Nieuwe voorsteilen van de Amerikaanse Minister van Landbouw. Voor verbetering vatbaar. NIEUWE UITGAVEN ZATERDAG 26 NOVEMBER 1955 779 In het blad „Landbouwwereldnieuws" van 19 No vember komt een duidelijk overzicht voor van de voorstellen, die de Amerikaanse Minister van Land bouw, Benson, het volgend jaar in het Congres wil brengen, daar hij meent, dat het door hem gevoer de beleid correcties behoeft. Hij heeft deze punten reeds besproken met President Eisenhower en diens goedkeuring verkregen, waarna hij ze op een pers conferentie mededeelde. We laten hieronder de punten, met de nadere toelichting van „Landbouwwereldnieuws", volgen. RED. 1. Krachtiger pogingen tot het afzetten van over schotten en tot uitbreiding van de agrarische export. 2. Een omvangrijk aankoopprogramma teneinde elk voorkomend overaanbod van de markt te verwijderen en de boeren te helpen bij het aan passen aan de vraag op de markt. 3. Uitbreiding van de regelingen tot behoud van de grond en betaling van subsidies aan de boe ren voor het inzaaien, c.q. beplanten, van bouw land met gras, bomen en voedergewassen. 4. Uitbreiding van de maatregelen tot ontwikke ling van het platteland ten behoeve van boeren gezinnen met lage inkomens. 5. Bespoediging van onderzoek, leidende tot lage re productiekosten, nieuwe toepassingen van landbouwproducten, nieuwe gewassen en ver groting van de afzet. 6. Actieve uitvoering van het „great plains"-pro- gramma voor beter gebruik van de grond en evenwichtiger landbouwmethoden, in samen werking met de 10 daarbij betrokken staten tussen ce Rocky Mountains en het maasgebied. De voorstellen van Minister Benson blijken voor namelijk betrekking te hebben op binnenlandse regelingen. Slechts in punt 1 wordt gesproken over uitbreiding van de export. Eerst uit nadere détails zal blijken, wat hiervan de consequenties kunnen zijn. In ieder geval schijnt het doel van de nieuwe plannen te zijn de scherpe kanten van de huidige landbouwpolitiek te verzachten. Uit de voorstellen kan men opmaken, dat het vaststellen van wat voor steunprijzen dan ook, het probleem van de groepen met lage inkomens niet heeft' opgelost. Het in punt 3 voorgestelde, wordt dringend nood zakelijk geacht voor het oplossen van4 de huidige overproductie-problemen, hoewel daarmee slechts dQ gevolgen en niet de oorzaken van het thans ge voerde landbouwbeleid worden aangepakt. Overi gens is de Minister op grond van de Landbouwwet van 1954 reeds gemachtigd vérgaande maatregelen te ..ernen ten aanzien van het gebruik van de grond, die door de teeltbeperkingen vrijkomt. Vorig jaar is getracht hiervan gebruik te maken, ofschoon de toen genomen maatregelen niet voorzagen in het verlenen van subsidies als beloning voor het niet-bebouwen doch in gras leggen van vrij gekomen percelen. Voor het aankopen van overtollige producten (punt 2) kan men thans Section 32 hanteren. In dien dit op grootscheepse wijze zou geschieden, zouden de beschikbare fondsen wellicht aangevuld moetei worden. Deze, dus reeds bestaande, moge lijkheid betekent echter een der meest effectieve middelen om een overvoerde markt voor een enkel product te stabiliseren en het inkomen in de be trokken sector op een redelijk peil te handhaven, mits de toepassing niet leidt tot vorming van sur- plusvoorraden in handen van de regering en de betrokken producenten niet aanmoedigt om hun te grote productie te handhaven. De overige programmapunten (5 en 6) zijn pro jecten op lange termijn, die als aanvullende maat regelen zeker een zeer gunstig resultaat zullen kunnen hebben. In het kader van de huidige moei lijkheden is het voor de regering van bijzonder groot belang, dat het nuttig effect van haar nieuwe maatregelen binnen de kortst mogelijke tijd merk baar wordt. De voorstellen dienen namelijk be- zien te worden tegen de achtergrond, die in eerder- bedoeld artikel in no. 46 is geschetst, evenals de vele andere suggesties, welke van allerlei kanten naar voren worden gebracht. De Minister zal dan ook begin Januari 1956 reeds een zeer zware strijd in het Congres te wachten staan. Dan zal moeten blijken of zijn plannen het hoofd zullen kunnen bieden aan de alom bestaande wens zowel van Democratische als van Republi keinse zijde om door middel van werkelijk in grijpende en veel verdergaande wijzigingen in het landbouwbeleid, de gunst van de Amerikaanse boer te winnen. In deze geest spreekt ook de „Washington Post" zich uit in een