd in plaats van met graan, kan het totale bedrijfssaldo met f800,— tot f900,— ver groten. Hetzelfde geldt voor de bieten. In het algemeen zullen de kosten van de loonwerker niet tegen de hogere saldo's opwegen. Onder normale omstandigheden is het daarom verantwoord om: de granen te laten maaidorsen, indien daardoor tijd vrijkomt om 25 tot 35 are aardappelen per ha ge- maaidorst graan meer te verbouwen; de bieten machinaal te laten rooien, indien daardoor per ha machinaal gerooide bieten 40—50 are méér kunnen worden verbouwd. b. Welke gebruiksvorm voor de grotere machines en werktuigen 7 Het gebruik maken van de hulp van een loonwerker zal voor kleinere bedrijven uit praktische overwegingen de voorkeur verdienen boven een gebruik in combinatie. (Het zelfstandig gebruik is voor kleinere bedrijven zonder meer uitgesloten. Dit geldt natuurlijk niet voor klei nere werktuigen zoals aardappel- en bietenlichters, welke op vrijwel elk bedrijf met voordeel kunnen worden ge bruikt Bij een gebruik in combinatie met andere kleine bedrijven zou de combinatie nl. veel bedrijven moeten omvatten om tegen lagere tarieven te kunnen werken dan een loonwerker. Bovendien zou de trekkrachtvoor ziening veelal moeilijkheden opleveren. Zouden echter grotere coöperatieve verbanden ontstaan met eigen trek kers, dan verdient aansluiting daarbij de volle ir- weging voor die kleinere bedrijven, welke, door een.tekort aan eigen mensen en aan losse arbeidskrachten, meer graan zouden moeten verbouwen dan voor de vrucht wisseling nodig is. c. Het bedrijfsplan voor kleinere bedrijven behoeft minder vast te zijn dan voor grotere bedrijven noodzakelijk is. In verhouding heeft het arbeids-intensieve kleinere be drijf een ruimere arbeidsvoorziening dan de grotere be drijven. Bovendien bezitten deze bedrijven geen dure speciale werktuigen of machines voor de teelt van één bepaald gewas. De boer van het kleinere bedrijf kan dus, bij wijze van spreken, elk jaar weer met een schone lei beginnen, mits hij althans de regels van de vruchtwisse ling ook vroeger in acht heeft genomen en mits het bouwplan elk jaar maar zoveel mogelijk arbeids-inten sieve gewassen met een hoog saldo (bruto-opbrengst min variabele kosten) omvat II. Bedrijven van 30 tot 40 ha. a. Maken de omstandigheden waaronder het bedrijf verkeert het mogelijk om met een kleinere vaste kern te werken In de praktijk bepalen allerlei, door de boer niet te be ïnvloeden, omstandigheden de omvang van de vaste kern, welke minimaal nodig is om het bedrijf in goede staat gaande te houden. Zo kunnen b.v. de verkaveling, de bewerkbaarheid van de grond en de lengte van de te onderhouden sloten het noodzakelijk maken om op een bedrijf van 40 ha minstens een vaste kern van 4 man aan te houden. De hier bedoelde omstandigheden zijn daardoor tegelijkertijd bepalend voor de opzet van het bedrijfsplan. Voor een bedrijf van 40 ha, dat gedwongen is om met minstens 4 man te werken, zal het bedrijfsplan anders moeten zijn dan voor een even groot bedrijf, dat, dank zij gunstigere omstandigheden, desgewenst met een kern van 3 man kan werken. b. De mate waarin met voordeel van grotere werk tuigen en machines gebruik kan worden gemaakt, hangt af van de omvang van de vaste kern waar mee wordt gewerkt. Het bedrijf van 40 ha, met een kern van 1 knecht en 3 vaste arbeiders kan, bij handrooien van de aard appelen en bij gebruik van een pennenlichter bij de bieten, met de eigen kern