Openingsrede van de Voorzitter Ir M. A. GEUZE, 831 uiigesproken op de Algemene Vergadering der Z.L.M., gehouden op Maandag 19 December 1955 ie Goes. Dames en Heren, Reeds direct na liet begin van mijn overwegingen, waarover ik U hedenmiddag zou spreken, kwam ik tot de conclusie, dat het aantal onder- werpen vele zou kunnen zijn. Belangrijke problemen komen op ons afstormen of liever, dienen zich in forsere mate dan te voren, aan. Eén van die problemen, dat van de dreigende overschotten van landbouwproducten overzee, zal door de spreker van vandaag, de Voorzitter van het K. L. C., straks behandeld worden. Zelf wil ik beginnen met iets te zeggen en dat valt toch van een Zeeuw wel te verwachten over de thans bü de Volksvertegenwoordiging ingediende Deltaplannen. En in het bijzonder wil ik dan memoreren het nog recentere 5e Interimrapport van de Delta commissie waarin geadviseerd wordt de Ooster schelde in de rij van de drie zeegaten in de tweede plaats af te sluiten, dus na het dichten van het Haringvliet maar vóór het Brouwershavense Gat. I>at dit mede om veiligheidsoverwegingen geschiedt, mag ons enerzijds weer tot nadenken stemmen aan de andere kant mag het tot verheugenis stemmen, dat een zo groot gedeelte van onze provincie in tijdsorde nader tot een veilige bestemming zal kunnen worden gebracht. De betekenis van dit voorstel is voor de provin cie Zeeland van niet te onderschatten belang. Elk jaar, dat de zo noodzakelijke veiligheid eerder ver kregen wordt, kan betekenen dat een ramp, als die in 1953, voorkomen wordt. Het moet ons, en liefst ook onze Belgische buren, toch het nodige zeg gen, dat in Engeland, zij het daar gecombineerd met herstel, doch daarnevens in Noord West-Duits- land van Emden tot de Deense grens, honderden millioenen sedert 1 Februari 1S53 zijn uitgegeven voor het verhogen van vele zeedijken. Als tweede belangrijk, en voor zichzelf sprekend, voordeel valt het feit te noemen, dat in deze con stellatie het eiland Schouwen eerder een vaste band met Midden Zeeland zal verkrijgen. Helaas bieden de plannen voor Zeeuws-Vlaanderen niet dergelijke mogelijkheden. De consequenties van de Deltaplannen worden thans overal ijverig bestudeerd. De financiële con sequenties voor landbouw en visserij zijn nog erg in het vage gebleven. Individuele gevolgen zijn niet wel te overzien. Hier en daar stelt men b.v. de vraag naar de gevolgen van de Deltaplannen op de arbeidsvoorziening. Belangrijker achten wij de vraag op zichzelf, dan in dit verband. Primair is de uitvoering van het plan Delta als vredeswerk en opdracht tot verantwoord beheer van het geschapene door de mens als God's rent meester. Vrijere loonvorming. Thans op de zoëven gestelde vraag naar de ar beidsvoorziening nog ingaande, is dus bekend, dat de Regering, inmiddels daarin gevolgd door de Tweede Kamer, besloten heeft tot een beperkte vrije loonvorming, d.w.z. dat Rijksbemiddelaars, en straks een orgaan van de S. E. R., gedifferentieer de lonen mogen goedkeuren, naar gelang de ren tabiliteit van de betrokken bedrijfssector. Hoewel wij een dergelijke methode in beginsel niet onjuist achten, kon er ons inziens wel geen ongelukkiger moment gevonden worden om dit stelsel in te voeren. e hoogconjunctuur in vele takken v»n handel en industrie hebben reeds een overspannen ar beidsmarkt doen ontstaan. In de landbouw daaren tegen gaat de prijsontwikkeling in dalende lijn. De vrijere loonvorming zal de bewegelijkheid van de arbeid zodanig versterken, dat het zwakkere bedrijf waaronder land- en tuinbouw, geweld wordt aangedaan. Prijsverhoging bij loonsverhoging wil de Regering voorkomen, maar hoe, zonder een groot controle apparaat. Zijn de directe