redactioneel artikel over de voor stellen van Minister Benson. Dit blad acht de voor stellen slechts een uitbreiding van het beleid, dat het ministerie reeds voert. De nieuwe voorstellen bevatten zeker geen garantie voor welvaart in de landbouw, maar zij schijnen wel enige beloften in te houden van hulp aan de boer in zijn strijd om een groter aandeel in de algemene hoogconjunc tuur van het land. Verder meent de „Washington Post," dat, indien de Minister sterk zijn hoop ves tigt op grotere export, hij waarschijnlijk teleurge steld zal worden. Genoemd blad verklaart zich voorstander van het verlenen van subsidies voor het met gras in zaaien van bouwland of het beplanten daarvan met bomen of voedergewassen. Het meent, dat de over productie hierdoor kan dalen en het boereninkomen enigermate kan stijgen, terwijl de vruchtbaarheid van de grond verhoogd wordt. Men waarschuwt er echter tevens voor, dat "de invloed van dit z.g. „soil fertility bank"-idee op de overproductie gauw overdreven wordt. Daarentegen dringen de Republikeinse leden van dv. Landbouwcommissie uit de Senaat, welke een rondreis door het land maakt, er bij Minister Ben- sen op aan dit „soil-bank"-idee snel te aanvaarden, daar hun gebleken zou ziin, dat in het midden westen hiervoor jneer belangstelling bestaat, dan voor enig ander voorstel. Men schat, dat de uitvoering van deze maatregel tenminste 500 millioen dollar zou kosten. Directe aanvaarding ervan door de Minister zou ook de critiek op zijn beleid helpen verminderen, aldus een der senatoren. De Minister schijnt evenwel deze suggestie nu niet zo bijzonder aantrekkelijk te achten, gezien de administratieve rompslomp en de hoge kosten. VERENIGDE STATEN. C. C. C.-voorraden en -leningen. De voorraad landbouwproducten van de Commo dity Credit Corporation bedroeg per Augustus j.l. 5.78 miljard (ƒ22 mrd.), terwijl daarnaast een bedrag van 1.34 mrd 5 mrd) in leningen op landbouwproducten was geïnvesteerd, tesamen der halve 7.12 mrd 27 mrd). Per 31 Augustus 1954 beliep dit totaal bedrag 6.15 mrd, waarvan 3.94 mrd aan voorraden en 2.21 mrd aan leningen. De voornaamste posten van de C. C. C.-belenin- gen waren per 31 Augustus j.l. Hoeveelheid Waarde 1.000 ton min min Mais 7.338 452 1.718 Tabak 383 438 1.664 Katoen 1.654 281 1.067 Tarwe 1.550 121 460 Diversen 45 17 Totaal - 1.337 4.926 VAN ZEE TOT LAND. Uitgave Tjeenk Willink, Zwolle. No. 14. De wording van het Noordoostpolderge bied. Door Dr A. J. 'Viggers. 14,50. Wie belangstelling heeft voor de bodemkundige geschiedenis van de N.O.P., vindt in dit ruim 200 blz. bevattende werk genoeg gegevens, ?1 dient de lezer er zich op voor te bereiden, dat de schrijver - - die overigens een kundige verteller is letter lijk en figuurlijk diep in de stof duikt. Maar voor wie het naadje van de kous wil weten, is dit de studL bij uitnemendheid, waarbij ruim 100 afbeel dingen en verschillende kaarten de weg wijzen. No. 15. Over de bodemgesteldheid van Oostelijk Flevoland. Door Ir J. C. de Koning en Dr A. J. Wiggers. 2,60. Dit werkje blijft meer aan de oppervlakte, zij het da.- van de nieuwe polder, die nu nog onder water ligt. Met behulp van de vele gegevens kan men zich reeds nu een vrij volledig beeld vormen van de grond die straks droogvalt. Technische gegevens ploegen. Door Ir J. C. Gle- rum. 2,75. Uitgave I. L. R., Wageningen (Giro 180018). In di. boekje is een enorme schat van gegevens verzameld, die des te beter te verteren zijn, omdat in het eerste gedeelte de verschillende systemen naast elkaar gezet zijn. Voor degenen, die wat meer willen weten over de honderden ploegen, die er zijn, is dit boekje onmisbaar. Meer dan 100.000 monsters worden jaarlijks door het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek onderzocht, Voeg de Uwe daarbij! Wie het jaarverslag van de Centrale Melkcon- tröledienst over 1954 leest, zou licht de indruk krij gen dat in Zeeland met 4714 kg melk met 3.70 8/« vet per koe per jaar, Zeeland wel ongeveer aan de top staat en b.v. Friesland met 4478 kg en 4.01 °/o zo niet voorbijstreeft, dan toch wel evenaart. Temeer geldt dit, daar het landelijk gemiddelde met 4112 kg en 3.72 vet daaronder blijft. Wie echter wat beter leest, bemerkt dat het percentage der gecontroleerde koeien (26.30 °/o) dermate on der het landelijk gemiddelde van 60 °/o ligt, dat van een selectie gesproken moet worden, die geen juiste indruk van het gemiddelde meer kan geven. Er zijn nog