PAARDENFOKKERIJ EN ERFELIJKHEID.
Tips van de Hoofdinseminator.
No. 4
833
I. EXTEBIL.UK EN ERFELIJKHEID.
Het exterieur van een paard is steeds het resul
taat dat gegroeid is uit een bevruchte eicel van de
moeder onder bepaalde omstandigheden.
Zonder twijfel oefenen de uitwendige omstan
digheden een belangrijke invloed uit op de wijze,
waarop de erfelijk vastgelegde „mogelijkheden"
tot werkelijkheid worden. Dit geldt zowel tijdens
het leven van de vrucht in de moeder, als wel voor
het jonge dier na de geboorte.
Zo oefenen de uitwendige omstandigheden een
belangrijke invloed uit op de lichamelijke ontwik
keling van het paard als geheel, op de grootte en
op de zwaarte. Maar ook bij de ontwikkeling van
de verschillende onderdelen van het exterieur spe
len naast erfelijke, ook verschillende niet-erfelijke
factoren, een belangrijke rol.
Het is bekend, dat paarden, die overgebracht
worden naar een geheel ander klimaat, bij hun op
groei of hun nakomelingen soms een totaal andere
ontwikkeling te zien geven en zódanig van uiter
lijk veranderen, dat ze zelfs niet meer lijken te be
horen tot het ras, waartoe ze, blijkens hun afstam
ming, behoren.
Als voorbeeld van de invloed van de uitwendige
omstandigheden op bepaaide onderdelen, kunnen
we de kwestie van goede of slechte voeten nemen.
De voeding van het paard, de verzorging van de
hoef en o.m. de aard van de bodem, hebben een
grote invloed op de kwaliteit van de voeten van
het paard.
Het gezegde ,,de kieren maken de man" doet
ook in ruime mate opgeld in de paardenfokkerij.
Een paard, dat in magere voedingstoestand ver
keert, onvoldoende getoiletteerd is en slecht wordt
voorgebracht, zal het „vanzelfsprekend" op een
keuring niet ver brengen, ook al hebben genoem
de omstandigheden niets met de werkelijke fok
waarde te maken.
Van de wijze, waarop de vererving van exterieur-
eigenschappen bij het paard plaats vindt, is, op
enkele uitzonderingen na, niet veel met zekerheid
bekend. Dat het exterieur echter ook voor een
deel een erfelijke basis heeft, zal wel niemand be
twisten, evenmin als net belang van de omgevings
invloeden ontkend zal worden.
Het is en blijft een moeilijke en dikwijls onop
losbare taak voor een jury om door het exterieur
heen, de werkelijke waarde van een paard voor
de fokkerij te beoordelen, hoewel men soms een
belangrijke steun heeft, doordat men de afstam
ming van het dier kent.
Op grond van de ontwikkeling, zoals die is voort
geschreden in de paardenfokkerij, moeten we ech
ter zeggen, dat het toch duidelijk gebleken is, dat
door seiectie op exterieur het uiterlijk van 't paard
in het algemeen, en bij de verschillende rassen af
zonderlijk, belangrijk is verbeterd.
Hiermede is dus aangetoond, dat door selectie
iets te bereiken is, ook al is de basis waarop deze
berust, wetenschappelijk gezien, zeer onvolmaakt.
Het blijft immers nog steeds de vraag in hoeverre
een bepaald dier, dat ter keuring wordt voorgeleid,
zijn diverse exterieur-eigenschappen aan erfelijke
factoren heeft te danken. Indien men daar al een
oordeel over durft uit te spreken, rijst daarachter
weer de volgende vraag op welke wijze deze eigen
schappen overerven en in welke mate deze zich
zullen voordoen bij de nakomelingschap, waarvoor
dit dier uitsluitend in erfelijk opzicht, toch ook
nog maar voor de helft verantwoordelijk is!
Het spreekt vanzelf, dat, gezien deze vele on
zekerheden, een keuring op exterieur van een
„doorsnee-monster" van afstammelingen, wel de
beste maatstaf voor de exterieuristische fokwaarde
zou zijn.
