N.- Brabantsche Mij van Landbouw ZATERDAG 22 OCTOBER 195 5. 693 ZITDAGEN BOEKHOUDBUREAU: DINTELOORD: Woensdag 26 October, 12—1 uur, Hotel „Rijn". FIJNAART: Vrijdag 28 October, 10%—12% uur, Hotel „De Graanbeurs". PROV. RAAD VOOR DE LANDBOUWVOORLICHTING GEÏNSTALLEERD. Op 13 October j.l. vond te Tilburg de instal latie plaats van de Prov. Raad voor de Landbouw voorlichting in Noord-Brabant. Na een openingswoord door de heer Kuijlaars, lid van deze Raad, werd de installatie verricht door de Directeur-Generaal van de Landbouw, Ir. A. W. v. d. Plassche. Noord-Brabant is de laatste provincie, waarin thans een Prov. Raad voor de Landbouwvoorlich ting wordt ingesteld. De behoefte aan een nauwere samenwerking tussen Overheid en bedrijfsleven op het terrein van de voorlichting werd reeds langer gevoeld. In een desbetreffend rapport van de Stichting voor de Landbouw werd o.a. de sug gestie gedaan deze samenwerking na te streven door het instellen van provinciale Raden. De landbouwvoorlichting is steeds meer uit gegroeid en verder gespecialiseerd, waarbij ter reinen worden bestreken, waarop ook de organi saties werkzaam zijn. Beiden werken om de land bouw op een hoger plan te brengen. Daarom moet een nauwere samenwerking tussen Overheid en bedrijfsleven op dit terrein van harte toege juicht worden. De voorzitter van deze Raad zal iemand uit het bedrijfsleven moeten zijn met am bitie en kennis van zaken. Als secretaris fungeert een der consulenten. Spreker sprak de verwachting uit, dat voör deze Raad een ruim arbeidsterrein zal zijn weg gelegd en hoopte op een vruchtbare samenwerking in het belang van de Brabantse boeren en tuinders. Als leden van de Raad werden geïnstalleerd voor de N. C. B., de heren: A. Kuijlaars te Wester hoven, Jac. Wassen berg te Boekei, S. Koopmans te Kruisland en Ir. H. A. van Haaren te Tilburg; voor de Noord-Brabantsche Mij. van Landbouw: de heer A. Korteweg te Zevenbergen; voor de C.B.T.B. Holland-Brabant: de heer G. van der Beek te Genderen; voor de landarbeidersbonden: de heer L. Magielse te Breda. Naast deze vertegenwoordigers van het be drijfsleven hebben zitting in deze Raad de Rijks- landbouwconsulent Ir. A. H. Crijns (tevens secre taris van de Raad), de Rijksveeteeltconsulent Ir. W. Blauwhof, de Rijkszuivelconsulent Ir. F. W. v. d. Vring en de Rijkstuinbouwconsulent Ir. H. J. A. Slits. De voorzitter van de Raad moet nog worden aangewezen. Na de installatie werd nog door verschillende sprekers het woord gevoerd. De heer Drs. v. d. Poel als vertegenwoordiger van Ged. Staten wees op de stormachtige ontwik keling die de provincie Noord-Brabant doormaakt. Bijna 25 van de geboorten in ons land komen voor rekening van deze provincie. Voor deze toe nemende bevolking moet werkgelegenheid wor den geschapen. Vandaar de grote vlucht, die de industriali satie heeft genomen. In verband met al deze pro blemen werd een Provinciaal Welvaartsplan op gesteld, terwijl daarnaast i.v.m. het belang van de landbouwsector en de daar heersende pro blemen, een agrarisch welvaartsplan wordt ont worpen. De thans ingestelde Raad zal op dit ter rein zeer nuttig werk kunnen doen. De heer Jos Zegers, voorzitter van de N. C. B., sprak eveneens zijn vertrouwen uit in deze Raad. Aan de landbouwvoorlichting worden door de Overheid grote bedragen besteed. Bij de voor lichting kan men meestal het bedrijf niet los zien van het gezin en wordt daarmee vaak het terrein van de standsorganisaties betreden. Spreker zinspeelde daarbij op de wenselijkheid om de voorlichting op de duur over te dragen aan de standsorganisaties. Niettemin mag verwacht worden, dat deze Raad in een tot nu toe bestaande leemte zal kun nen voorzien. Door de heer De Waard, voorzitter van de N. B. M. L., werd er op gewezen, dat de Ned. land bouw aan de voorlichting zeer veel heeft te danken. De