CS De voorzitter van het K. N.L. C. besprak de situatie in de landbouw. Staring C. B. Wintertarwe ZATERDAG 2 2 OCTOBER 195 5. 685 P: meen, dat het nodig is, dat boer en tuinder, en ook al degenen die daarin belang stellen, weten welke moeilijkheden kunnen komen. Wij weten dat het onze plicht is door te gaan met de verbetering van onze bedrijven, dat de ver antwoordelijkheid in de eerste plaats bij ons zelf ligt. Maar als wij het dan zover gebracht hebben, dat onze kostprijzen ongeveer de laagste zijn in West-Europa, dan vragen wij, dat dit ook erkend wordt en wij niet naar ons hoofd krijgen: „Jullie zijn te duur". Zo sprak Ir C. S. Knottnerus aan het slot van zijn rede ter gelegenheid van de Algemene Ver gadering van het K. N. L. C., waarin hij de situatie in de landbouw besprak aan de hand van het wereldvoedselprobleem, de grote voedselvoorraden in Amerika, de houding van het publiek t.o.v. de voedselprijzen, de plaats van de vaktechnische organisatie en van het Landbouwschap en de schaarste aan arbeidskrachten. We nemen een uittreksel uit deze rede met een aantal passages over. Spreker begon met een bespreking van de voed- seioverschotten en merkte hierbij op, dat de tijd van zelfvoorziening op het bedrijf voorbij is en dat daardoor een crisis sterker aankomt, aangezien b.v. in 1890 nog een groot gedeelte van de gezins uitgaven uit voedsel bestonden. Hij vervolgde: „Vroeger d.w.z. bij de landbouwcrisis van 1890, toen nog een veel groter gedeelte van de gezins uitgaven uit voedsel bestond en de boerenbevolking nog voor een zeer groot gedeelte zelfverzorgend was, had de daling van graan- en andere producten- prijzen tot gevolg, dat de levensomstandigheden van deze landbouwbevolking wel iets, maar in veel geringere mate, achterbleven bij de andere groe pen. Nu echter het levensonderhoud slechts voor 1/3 meer uit voedsel bestaat en de landbouwbevolking ook het grootste gedeelte van hetgeen zij produ ceert niet meer zelf tot consumeerbare goederen omzet, is de invloed van dalende prijzen op de le vensstandaard van de boerenstand relatief veel gro ter geworden. Het spuien van de voorraden zal dan ook catastro- phale gevolgen hebben, niet alleen omdat de econo mie in de war wordt gestuurd, doch ook de moraal en de levensopvatting een gevoelige schok krijgen. Wanneer men nu kans zou zien om deze voedings middelen in grote hoeveelheden over het land te distribueren en ook werkelijk te doen opeten, dan betekent dit, dat voor weinig geld hetzelfde wordt verkregen, waarvoor men tot nu toe zeer lange tijd heel hard moest werken. De F. A. O. heeft onlangs in India deze problemen bestudeerd en is tot de conclusie gekomen, dat ten aanzien van het vraagstuk van de verhoging van het voedselverbruik in gebieden met onderconsump tie alleen dan iets te bereiken valt wanneer men tegelijkertijd zorgt voor werkgelegenheid voor een gedeelte van de bevolking. Dit laatste vereist na tuurlijk investeringen, b.v. voor het bouwen van we gen of fabrieken, zodat er zeer veel geld nodig zal zijn om hier tot een oplossing te komen". Alleen op de lange termijn kan door beperking van de productie wat bereikt worden, doch de Ameri kaanse boer had altijd reden de productie uit te breiden, door de goede prijzen. „De bezwaren van de Amerikaanse regering, maar vooral ook van de Amerikaanse belasting betalers, om dagelijks millioenen dollars uit te moeten geven alleen maar voor de bewaring en het tegengaan van bederf van deze voorraden, wor den steeds groter. Amerika wil zijn voorraden li quideren. Het wil de minimumprijs, waar beneden het tot nu toe niet mocht verkopen, verlagen en het liefst opheffen." De landbouwende bevolking ziet, ondanks alle Amerikaanse verklaringen omtrent