gevolgen van dit beleid voor de agrarische sector nauwelijks donker genoeg te zien, wanneer deze ontwikkeling in de toekomst deze richting zou blijven nemen, dan is het voortbestaan van onze vaderlandse land bouw er ons inziens mee gemoeid. De mechanisatie heeft na 1945 in de landbouw weliswaar een fantastische vlucht genomen, maar dat wil nog niet zeggen, dat een boerenbedrijf het zonder arbeiders kan doen. Wil de boer in de toe komst werkkrachten op zijn bedrijf hebben, dan moet hij officieel een loon kunnen en mogen be talen, dat de landarbeider relatief gelijkgesteld met zijn collega-arbeiders beweegt op dat bedrijf te blijven en er ook een toekomst blijvend doet ver wachten. Wat noodzakelijk is, is evenredige loons verhoging in de landbouw, waarbij men de kosten verhogende tendenz voor binnenlandse consump tie, zowel als voor export resp. door verhoogde koopkracht i.e. rationalisatie zal moeten opvangen. Is het beleid daarop niet gericht, dan zullen de gevolgen zijn extensivering en een lagere produc tie. Is ons grondstoffenarme land daarmee ge diend? Met dit alles gaat samen een ontvolking van het platteland, wat toch reeds zo bevorderd wordt door de funeste woningbouw politiek, waar over onze Secretaris vorige week door de radio sprak. Men mag dit geluid zeer zwartgallig ach ten, men zal toch niet kunnen ontkennen, dat b.v. in Frankrijk streken braa^ zijn komen te liggen, vanwege een kortzichtige politiek of dat in Zweden het platteland verbloedt. Onbetaalde rekening. Waarvoor hier tevoren gewaarschuwd wordt is geen probleem van de boer en de landarbeider alleen, het is het probleem voor de naaste toe komst voor het gehele platteland, voor de winke lier, de ambachtsman, de burgemeester op het platteland evengoed. Hoe zal het gaan met de be- zits- en welvaartsspreiding in de minder dicht be volkte en meer afgelegen plattelandsgebieden van Nederland? Hoe wordt het met het welzijn ten plattelande? Komt er in de polder, op de boerderij en in het knechtshuis electriciteit en waterleiding? In Zeeland zitten we thans te wachten op de be slissingen van provincie, gemeente en nutsbedrij ven, waardoor voor grote gedeelten van het Zeeuws platteland althans deze gelijkstelling, deze nota van tientallen jaren lange achterstand geho noreerd zal kunnen worden. We hebben hoop, dat men ditmaal niet beneden de maat zal blijven. Dat men de woorden indachtig zal willen zijn, die onze Koningin tot de jongeren sprak over de hulp aan de achtergeblevenen: „Hot is zaak, dat hij, die klimt, zich omkeert en zo gauw mogelijk zijn hand uitsteekt om de ander te grijpen. Samen gaan ze dan verder omhoog. Zal n on getweeën langzamer klimmen, dan alleen? Mij dunkt van niet." Industriële belangstelling voo»r agrarisch prijsbeleid. Een volgend punt, waarbij wij willen 'stilstaan is de critiek door de heer Groenendijk uitgeoefend op het huidige agrarische prijsbeleid in een arti kelenserie in het Financiële Dagblad. Deze arti kelen hebben in bredere kring nogal de aandacht getrokken, eensdeels door de scherpe formulering, anderzijds door het milieu waarin ze werden ge publiceerd. De redactie kondigt de artikelenreeks aan als een reeks beschouwingen met politieke betekenis en daarom niet alleen voor agrariërs van belang. Voor buitenstaanders en ook wel voor belangheb benden noemt zij lot agrarische beleid een, zij het imposante, doolhof en bij critische analyse na openlegging nog een doolhof. Wanneer ik U enkele titels en ondertitels citeer van deze arti kelen: Landbouw als slachtoffer van de doctrine. Productie afgesloten van marktverkoop, Meer dan het minimum, Prikkel tot rationalisatie ver zwakt." dan hebt U reeds enig idee, wat