In dat geval zou net Stamboek, op grond van
door lien geregistreerde gegevens, op een olko-
men willekeurige wijze de nakomelingen dienen
aan te wijzen. Anders bestaat de mogelijkheid om
voor een dier met een talrijk nageslacht, een groep
uitstekende nakomelingen uit te zoeken, welke te
zamen geen juist beeld geven van de te bepalen
fokwaarde. Deze methode van beoordeling der fok
waarde is slechts uitvoerbaar voor dieren met een
groot aantal nakomelingen en daardoor in de eer
ste plaats geschikt om voor hengsten toe te passen.
De keuring van een groep uitgezochte afstam
melingen, zoals meer gebruikelijk is, heeft slechts
een betrekkelijke waarde, maar heeft weer meer
betekenis voor show en propaganda.
II.
GEBRUIKSWAARDE EN
ERFELIJKHEID.
Het vermogen van een paard om allerhande
voorkomende arbeid te verrichten op de bedrijven
is bij het paard als landbouwhuisdier een :og méér
primaire eis dan dat van een goed exterieur. Nu
dient hierbij echter te worden opgemerkt, dat be
paalde exterieur-kenmerken ook wel verband hou
den met de arbeidsgeschiktheid. Een dier, dat bij
zonder slechte standen heeft, of zeer slechte hoe
ven, zal het in het algemeen tot niet zo'n hoge
levensprestatie brengen dan een paard, dat over
uitstekende ledematen beschikt.
Toch zal men niet kunnen zeggen, dat de arbeids
geschiktheid van een paard als regel aan het exte
rieur is te bepalen. Er zijn paarden met een uit
stekende bouw, die op een bedrijf slecht voldoen,
en er zijn dieren met belangrijke tekortkomingen
in het exterieur, die prima gebruikspaarden zijn.
Hoewel er momenteel ernstig naar gestreefd
wordt om door middel van een remwagen, of op
andere wijze, de arbeidsgeschiktheid van een paard
te bepalen, is er tot op heden nog geen oplossing
gevonden voor de gebruikswaardebepaling, die de
verschillende groepen van fokkers bevredigt.
En ook al zou men echter met een bepaalde
methode de gebruikswaarde, zonder al te veel fou
ten en kosten, kunnen vaststellen, dan nog doemt
weer de vraag op, die de fokkerij steeds moet
stéllen: in welke mate berust de gebruikswaarde
van een bepaald paard op erfelijke factoren en in
hoeverre hebben hierbij de omgeving, de opvoe
ding, de training, het gezag over het paard van
diegene die het paard ment, invloed op de uitslag
van de arbeidsprestatie van het paard.
Daarenboven weten we dan ook nog weer niet
in hoeverre, en op welke wijze, de gebruikswaarde
zal overerven op de nakomelingen. Zonder twijfel
hangt de gebruikswaarde van een paard ten dele
af van erfelijke factoren.
We kunnen op grond van de resultaten met de
fokkerij op exterieur-kenmerken wel aannemen,
dat, ook al zijn de wegen niet bekend waarlangs
de erfelijkheid plaats vindt, toch wel degelijk resul
taten zijn te verkrijgen door selectie op basis van
de gebruikswaarde.
III. GEZONDHEIDSTOESTAND
EN ERFELIJKHEID.
In het algemeen kunnen we stellen, dat de con
stitutie van het paard, welke het door erfelijk be
paalde factoren bij de geboorte meekrijgt, zeer
uiteenlopend is. Binnen groepen van dieren, welke
onder soortgelijke omstandigheden worden gehou
den, bestaan grote individuele verschillen in weer
standsvermogen tegen bepaalde ziekten. Men kan
ook wel zeggen, dat sommige dieren meer aanleg
hebben voor het verkrijgen van bepaalde ziekten,
dan andere. Er zijn dus paarden met een sterkere
en met een minder sterke constitutie, zonder dat
we dat zo maar aan het dier zien.
De gezondheidstoestand is steeds het gevolg van
de erfelijk bepaalde constitutie en de uitwendige
omstandigheden die er op in werken.
