Begroting van het Landbouwschap
geeft afspiegeling van het omvangrijke werk.
Geen onwilligheid, maar
onbekendheid
D'
GEEN NIEUWE GEVALLEN VAN
MOND- EN KLAUWZEER.
ZATERDAG 22 OCTOBER 195 5.
683
AAR we niet verwachten dat velen zich de moeite getroost hebben, de begroting van het Land
bouwschap voor het jaar 1956 in te gaan zien en het ons toch wel belangrijk lijkt hier aandacht
aan te besteden i.v.m. mogelijke misverstanden die de hoogte der bedragen zonder meer kunnen wekken,
geven we hieronder een korte weergave met toelichting.
In enkele opzichten staat deze begroting nog op losse schroeven, o.a. doordat de inkomsten i.v.m.
de aftrekregeling nog niet nauwkeurig geraamd kunnen worden. Uitgegaan is van de verordening
over dit jaar, doch er zullen hierover zeker nog besprekingen gevoerd moeten worden, teneinde de
hoogte van de aftrek voor georganiseerde boeren vast te stellen.
Het totaal-bedrag van de begroting is met f 13.354.000 aanzienlijk hoger dan de vorige met f 5.301.500.
In enkele opzichten zijn deze begrotingen echter niet te vergelijken, daar die van het afgelopen jaar
ook nog voor een gedeelte van 1954 gold, terwijl in deze begroting f 8.300.000 is opgenomen wegens de
heffingen van de georganiseerde dierziektenbestrij ding. Dit werk wordt nl. in 1956 voor het eerst
door het Landbouwschap georganiseerd. Overigens betekent dit in geen enkel opzicht dat de lasten
voor de boeren hoger worden, daar de heffing die door de Regering op de melk werd gelegd, nu aan
het Landbouwschap ten goede zal komen.
Het is gemakkelijk genoeg uit te rekenen voor
hoeveel er „vergaderd" wordt door het Landbouw
schap en we herinneren ons nog dat het vorig jaar
rekenmeesters hebben uitgemaakt dat dit voor 1
millioen gulden was. Daarom zijn de posten hiervan
enigszins gespecificeerd, waardoor men direct ziet,
dat het hier niet gaat over het landelijke bestuur
alleen, doch ook om de hoofdafdelingen voor b.v.
akkerbouw, veehouderij, tuinbouw en de afdelingen
(groententeelt, fruitteelt, pluimveeteelt). Verder val
len hier ook onder de landelijke commissies, de ge
westelijke raden en de plaatselijke commissies. Als
men dan verder nog weet, dat een lid van het Da
gelijks Bestuur een gemiddelde vergoeding van
f 35,per vergadering ontvangt, zal men aan
gezien deze leden door het gehele land verspreid
wonen niet kunnen zeggen, dat deze vergoedin
gen buitengewoon hoog zijn. Hoogstens zou men
zich af kunnen vragen of het aantal commissies niet
te groot is.
Doch wie de ingewikkeldheid van de huidige
landbouwsamenleving enigszins kent, moet maar
eens proberen er een paar te schrappen uit de on
derstaande lijst:
Sociale commissie cultuurtechnische werken,
Melk- en Zuivelcommissie, Vee- en Vleescommissie,
Gezondheidscommissie voor dieren, Technische com
missie voor akkerbouwaangelegenheden, commissie
veenkoloniale problemen, commissie risicoverdeling
spuiten, commissie grondgebruik, commissie kleine
boerenvraagstukken, algemene technische commis
sie, commissie boerderij bouw, commissie buiten
land, belastingcommissie, commissie Zuiderzeepol
ders, commissie planologie, commissie onteigenings
deskundigen, commissie waterschaps- en water
staatsaangelegenheden, commissie wegenverkeers-
vraagstukken, melkmachinecommissie, commissie
bestrijdingsmiddelen, commissie bedrijfsuitkomsten-
statistiek, commissie landbouwpolitiek.
Tegenover deze vele landelijke commissies staan
maar weinig provinciale commissies, wat het grote
en niet te miskennen voordeel heeft, dat er geen
dubbel werk wordt verricht. Bovendien kan het
zelfde gezegd worden van de meeste landbouworga
nisaties, die veel werk aan het Landbouwschap
over kunnen dragen, aangezien dit lichaam beschikt
over een uitgebreide staf van deskundigen.
Zo hebben ook de secretariaatskosten, de huis
vestingskosten en de bureaukosten niet alleen be
trekking op het landelijke secretariaat in Den Haag,
doch eveneens op de secretariaten van de Geweste
lijke raden.
Onder de uitgaven komt dan nog een bedrag
van f 8.676.500,dat hoofdzakelijk betrekking heeft
op de dierziektenbestrij ding, waarvoor aan inkom
sten f 8.300.000,werd geraamd.