andere dan de kampioenskoeien, waarvan de resultaten in het verslag zijn opge nomen. Die andere koeien vinden we in het jaarver slag van de Rijks-zuivelconsulent over 1954, want daar wordt gesproken over een gemiddelde melk productie van 3875 kg per koe met een vetgehalte van 3.74 °/o. Rekent men dit om in procenten, dan komt de gemiddelde Zeeuwse koe niet verder dan 81 van de productie der gecontroleerde koeien. Doch tevens kan men berekenen dat de niet-ge- controleerde koeien gemiddeld niet verder komen dan 77 van de productie der wel gecontroleer de dieren. o Een betere propaganda voor het werk van de melkcontröle lijkt ons onmogelijk. Wanneer de productie per koe met ruim 800 liter per jaar op gevoerd kan worden, dan betekent dit een belang rijk extra rendement voor de bezitters van deze productieve dieren. Het cijfer van de gecontro leerde koeien lijkt misschien wat hoog, doch men mag niet vergeten dat de meeste koeien in de stal- periode afkalven en dat de Zeeuwse bedrijven in doorsnee over voldoende goed voer beschikken om de melkproductie op gang te brengen en te hou den. Deze bijzondere voederpositie van het gemeng de bedrijf maakt, dat met betrekkelijk weinig kosten een hoge wintermelkproductie bereikt kan worden. Daar staat tegenover, dat het weiland het in de zomer vaak laat zitten, tengevolge van zout en droogte, doch ook door de nog maar weinig toe gepaste omweiding met kleine percelen, die heel goed mogelijk is in combinatie met bijvoedering van kuilvoer. Zo levert de akkerbouw in Zeeland, met onge veer 80.000 ton zetmeelwaarde, de grondslag voor een economische productie van de melk. Doch het is, gezien de grote verschillen in productie per dier, wel duidelijk dat er met deze hoeveelheden voer nog meer melk geproduceerd zou kunnen worden dan de plm. 80 millioen liter die nu voortgebracht worden. Doch dan zal een uitgebreide .melkcontröle nodig zijn om de zwakke plaatsen in de stallen op te sporen en deze te verwijderen. o Men kan zeggen dat de bestaande melkcontröle- verenigingen het in onze provincie niet gemakkelijk hebben. Want van de 6300 melkveehouders die in 1950 geteld werden, waren er liefst 1000 met slechts één koe, 1200 met 2 koeien en 1100 met 3 koeien. Inmiddels is het aantal melkkoeien als een gevolg van de ramp, met enige duizenden gezakt, doch men mag wel aan.iemen, dat de verhoudingen niet sterk veranderd zijn. Een groot gedeelte, te weten een-derde gedeelte, is dus alleen maar met veel moeite en kosten te controleren op melkproductie. De verenigingen werken mede gezien ce grote afstanden die door de monsternemers afgelegd moe ten worden zeker niet goedkoop in vergelijking met andere provincies. De steeds toenemende loonkosten doen de moei lijkheden steeds groter worden, terwijl het toene mend aantal aangeslotenen de spoeling (subsidie) ook weer dunner maakt. Enerzijds ontvangt de provinciale melkcontröle- dienst subsidies ten bedrage van ruim f 5.000, en f 50,per koe, waardoor de bijdrage van de aangesloten verenigingen voor het provinciale werk o.a. voor het laboratorium voor melkonderzoek niet zo groot hoeft te zijn. Anderzijds krijgen de controle-verenigingen via de Centrale Melkcontröle Dienst (C.M.D.) een sub sidie uitgekeerd die afhankelijk is van het bedrijf en het gevolgde controlesysteem (om 2, 3 of 4 weken). Gemiddeld komt men in Zeeland zo onge veer op f 2,25 per koe. Door deze subsidies krijgen de veehouders een belangrijke tegemoetkoming in de conlrölekosten, zodat per koe de kosten van 4 tot 15 gulden uiteenlopen. De meeste subsidies worden geput uit de heffing van 5 cent per 100 kg melk, al moet de Overheid wél wat bijpassen. Hier zit- juist het knelpunt, omdat de toenemende kosten naar een andere oplossing dringen. Deze kan gezocht worden in een verhoogde heffing, een lagere subsidie per koe en per deelnemer of in een hogere rechtstreekse bijdrage van de betrokken boeren. Het is nog niet bekend hoe deze beslissing uit zal vallen, doch onafhankelijk hiervan zouden we alle veehouders nog eens op het hart willen drukken zich indien dit enigszins mogelijk is aan te sluiten bij een controle-vereniging, daar op deze wijze de productie door selectie opgevoerd kan worden en de kostprijs verlaagd kan worden. De gemiddelde kosten van 10,per koe vallen in het niet bij de gemiddelde productiestijging van 800 kg per koe die bereikt kan worden. 3.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 3