Ter toelichting nemen we de volgende voorbeel
den:
a. Engelse Ziekte ofwel Rachitis.
Indien een aantal veulens met elkaar opgroeit,
onder precies dezelfde omstandigheden, in dezelfde
weide of met hetzelfde voer enz., dan zullen er bij
het ene dier verschijnselen voorkomen van te dikke
gewrichten, steile standen, een stijve stramme
gang en o.a. soms ook enige kreupelheid, terwijl
de andere dieren dergelijke afwijkingen in het ge
heel niet vertonen.
Engelse Ziekte is een ziekte van het beenderen
stelsel, welke o.m. zou ontstaan door gebrek aan
kalk of aan vitamine D. Meestal kan men deze
ziekte voorkomen of genezen door aan de jonge
opgroeiende dieren de nodige mineralen en vita
minen te verstrekken.
Met evenveel recht kan men echter zeggen, dat
rachitis een erfelijke ziekte is, die het veulen van
de ouders bij de geboorte heeft meegekregen.
Zoals gewoonlijk ligt ook hier de waarheid in
het midden en moeten we zeggen dat Engelse
Ziekte op een erfelijke grondslag berust, die onder
bepaalde omstandigheden tot ontwikkeling komt
en tot de genoemde ziekteverschijnselen aanleiding
geeft.
b. Verbeende Hoefkraakbeenderen.
Wij treffen deze aandoening het meest bij vol
wassen en nog meer bij oudere paarden aan. De
dieren krijgen boven het verzengedeelte van de
hoef, waar normaal de elastische hoefkraakbeen
deren te voelen zijn, harde verdikkingen doordat
het veerkrachtige kraakbeen verandert in been
en ook aanmerkelijk dikker wordt dan normale
hoefkraakbeenderen. Deze aandoening zien we het
meest bij de voorbenen.
De dieren hebben aanvankelijk nog een normale
gang, maar in de loop van meerdere maanden, en
meestal zelfs jaren, worden de verdikkingen duide
lijker en gaan die paarden enigszins gevoelig
lopen. We zien dat aan de kortere stap; soms
bestaat er enige kreupelheid. Deze afwijkingen
komen het duidelijkst naar voren in draf op de
harde weg.
Een gevolg van de verbening van deze kraak
beenderen is ook dat de hoef een ander model
krijgt en de verzenen hoger worden. Dikwijls zijn
deze iets ingetrokken, waardoor de heef dan smal
ler is geworden. Overigens gaat dit gebrek veelal
schuil onder de beharing ter plaatse.
Genoemde aandoening heeft zonder twijfel een
erfelijke grondslag en is dikwijls met de beste
voeding en verzorging niet te voorkomen hoewel
de omstandigheden wel een rol spelen bij de ont
wikkeling van dit zo ernstige en veelvuldig voor
komend gebrek bij het paard.
Terwijl Engelse ziekte typisch in de jeugd voor
komt treedt deze kwaal 't meest op bij volwassen
paarden. Dit gebrek is bij nauwkeurig betasten
dikwijls wel vast te stellen enige jaren vóór dat er
ernstige gevolgen optreden!
c. Cornage.
De dienaren der wetenschap zijn het er nog nim
mer over eens kunnen worden of cornage erfelijk
is of niet.
Er zijn publicaties van onderzoekers, die op grond
van een uitgebreide familie-studie, menen bewezen
te hebben, dat deze aandoening, een verlamming
der stembanden, erfelijk is. Andere onderzoekers
komen op grond van een soortgelijke studie tot
de conclusie, dat deze aandoening niet erfelijk is.
Ook zijn er onderzoekers, die duidelijk hebben aan
getoond, dat door droes (speciaal keeldroes) cor
nage kan ontstaan.
Zonder enige twijfel spelen erfelyke factoren
bij het optreden van cornage een rol, evenals ande
re niet-erfelijke oorzaken, als keeldroes, dit doen.