overleg bij de afzet, deze ontwikkeling met ongerustheid tege moet. „Er zijn aldus de spreker twee mogelijk heden: öf men liquideert de voorraden, en dan zal dat pijn doen, ofwel men wil niemand pijn doen, maar dan zal men de voorraad niet kunnen spuien. Aangezien dit laatste niet in de bedoeling ligt, moet men prijsdalingen verwachten." Sprekend over de mogelijkheid, dat de Rege ring hier wat aan zou doen, zei de heer Knottnerus: „Toch wijzen momenteel alle tekenen er op, dat zich in de landbouw een toestand aan het ontwik kelen is, die veel gelijkt op die in 1928/'29. Na veel moeite heeft toenmaals de Regering kans gezien de grootste moeilijkheden weg te nemen, maar vooral in het begin ontbrak deze steun geheel en was lange tijd onvoldoende. Nog steeds ontmoet men bij onze boeren en tuinders de angst om deze toestand opnieuw te moeten meemaken en bij de geringste aanwijzingen in deze richting vraagt de boerenstand zich af: Komen de dertiger jaren terug? Vergelijking met de tegenwoordige omstan digheden leert, dat wij er bepaald beter voorstaan: le door de ervaring, welke in de dertiger jaren werd opgedaan 2e doordat de Overheid en ook het bedrijfsleven nu een apparatuur hebben, die in korte tijd op een zodanig peil gebracht kan worden, dat oamaliteiten kunnen worden vermeden". De moeilijkheden leken de spreker echter van andere aard, daar tegenwoordig stemmen gehoord worden van hen die door gebrek aan inzicht tot ver keerde conclusies komen. Daarom zei de heer Knottnerus het volgende: „Het is de hoogste tijd, dat wij het publiek duide^ lijk maken, dat de landbouw niet meer vraagt dan de rest van de bevolking. Wanneer wij dit niet klaar spelen, zullen wij binnenkort ook tot de vergeten groepen behoren. Het is vooral, omdat de landbouw voor een zeer groot gedeelte op de export is aangewezen, dat zij de ondesteuning van de publieke opinie nodig heeft. De exportmarkt is namelijk niet meer de wereld markt van vroeger. Zij is gedegenereerd tot een overschottenmarkt. Dit blijkt wel het duidelijkst uit het feit, dat er vaak niet één wereldmarktprijs voor een product meer is. De prijs is verschillend al naar het land waarheen men levert of vanwaar men betrekt. Het principe, dat prijsverlaging de afzet stimu leert is reeds voor een deel verdwenen. Natuurlijk geldt dit nog niet voor alle producten en voor alle landen, maar men dient toch terdege met deze om standigheden rekening te houden. Vooral omdat wij ten behoeve van ons ver- edelingsbedrijf, dat het grootste deel van onze landbouw uitmaakt, zowel de import- als de export mogelijkheden moeten behouden, kunnen wij moei lijk met invoerrechten werken om van de export subsidies maar niet te spreken. Ook kunnen wij er niet komen door middel van kartelafspraken, zoals in vele andere bedrijfstakken mogelijk is. Neen, de landbouw kan het alleen door inschakeling van de publieke middelen en dit gaat natuurlijk alleen met goedkeuring van het publiek. Het Hoofdbestuur van het K. N. L. C. is ervan overtuigd, dat hier een belangrijk terrein braak ligt, maar ook, dat zij onvoldoende op de hoogte is van de middelen om dit terrein te exploreren. Wij hebben wel eens de indruk, dat de geringe publici teit, welke de landbouw ondervindt niet alleen een kwestie is van onbekendheid; het lijkt wel eens of hier ook onwelwillendheid achter moet worden ge zocht. Een ieder kent daar misschien wel voorbeel den van". Even verder ging de voorzitter in op de vraag of in Nederland de producent, dan wel de consument wordt gesteund. Hierover zei hij: ,,De hardnekkigheid waarmee men blijft vast houden aan de mening, dat hier sprake is van land bouwsteun, bewijst, dat diegenen gelijk hadden, die indertijd voor een apart fonds voor