ongeveer 3 ha aardappelen en 5 ha bieten verbouwen. Wanneer dit bedrijf in de herfst geen losse arbeiders of colonnes kan aantrekken, dan is voor dit bedrijf de aankoop van een eigen voor- raadrooier al rendabel, als daardoor 4,5 ha aardappelen verbouwd kunnen worden. Bij aankoop van een bieten rooier in combinatie met één ander bedrijf kunnen 7,5 ha bieten worden verbouwd: de vruchtwisseling staat hier geen grotere oppervlakte toe. De extra kosten van de halve rooimachine zouden dus goed moeten worden ge maakt door de hogere opbrengst van de 2,5 ha bieten, welke dank zij de rooimachine extra kunnen worden verbouwd. Deze 2,5 ha is daartoe echter te klein, zodat een combinatie met twee andere bedrijven noodzake lijk is. Het bedrijf met de kern van 3 man kan echter niet alleen met voordeel een eigen voörraadrooier aanschaffen. doch ook een bietenrooimachine in combinatie met één ander bedrijf. De aankoop van een rooimachine in combinatie maakt immers een uitbreiding van de bieten- verbouw met 4,5 ha, nl. van 3 ha op 7 ha, mogelijk. Zelfs zou voor dit bedrijf de aankoop van een maaidorser in combinatie in overweging kunnen worden genomen. De eigen vaste kern is immers te klein om de tarwe zelf met de graanmaaier te maaien en in te halen. Verder zou op dit bedrijf, tengevolge van de kleine vaste kern, al gauw een 15 tot 20 ha te maaidorsen gewassen wor den verbouwd. Zoals eerder reeds vermeld, ligt de grens waarboven een, in combinatie geëxploiteerde, maaidorser goedkoper is dan de maaidorser van e^n loonwerker, bij ongeveer 35 ha. Het bedrijf van 40 ha, met de kern van 3 man, zou dus samen met, hetzij één groter bedrijf, hetzij met twee soortgelijke bedrijven, een maaidorser kunnen aanschaffen. c. Wat is de beste gebruiksvorm voor de grotere werktuigen en machines 7 Voor het bedrijf van 40 ha met de kern van 3 man is het, op zichzelf bezien, financiëel verantwoord om in combinatie een maaidorser en een bietenrooimachine aan te schaffen. Toch moet de boer van dit bedrijf eerst goed overwegen, of het niet mogelijk zou zijn, om zich aan te sluiten bij een eventueel bestaande grotere coöpe ratie met eigen prsoneel, dan wel gebruik te maken van een loonwerker. Daardoor zou het te investeren bedrag belangrijk lager kunnen worden gehouden. Een kleiner risico voor de toekomst weegt gauw op tegen het bedrag, dat misschien meer aan een loonwerker zou moe ten worden betaald. Bovendien is het heel goed mogelijk, dat door het werken met een in combinatie geëxploiteerde maaidorser, de eigen arbeiders later aan de aardappel oogst kunnen beginnen dan bij uitvoering van het maai dorsen door coöperatie of loonwerker. Hetzelfde geldt voor het ploegen: bij gebruik van een in combinatie ge kochte eigen bietenrooimachine is de bietenoogst misschien later aan kant dan bij uitvoering door coöperatie of loonwerker. Een mogelijkheid, welke door bepaalde boeren steeds ernstiger wordt overwogen, is het gezamenlijk gebruik van gezamenlijk gekochte werktuigen. Bij gezamenlijk gebruik kunnen 2 bedrijven van 40 ha met elk een vaste kern van 3 man b.v. met één aardappelvoorraadrooier en met één transporteur toe. Bovendien kan met 4 rapers de capaciteit van de rooier en van het transport naar de bewaarplaats beter worden benut dan bij 2 rapers mogelijk is. Ook de ontwikkeling van de tec1- 'ek werkt in deze richting. Welk bedrijf van 40 ha heeft straks nog 4 of 5 man, welke nodig zijn om een zakkenrooier te bemannen