er aan de hand is. De eerste zes van de zeven bijdragen bestaan hoofdzakelijk, zoals ook reeds elders werd gecon cludeerd, uit critiek op het huidige landbouwpoli tieke systeem, dat volgens de auteur bij een ineen storten van de wereldmarkt niet houdbaar zal blij ken. In het zevende en slot artikel beveelt hij als oplossing aan een minimum-garantie voor de totale bedrijfs-inkomsten van de boer. In het beginsel dat de auteur nastreeft, liggen niet de moeilijkheden. Hij erkent, dat om verschil lende redenen, welke geheel buiten de invloeds sfeer van de agrarische producent vallen en waar van de wisselvallige productie teeenover de weinig elastische vraag tot de belangrijkste behoren, dé landbouw meer dan industrie en handel, positieve steun van overheidszijde behoeven. En vervolgt ,,In Nederland berust deze steun op het beginsel van de bestaanszekerheid, dat als doctrine uitgaat van de politiek en economisch volkomen aanvaard bare stelling, dat in het algemeen belang moet worden voorkomen, dat de rationeel werkend»? agrarische producent beneden een als redelijk er kend bestaansminimum blijft". Wij kunnen hier mede volkomen instemmen, alsmede m»?t de con statering. dat het van vitaal belang is voor onze gehele economie dat wij over een gezonde en dus levenskrachtige landbouw beschikken. Onze bezwaren tegen de stellingen van de heer Groenendiik betreffen in de ee-ste plaats belang rijke delen van zijn critiek. We moeien daarbij voorop stellen, dat zijn opstel zeer verward is ge schreven en dat zijn bedoelingen soms uitermate moeilijk te volgen zijn. Blijkbaar heeft de doolhof hem van den beginne af parten gespeeld. Duidelijk is dat hij van mening is, dat het systeem der garantieprijzen voor enkele basis producten tot onnatuurlijk grote producties heeft geteid. Als groot voorbeeld r.oemt de schrijver de rr»?lk, en men verwaarloost volgens hem de rund vleesproductie. waarnaar de potentiële vraag eer toe dan af zou nemen. Hij geeft met deze opmer king blijk niet terzake kundig te zijn. Er is geen sprake van dat een quantitatief belangriike om schakeling op rundvleesproductie in de veehouderij mogelijk is. Spreker dezes is geen melk-, maar mestveehouder op een gemengd bedriifstype, waar het ruwvoer het goedkoopst beschikbaar komt. Vorig jaar was de beloning voor de rundvlees productie zó slecht dat verschillende bedrijven er mee gestopt zijn.. Thans lijkt het wat beter, maar enige betekenende toeneming van het aanbod kan de zwakke vleesmarkt totaal bederven. De aanbe- voten uitwijkmogelijkheid berust dan ook op onbe scheidenheid van zaken. Bovendien moet de heer Groenendiik eens aangaven w arom, indien zijn stelling juist is, er zulke structurele veranderingen, welke grote investaties vragen, in de melkverwer- kende sector zijn doorgevoerd. Hoe is zijn stelling, dat de landbouwproductie zich zo verkeerd ontwik kelt te rijmen met het feit, dat de totale agrarische export zich nog steeds wel gunstig ontwikkeld heeft? Ook elders toont de schrijver slecht ge ïnformeerd te zijn, wanneer hij zegt dat in de vrije sector men dagelijks ervaren kan, dat, bijvoorbeeld, de vlasteelt zich allerminst als slaohtoffer van het vrije avontuur gedraagt. Hij spreekt dan nog ken nelijk over de tijd van Korea en daarna, en niet over anderhalf jaar geleden, nu het vlaslint van de oogst 1954 vrijwel onverkoopbaar lijkt. Hij betwijfelt verder of de bewering van Minister Mansholt juist is, dat onze prijzen van landbouw producten laag zijn, in vergelijking töt die andere landen, indien deze prijsvergelijking in betrekking tot de reële koopkracht wordt gebracht en blijkt daarmede niet op de hoogte te zijn van een desbe treffend onderzoek, dat