de consumen- tensteun hebben gepleit. Dat dit niet gebeurd is, is een beleidsfout, welke zich momenteel wreekt. Ik kan niet nalaten hier aan toe te voegen, dat het juist Minister Mansholt is, welke zich zeer veel moeite getroost heeft de landbouwpolitiek aan het Nederlandse publiek duidelijk te maken. De gehele agrarische wereld van Nederland mag hiervoor zeker dankbaar zijn". In verband met de uitvoer van de producten kunnen geen heffingen worden gelegd op de invoer, zoals bij verschillende industrieproducten het ge val is. Over de kosten voor de consument, zei spre ker o.a. het volgende: „Iemand, die de moeite wil nemen de cijfers hier over te raadplegen, zal tot de conclusie komen, dat Nederland de voedingsmiddelen voor een zeer lage prijs aan zijn consumenten levert. Hierdoor is een belangrijk gedeelte van het levensonderhoud in Ne derland zeer goedkoop beschikbaar. Eigenlijk is dit de achtergrond, waarom men de Nederlandse Landbouw de garantieprijzen niet gunt. Lage kos ten van levensonderhoud geeft lage loonkosten voor de industrie en hoge koopkracht aan de lonen. Voor de meest eenvoudige artikelen, welke geen verandering ondergaan voor ze in de keuken van de huisvrouw verschijnen als groente, aardappelen en eieren is de prijs af-boerderij vaak slechts de helft van de consumentenprijs en als de producen tenprijzen laag zijn vaak nog minder. Voor de overige producten, die een bewerking moeten on dergaan, zoals b.v. brood, graan en vlas is de in vloed van de tussenschakels veel groter. Zo is de invloed van de lonen in het bakkersbedrijf op de broodprijs groter dan die van de landbouwlonen. Hier dient nu nog aan te worden toegevoegd, dat volgens gegevens, verstrekt door het Landbouw Economisch Instituut, meer dan 50 van de pro ductiekosten, in de landbouw bestaan uit aankoop van productiemiddelen, die dus onder invloed staan van het industriële kostenpeil. Uit de overige 50 moeten boer, arbeider en eigenaar worden betaald". De landbouw zal de uiterste krachten in moeten spannen 9m zijn positie aan het grote publiek duidelijk te maken, waarvoor onderlinge eenheid een eerste vereiste is. Hierover zei spreker o.a.: „Het K. N. L. C. is 'n algemene standsorganisatie, dat betekent, dat het van mening is, dat het de boerenbelangen kan behartigen ongeacht de gods dienstige overtuiging van zijn leden. Het meent, dat de geestelijke waarden en belangen bewaard en verdedigd moeten worden door hiertoe geëigende organisaties, waarbij het niet nodig is, dat onder scheid wordt eemaakt naar maatschappelijke posi tie of beroep. Het meent dus, dat organisaties, die hetzelfde doel nastreven, maar uitgaan van een bepaalde godsdienstige overtuiging niet nodig zijn. Geldt dit voor de algemene standsorganisatie, voor vaktechnische organisaties geldt dit nog in veel sterkere mate. Het blijkt nu, dat dit standpunt in Nederland niet algemeen wordt gedeeld". Tot op heden blijkt in meerdere of mindere mate samenwerking op vaktechnisch gebied mogelijk, wat dus uit de aard der zaak door het K. N. L. C. ten zeerste wordt toegejuicht en zo mogelijk bevor derd. Bij de andere organisaties is het enthousias me hiervoor niet zo groot en berust zij niet zozeer op het feit, dat men meent, dat het zo moet, dan wel, dat het misschien niet anders kan. Naar mijn mening moeten wij bevorderen, dat zoveel mogelijk ook onder de huidige omstandig heden samen wordt gewerkt. Het K. N. L. C. werkt daarom van harte mee aan de samenwerking van de 3 Centrale Landbouw Organisaties. Het is te hopen, dat deze samenwerking niet door misver stand of onverstand zal worden verstoord. Gelukkig lees ik juist in „Ons Platteland", dat de Hoofdre dacteur meent, dat ijveren voor de Christelijke or