III. De grotere bedrijven van 50 ha en meer. a. Naarmate het bedrijf groter is, kan de boer meer kanten uit. Het kleinere bedrijf moet, door de hoge vaste kosten, noodgedwongen, veel arbeids-intensieve en veel-opbren- gende gewassen verbouwen. De bedrijven van 30 tot 40 ha moeten in het algemeen minstens een vaste man op elke 10 tot 12 ha hebben om het bedrijf, ook op langere termijn, in goede staat gaande te kunnen houden. Bij deze vaste bezetting Iaat de hoogte van de vaste kosten weinig speling meer toe. Op een groter bedrijf, b.v. van 60 ha, is er wel een grotere speling. Dit bedrijf kan met een kern van 6 man werken, maar ook met één van 4. Er bestaan zelfs grotere bedrijven met een bezetting van 1 vaste man op elke 20 to 25 ha. Op een bedrijf van 70 ha kan dat: zelfs bij 1 man op 20 tot 25 ha bestaat de kern toch nog uit 3 man. Bovendien kan zo'n bedrijf wel een eigen maaidorser aanschaffen, omdat deze een grote oppervlakte kan bewerken en niet te zwaar op elke ha drukt. b. De mechanisatie-mogelijkheid wordt, ook op het grotere bedrijf, bepaald door de omvang van de vaste kern. Heeft een bedrijf van 60 ha een vaste kern van 6 man, dan moet de bedrijfsvoering ongeveer gelijk zijn aan die van bedrijven vpn 30 tot 40 ha. Wordt met een aard appelvoorraadrooier en een bietenpennenlichter gewerkt en kunnen in de herfst geen losse arbeiders of colonnes worden aangetrokken, dan zal het bouwplan ongeveer als volgt kunnen zijn: 6 tot 7 ha consumptieaardappelen, 7 ha bieten, plm. 7V.'z ha erwten, plm. 7j^ ha vlas, plm. 30 ha aan granen en eventuele andere gewassen en grasland. Is het wel mogelijk voor de verpleging van een extra te verbouwen 4 tot 5 ha bieten losse arbeiders aan te trekken, dan kan in combinatie met een ander bedrijf een bietenrooimachine worden geëxploiteerd. De aankoop, in combinatie met één ander bedrijf, van een maaidorser, zal op dit bedrijf, onder normale omstan digheden, waarschijnlijk geen direct financieel voordeel van betekenis geven. Zou de vaste kern uit 5 personen bestaan, dan is de aankoop van een bietenrooimachine met één ander bedrijf al verantwoord, indien daardoor de 'bietenver- bouw van bijv. 5 ha tot 9 ha kan worden uitgebreid. De aankoop van een maaidorser in combinatie met één ander bedrijf zal ónder deze omstandigheden waarschijn lijk wel enig voordeel van betekenis geven: het hokken en inhalen van de tarwe zou met de kern van 5 man moeilijker gaan en er zou nu waarschijnlijk een hectare of vijf graan méér moeten worden verbouwd. Bij een vaste kern van 4 man kan een bietenrooi machine waarschijnlijk toch nog niet zelfstandig worden geëxploiteerd. Met een pennenlichter zouden de eigen mensen 3 tot 4 ha bieten kunnen rooien. Om een bieten rooimachine geheel zelfstandig winstgevend te maken zou nl. de bietenverbouw minstens tot 10 a 12 ha moeten worden uitgebreid. De eigen kern zou deze oppervlakte bieten nauwelijks of geheel niet kunnen laden of lossen. Bovendien zouden in de voorzomer plm. 4 losse arbeiders nodig zijn voor de verpleging. Een gecombineerd ge bruik met een ander bedrijf zal dus ook hier nog nood zakelijk zijn of een aansluiting bij een coöperatie, dan wel uitvoering door loonwerkers. Met een kern van 4 man zal de boer, indien althans geen losse mensen in de herfst zijn aan te trekken, moeilijker meer dan 45 ha aardappelen en 7—8 ha bieten kunnen verbou wen. Daarnaast zal er 5 ha erwten en 5 ha vlas kunnen worden verbouwd. Het