in de zes landen» van de Europese Kolen en Staal Gemeenschap (E. K. S. G.) is verricht en waarbij Nederland in de zeer gun stige tweede positie bleek te verkeren. Hij meent ook, dat we teveel tarwe verbouwen, hoewel het areaal nog maar vrijkort geleden door de zgn. „koppelingsregeling" enigszins op peil ge houden moest worden, en stelt, in het kielzog van Minister Zijlstra, de vraag of het graanareaal in Nederland nu beslist wel de omvang moet houden, die het thans heeft, om door te gaan met dezelfde vraag voor de suikerbieten, de veestapel en al de andere productietakken van het agrarische bedrijf. Dergelijke rethorische vragen, die natuurlijk niet beantwoord worden, zijn voor ons al heel on begrijpelijk. Willen de heren, die het dan zo goed weten, maar eens vertellen wat de Nederlandse boer nog wèl produceren moet? Teveel melk, graan, varkensvlees, zegt Groenendijk, en voor de rest vraagtekens. En dat bij een dreigende beper king van suikerbieten, een overschot aan consump tie-aardappelen vorig seizoen, moeilijkheden bij de afzet van aardappelmeel, onverkoopbare erwten, lage vlasprijzen en ga maar door. Weet de schrijver nu in zijn slotartikel een aan vaardbare en betere methode aan te geven om een minimum inkomstengarantie voor de boer op te bouwen? De Staatskas moet eventueel bijpassen, zegt hij. Dus eerst is een politieke uitspraak nodig over het minimum-inkorr.ei. van de boer; een zuivere gok o.i., afhankelijk van de omstan digheden. Zie de moeilijkheden met de realisatie van de landbouwpariteitswet momenteel in West- Duitsland. Dan wil hij in 16 verschillende landbouwgebieden administratief laten uitmaken of er gesuppleerd moet worden of, in geval van te hoge inkomsten, wegheffen voor een Egalisatiefonds, dat per ge bied geadministreerd zou moeten worden. En ver volgens komt de schrijver o.i. al in l.eel flagrante tegenspraak met zichzelf, want terwijl hij in zijn critiek pleit voor een zodanig systeem dat er vol doende contact, voldoende verband is met de wereldmarkt, zodat deze in onze produktierichting kan doorwerken iets waarmede we het van harte eens zijn en waarnaar Minister Mansholt ook kennelijk weer telkens streeft schept hij tenslotte een sluitstuk aan zijn systeem do.or nog productenfondsen met heffingen en marktorde- nende functie, kortom, centrale in-en verkoop- bureaux, vooral voor de export, in te voeren. Van een vrije doorwerking van de wereldmarkt door middel van de normale kanalen van handel en industrie is dan wel totaal geen sprake meer en we betwijfelen of deze bedrijfssectoren deze adder onder het gras beter verteerbaar zullen achten. De nieuwe methode van de heer Groenendijk is al heel weinig uit de doeken gekomen. Maar wat bloot kwam, wekt toch heel sterk de indruk, dat e'»? doolhof slechts voor een andere doolhof zou plaats maken, waarin het voor hen, die met een billijk? uitvoering belast werden, bijzonder moei lijk zou zijn een rechte en rechtvaardige weg te bewandelen. Rest tenslotte de vraag of het huidige landbouw- politieke-systeem houdbaar zal zijn bij een ineen storting van de wereldmarkt. Wie kan daarop het antwoord geven? Is dan niet veeleer de twijfel uit te spreken, of er nog iets houdbaar zal zijn? Een systeem van toeslagen per ha is voor ons slechts aanvaardbaar als uiterste redmiddel. Het „evenwicht" tussen aanhalingstekens van thans, het moge labiel zijn, het is niet kwetsbaar, omdat relatief de Nederlande boer te weinig pro duceert, te weinig rationaliseert, te weinig mecha niseert, maar het gevaar komt van buiten onze grenzen en staat welhaast volledig buiten onze (Zie verder volgende pagina).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 3