ganisatie op een wijze, die het karakter draagt van zoeken naar eigen eer en voordeel en gepaard gaat met een zodanig optreden, dat de naaste (d.i. ook de naaste-niet-geestverwant) persoonlijk treft, een hindernis is om iemand tot God te brengen en dus dient te worden nagelaten. Ik meen hieruit te mogen afleiden, dat het ijve ren voor de Christelijke organisatie ook aan nor men gebonden is". Over het Landbouwschap merkte de heer Knott nerus het volgende op: Meenden wij eerst,- misschien door gebrek aan voorstellingsvermogen, dat dit slechts een kleine overgang was, n.l., dat het alleen betrof een andere financieringswijze en enige meerdere bevoegdhe den, waarvan wij ons voorstelden slechts spaarzaam gebruik te zullen maken. De prac^jk heeft ons an ders geleerd. Met name het toezicht van de S. E. R. blijkt moeilijkheden op te leveren, welke de Wet op de Bedrijfsorganisatie op het eerste gezicht niet deed vermoeden. In hoeverre het Landbouwschap hier als proefkonijn moet dienst doen, is niet ge heel duidelijk, maar wil de S. E. R. op alle toe komstige bedrijfschappen even nauwkeurig toezien als op het Landbouwschap, dan dient dit College en zijn apparaat zeker te worden uitgebreid. Dat de bereidheid om een publiekrechtelijk or gaan te aanvaarden, niet is vergroot, is zeker. Bij de standsorganisaties heerst twijfel of het feit niet wordt miskend, dat zij zoveel in hun vermogen ligt, hebben bijgedragen tot de vorming van het Land bouwschap. Naast de publiekrechtelijke taak is ook een zeer groot gedeelte van de belangenbehartigen- de taak aan dit Landbouwschap opgedragen. Hier door neemt dit Landbouwschap toch wel een heel bijzondere plaats in in de rij van publiekrechtelijke organen en dient zijn verhouding tot de standsor ganisaties toch een bijzondere te zijn. Kan het toezicht van de S. E. R. veel tegenstand oproepen, de bereidheid der Centrale Overheid om aan het Landbouwschap regelingen over te laten, is ook niet bepaald groot. Al met al rijst de vraag of geen pogingen moeten worden aangewend alles wat niet zuiver publiek rechterlijk is, op andere wijze te organiseren of hiervoor de Stichting voor de Landbouw in het leven te houden. Wanneer men mij tegenwerpt, dat dit om der financiën wille wel niet zal gaan, dan moet ik U voorhouden, dat de boeren en tuinders toch moeten betalen; in het geval, dat dit werk bij een publiekrechterlijk orgaan is ondergebracht in de vorm van heffing; in het andere geval als con tributie aan een vrije organisatie. Nu het enthou siasme voor het Landbouwschap en zeker voor de heffing niet erg groot is, lijkt het mij niet bij voor baat uitgesloten, dat de boeren en tuinders niet liever de contributie aanJ^e organisaties vergroten dan de heffing voor het Landbouwschap betalen". Tenslotte maakte de voorzitter over het loon- vraagstuk nog enkele behartenswaardige opmer kingen over het uitgangspunt, dat arbeid gebruikt wordt in de meest economische bedrijfstak en for muleerde het uitgangspunt voor het loonbeleid aldus: „Geeft deze tijd van hoogconjunctuur en schaarr ste aan arbeidskrachten wel eens moeilijkheden met de arbeidsvoorziening en is daardoor de ver houding tussen boer en arbeider wel eens gespan nen ik denk aan zwarte lonen enz. in de cen trale organisaties gaat het in zo'n periode meestal zonder moeilijkheden. Overeenstemming is dan ook weer bereikt over een loonadvies, dat gebaseerd is op de relatieve gelijkstelling. Ik meen, dat wij deze basis alleen kunnen verlaten als een betere voor handen is". (Advertentie.) C.B.-RASSEN ZIJN OOGSTZEKERE RASSEN. bewees ook dit jaar het meest oogstzekere ras te zijn. Verkrijgbaar bij de plaatselijke landbouwverenigingen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 5