zal er van afhangen, welke ge wassen op de overige 30 tot 35 ha bouwland worden verbouwd, of de aanschaf van een maaidorser geheel voor eigen rekening verantwoord is. Zou bijv. geregeld een perceel lucerne voor de droger worden verbouwd (Zie verder pag. 10, le kolom onderaan.) Door Dr J. J. POST en M. SCHARRINGA. Do laatste maand van het jaar was zacht en gaf toch maar Geinig meer dan de normale hoeveelheid neerslag. TEMPERATUUR. De eerste decade was zeer zacht. Op sommige dagen werd op veel plaatsen een temperatuur van 10° C bereikt; in enkele gevallen zelfs 11°. In de tweede decade kwamen enkele vorstdagen voor, maar op de 15e en 16e werd de 10° opnieuw overschreden. De decade eindigde weer met lichte vorst des nachts. De derde decade be gon vrij koud, maar op de 28e steeg het kwik tot 11° C in het Noorden van het land en zelfs tot 14° C in Zuid-Limburg. Zeer lage temperaturen kwamen niet voor. In de nacht van 12 op 13 december heeft het op en kele plaatsen 7" gevroren, maar daarmee was het dan ook afgelopen en schade van betekenis werd niet gemeld. NEERSLAG. Aan de kust viel ongeveer de normale hoeveel heid neerslag of iets minder, maar in het midden en het Oosten van het land was het natter dan in december gemiddeld het geval is. In Den Leider werd 54, in Leeuwarden 77, in Groningen 86, in De Bilt 80, in Viissingen 54 en in Maastricht 66 mm neerslag gemeten. De normale hoeveelheden lopen uiteen van 60 mm in het Westen tot 55 mm in het Zuidoosten van het land. De neerslag viel practisch geheel als. regen en na de droge novembermaand gaf deze regen geen aanleid'ng tot belangrijke verslechtering van de toestand van het bouwland. Het ploegen bijvoor beeld heeft bijna de gehele maand door kunnen gaan. ZONNESCHIJN. Het aantal uren zonneschijn was te De Bilt wat beneden normaal, n.L 36 tegen 44 normaal. Al met al was december een gunstige maand. Het meeste buitenwerk heeft weinig stagnatie ondervonden en ook het grasland ziet nog fris groen. Zo rond Kerstmis en Nieuwjaar, als ook de boeren zich wat rust gunnen, komt de winter ter sprake en v orden onder andere de voordelen van een flinke winter opgesomd. Het verhaal, dat in een strenge winter het ongedierte wordt uitgedund, vindt nog veel geloof. Helaas is het échte onge dierte, en ook het onkruid, veel beter tegen felle kou bestand dan onze cultuurgewassen en men stelle zich van de voordelen van een strenge win ter in dit opzicht niet te veel voor. Het doorvriezen van de grond werkt structuur- verbeterend volgens het principe dat water in be vroren grond in ijs overgaat en dit ijs neemt meer ruimte in, dan liet water. De grond wordt dus in kleine deeltjes uit elkander geduwd en vertoont na opdooi een gunstige structuur. Dit is wel juist, maar men moet toch het voor deel, dat een strenge winter meestal tevens een droge winter is, niet onderschatten. Het doorvrie- zen is gunstig vóór (te) laat bewerkte gronden, maar het is geen onmisbare voorwaarde voor een goede oogst. Zou dit zo zijn, dan zou de vrucht baarheid in tropische en subtropische klimaten, waar het nooit vriest, belangrijk minder moeten zijn dan bij ons en dit zal toch niemand durven beweren. Een winter zonder vorst kan, als het maar niet te veel regent, uitstekende structuren in het voor jaar geven, terwijl een natte dooi veel kan beder ven aan de structuur, ook al is de winter streng geweest.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1956 | | pagina 4