Gespecificeerd ziet deze post er aldus uit:
bestrijding aardappelmoeheid 360.000,
mechanisatie en machinaal melken 33.500,
dierziektenbestrij ding 8.200.000,—
verordening hengstenhouderij 7.500,—
buitenlandse bemoeiingen 5.000,—
radioberichtgeving 20.000,
tentoonstellingen 10.000,—
bedrijfsuitkomsten statistiek 30.000,
onderzoek over bouwen 10.000,
centraal scheidsgerecht 500,
Een andere belangrijke post is die van de sub-
sidiën aan organisaties en instellingen, waarbij de
subsidie aan het Landbouw Economisch Instituut
met f 958.000,wel de grootste is. Zoals men weet,
betaalt het bedrijfsleven de helft en de Overheid
ook de helft van de kosten van dit instituut, dat
o.a. de kostprijsberekeningen uitvoert.
Tenslotte vallen onder „Overige uitgaven" o.a.
de bijdragen die verschuldigd zijn aan de S. E. R.,
het geld dat nodig is om de heffingsverordening uit
te voeren en geleend geld af te lossen.
Beziet men de begroting aldus wat nader, dan
kan men toch maar moeilijk beweren, dat de mil-
lioenen, die de Nederlandse landbouw hier uitgeeft,
In de week van 916 October deden zieh geen
nieuwe gevallen van mond- en klauwzeer voor.
niet in velerlei opzicht weer ten goede komen aan
enkele honderdduizenden Nederlandse boeren, die
er, wellicht onbewust, op welk terrein dan ook
dagelijks de vruchten van plukken.
BEGROTING
VAN HET LANDBOUWSCHAP
VOOR HET KALENDERJAAR 1956
Hoofdstuk I. Gewone Dienst
Inkomsten:
I. Algemene middelen:
Algemene Heffingsverordening 5.008.500,
II. Bijzondere middelen:
Heffingen en retributiën ter
zake van de georganiseerde
dierziektenbestrij ding 8.300.000,
III. Overige inkomsten:
Idem 45.500,—
13.354.000.—
Uitgaven:
I. Voorzitter 11.500,
II. Bestuur 14.500,—
III. Commissies uit het midden van
het Bestuur 500.
IV. Dagelijks Bestuur11.000,—
V. Hoofdafdelingen en Afdelingen 157.500,—
VI. Landelijke Commissies 52.500,
VII Gewestelijke en plaatselijke
(regionale) commissies 470.000,
VIII. Secretariaat
A. Personele uitgaven 1.229.000,
B. Reis- en verblijfkosten 150.500,
IX. Materiële uitgaven
A. Huisvestingskosten95.000,
B. Bureaukosten 300.500,—
X. Overige kosten, verbonden aan
de uitvoering van maatregelen
in de Landbouw en de behar
tiging der landbouwbelangen
door het Landbouwschap 8.676.500,
XI. Subsidiën aan organisaties en
instellingen 1.380.000,
XII. Contributiën en premiën 5.000,
XIII. Overige uitgaven 800.000,—
13.354.000,—
Hoofdstuk II. Buitengewone Dienst
Inkomsten,
I. Uit de Gewone Dienst
1. Afschrijving ver
voermiddelen 32.500,
2. Afschrijving ge
bouw 5.000,
3. Afschrijving restau
ratiekosten gehuur
de kantoorruimten 10.000,
4. Afschrijving inven
taris 43.000,
5. Beschikbaar voor
aflossing geleende
gelden 245.000,
6. Beschikbaar voor
aankoop bouwgrond
voor kantoorpand
en voor voorberei-
dingskosten bouw 165.000,
500.500,—
II. Geleende gelden 29.500,—
530.000,—
Uitgaven:
I. Vervoermiddelen 20.000,
II. Restauratie kantoor
ruimten 15.000,
III. Inventaris en kantoor
machines 85.000,
IV. Aflossing geleende gel
den 245.000,—
V. Aankoop bouwgrond
voor kantoorpand en
voorbereidingskosten 165.000,
530.000,—
Het was voor degenen, die op de Algemene
Vergadering van het K. N. L. C. gekomen waren
om de landbouw eens „flink voor de broek te zien
krijgen" over het gebruik van de middelen ter
beïnvloeding van de publieke opinie, wellicht wat
teleurstellend, dat de spreker Mr. Rooy, in een
overigens helder en uitnemend voorgedragen be
toog, de kopstukken van de Nederlandse landbouw
kwam vertellen dat het heus wel wat meeviel met
het begrip van het publiek voor de landbouw.