Inmiddels lijkt het ook wel duidelijk, dat, ondanks
deze meningsverschillen, de selectie op cornage,
door het afkeuren van dekhengsten welke hier
mee behept zijn, de paardenstapel in ons land gro
tendeels van deze kwaal heeft bevrijd.
Wij zouden deze voorbeelden met talrijke andere
kunnen uitbreiden, maar thans zullen We hiermee
volstaan.
Samenvattend kunnen we zeggen, dat het vol
gende voor de toekomst van de paardenfokkerij
van groot belang is:
le. Meer kennis te verzamelen op het gebied
van de erfelijkheidsleer.
Voor een fokkerij in het algemeen en voor de
paardenfokkerij in het bijzonder, geldt de regel,
dat de som van erfelijke eigenschappen van een
ras het essentiële bezit is van de fokkerij en dat
men door selectie, doelbewust veranderingen
in het assortiment van erfelijke eigenschappen
kan aanbrengen ter verbetering van het ras.
Eventueel kan men door inkruising met andere
rassen het bezit aan erfelijke factoren van een
bepaald ras uitbreiden en door selectie en inteelt
het aantal erfelijke factoren beperken.
Een registratie van diverse gegevens zal nodig
zijn om tot een zekere inventarisatie te komen van
de vele goede en slechte erfelijke factoren in onze
paardenfokkerij
2e. Het streven naar een betere constitutie zon
der erfelijke gebreken.
Een goede gezondheid en een groot weerstands
vermogen zijn van fundamentele betekenis voor
de fokkerij. Het is dan ook beslist noodzakelijk,
dat er in de toekomst meer rekening gehouden
wordt met algemene en speciale kenmerken van
en gegevens over constitutie en gezondheid.
Naast de selectie op exterieur-kenmerken zal
die op gezondheid in erfelijk opzicht, tenminste
even belangrijk dienen te zijn. In veel gevallen zal
de beoordeling van de gezondheid zelfs de doorslag
dienen te geven.
Een prachtig gebouwd dier, dat behept is met
erfelijke gebreken, doet meer kwaad dan goed in
de fokkerij!
G. GROOTENHUIS.
Een resultaat als nooit tevoren werd in het
afgelopen jaar met de kunstmatige inseminatie op
Zuid-Beveland bereikt.
Na 1 inseminatie werd 65 pCt. van de dieren
drachtig. Totaal werd ruim 90 pCt. drachtig.
Dit resultaat is ook mede afhankelijk van de
veehouder. Geef de boodschappen tijdig, en op de
daarvoor gestelde uren op.
Dit vergemakkelijkt het werk voor de insemi-
nator en kan het resultaat ten goede komen.
HOOGWATERGETIJDEN IN ZEELAND.
Westerschelde.
Terneuzen:
Zondag 25 December
Maandag 26 December M
Dinsdag 27 December
Woensdag 28 December
Donderdag 29 December
Vrijdag 30 December
Zaterdag 31 December
Vergelijkingsplaatsen
Westkapelle 1 uur vroeger; Breskens 35 minuten
vroeger; Vlissingen 30 minuten vroeger; Hoofd
plaat 20 minuten vroeger; Borssele 20 minuten
vroeger; Hoedekenskerke 20 minuten later; Hans-
weert 40 minuten later; Walsoorden 50 min. later.
Oosterschelde.
Wemeldinge
Zondag 25 December
Maandag 26 December
Dinsdag 27 December
Woensdag 28 December
Donderdag 29 December
Vrijdag 30 December
Zaterdag 31 December
Vergelijkingsplaatsen:
Veere 1.25 uur vroeger; Colijnsplaat 1 uur vroe
ger; Brouwershaven 45 minuten vroeger; Zierik-
zee 20 minuten vroeger; Goese Sas 5 minuten
v.m.
n.ra.
10.28
11.11
11.36
0.10
12.31
1.06
1.26
1.59
2.18
2.50
3.10
3.37
3.58
v.m.
n.m.
11.43
12.26
0.51
1.15
1.25
1.46
2.21
2.41
3.14
3.33
4.05
4.25
4.52
5.13