Evenmin als middenstand en industrie moet de
landbouw het met één beoordeling van het publiek
doen, doch met een verzameling van beoordelingen.
Daarbij mag niet vergeten worden aldus deze
hoofdredacteur van een dagblad dat de meningen
van de landbouwende bevolking over de andere be
volkingsgroepen ook wel eens kwetsend beschouwd
zouden kunnen worden, indien deze niet onbewust
en uit onbegrip voort zouden komen.
Er bestaat niet altijd veel inzicht over de levens
omstandigheden van de stadsmens, zijn werken en
de wijze waarop hij moet wonen. In dezen zag hij
een taak weggelegd voor de landbouwpers, die van
haar lezers begrip dient te vragen voor andere bevol
kingsgroepen.
Dit begrip zal bovenal gewekt moeten worden bij
de leidinggevende bovenlaag en als een prima staal
tje voorlichting noemde de spreker het feit dat
Minister Mansholt onlangs voor het Verbond van
werkgevers een rede heeft gehouden, waarin hij
de ingewikkelde landbouwpolitiek voor deze groep
verduidelijkt heeft.
Deze spreker legde dan ook meer de nadruk op
de onbekendheid, dan op de onwelwillendheid.
Deze onbekendheid, die voortvloeit uit een zeker
isolement van de landbouw, kan alleen opgeheven
worden door het steeds maar verschaffen van ma
teriaal, dat voor de redacties van de dagbladen
toegankelijk is en dat ieder op eigen wijze ver
werken kan.
De kranten kunnen door hun geringe omvang
gemiddeld de helft van vóór de oorlog niet
veel beschouwingen geven, daar het brengen van
nieuws steeds vóórop moet blijven staan. Daarom
moet de landbouw snel reageren op actuele gebeur
tenissen en geen opinie opdringen. Zo zal op de lan
ge duur een gunstiger stemming worden gekweekt.
Dat de landbouw het niet met één beoordeling
van het publiek moet doen, wilde Mr. Rooy aan
tonen door de resultaten van de enige maanden ge
leden gehouden enquête onder zijn lezers te noemen
waarbij vrijwel alle bevolkingslagen vertegenwoor
digd waren.
Het dichtst bij de landbouw stonden een oud
hoogleraar uit Wageningen en een landarbeider.
Daartussen kwam een vrij volledige beroepenlijst
voor. Het resultaat was, dat de opvattingen over
de landbouw zeer gevarieerd zijn en dat de mis
vattingen niet zo algemeen zijn als men wel denkt.
De meeste mensen zien de landbouw als een
onderdeel van ons nationale geheel en gunnen de
boer een redelijk bestaan, ook al zijn ze met de
gang van zaken niet altijd goed op de hoogte.
De spreker nam het daardoor op voor een en
quête over de mening van de lezers aangaande de
landbouw, die in de perswereld niet veel bijval
heeft gehad. Hetgeen overigens terecht is, daar
de vragen op een dusdanige manier gesteld waren,
dat van de beantwoording niet te veel verwacht
mocht worden.
Het was deze hoofdredacteur meegevallen, dat
bij zijn krant nog 110 antwoorden waren binnenge
komen. Wij menen echter, dat een reactie van
Va van het aantal lezers toch wel in d- richting
wijst, dat meest inzendmaniakken van deze gelegen
heid gebruik maken om hun mening kenbaar te
maken. Van enige wetenschappelijke waarde kan
dan ook zoals Mr. Rooy zelf ook reeds opmerkte
geen sprake zijn.
Meer waarde hechten we dan ook aan een aantal
andere van zijn argumenten, dat de landbouw in
de publieke opinie niet zo slecht genoteerd staat
en in feite wel eens een streepje vóór heeft.
Een minister die boer is, is op zichzelf de moeite
waard, daar deze kan oordelen over de omstandig
heden, waarin zijn collega's verkeren. Ook het feit,
dat bij de behandeling van landbouwvraagstukken
steeds landbouwspecialisten uit de verschillende
partijen het woord voeren wat de industrie niet
kent achtte Mr. Rooy van grote betekenis.
Zo heeft deze journalist de landbouw laten zien,
dat de zwart-wit tekening, die de laatste tijd van
de publieke opinie inzake de landbouw was ge
maakt, in feite een schilderij is, waarop alle kleuren
voorkomen. Gelukkig heeft hij het niet gelaten bij
het constateren van het feit dat het nog wel mee
valt met de publieke opinie, doch tevens de wegen
gewezen, die bewandeld zullen moeten worden om
verbetering aan te brengen.
Het kan nu zowel van de landbouwmaatschap-
pijen, het K. N. L. C. als het Landbouwschap af
hangen wat er met deze zaak wordt gedaan.
B.