behoefte aan voorlichting werd reeds vanaf hun oprichting door de organisaties aangevoeld. Men trachtte hieraan tegemoet te komen door de subsidiëring van de aanleg van proefvelden en het aanstellen van landbouwlerarén. In 1890 werd door het bestuur der N. B. M. L. als zodanig aangesteld de heer P. van Hoek, de later zo be kend geworden Directeur-Generaal van de Land bouw, een van de eerste pioniers op het gebied van de landbouwvoorlichting. Thans is een nieuwe vorm van samenwerking gevonden tussen Over heid en bedrijfsleven. Waar de samenstelling moei lijk was, sprak spreker de hoop en het vertrouwen uit, dat de samenwerking des te beter zal ver lopen. Vervolgens voerden nog het woord: de heer J. Aantjes namens de C.B.T.B. Holland-Brabant, de heer L. Magielse namens de landarbeiders bonden en de heer Ir. Crijns als voorzitter van het College van consulenten en secretaris van de Raad. MINISTER SUURHOFF BEZOCHT DE BRABANTSE BIESBOSCH Minister Suurhoff heeft, vergezeld van de di recteur-generaal voor de arbeidsvoorziening, de heer Dr. Ir. D. R. Mansholt, op 11 October jl. een werkbezoek gebracht aan de Brabantse Biesbosch. Van de zijde van het bedrijfsleven waren bij dit bezoek aanwezig de voorzitter van de hoofdafdeling Sociale Zaken van het Landbouwschap, de heer P. C. Elfferich, enige vertegenwoordigers van de gewestelijke raad van het Landbouwschap voor Noord-Brabant, alsmede van de sociale commissie voor de Biesbosch. Verschillende vraagstukken zijn met de mi nister besproken, met name de bijzondere moeilijk- lijkheden, welke de arbeidsvoorziening van de landbouwbedrijven veroorzaakt. Bij het bezoeken van een aantal dezer bedrijven heeft minister Suurhoff zich op de hoogte gesteld van de uiter mate gebrekkige verbindingen in de Brabantse Biesbosch. In verband met de bijzondere moeilijkheden van dit gebied heeft minister Suurhoff toegezegd op korte termijn een commissie ad hoe te zullen instellen, welke tot taak zal krijgen concrete voorstellen te doen voor de verbetering der ar beidsvoorziening. Daarbij zal deze commissie de opdracht krijgen na te gaan hoe de gebrekkige verbinding met de vaste wal en ook de onder linge verbindingen verbeterd kunnen worden. De minister heeft hierbij het voornemen te kennen gegeven aan zijn ambtgenoten van Ver keer en Waterstaat en van Landbouw, Visserij en Voedselvoorzizening te verzoeken vertegenwoor digers in deze commissie ad hoe aan te wijzen. HET BEDRIJFSPLAN OP DE GEMENGDE BEDRIJVEN DOOR Ir A. H. CRIJNS. Grasland en Rundvee hebben een belangrijke plaats Het wezenskenmerk van een gemengd bedrijf is, dat men er te maken heeft met verschillende onderdelen. Dit is het grote verschil van de meer eenvoudige bedrijfstypen, zoals b.v. het zuivere weidebedrijf. Ongetwijfeld heeft deze factor be langrijke gevolgen voor de bedrijfsvoering. In de weidestreken zal men een goede grasland- en vee boer in technische en economische zin moeten zijn om te kunnen komen tot een goede en doelmatige bedrijfsvoering. Maar in streken waar het ge mengde type overheerst, is dat beslist onvol doende. Het gevaar is zelfs niet denkbeeliig, dat men door de vele onderdelen komt tot een ver brokkeling van krachten, die uiteindelijk geen goed doet aan het totale arbeidsinkomen. In de prac- tijk kan men dit dagelijks constateren. In Noord-Brabant is de bouwland-graslandver houding op de gemengde bedrijven gemiddeld practisch gelijk. Toen in de na-oorlogse jaren dan ook de roep om productieverhoging steeds luider werd, was het logisch, dat men speciaal aan het grasland meer aandacht ging schenken. Want uiteindelijk is het zo, dat het grasland, de voeder gewassen en de veestapel een belangrijk deel van het voorhanden zijnde arbeidspotentiëel opeisen en anderzijds vormt het rundvee veelal de be langrijkste inkomstenbron. We prijzen ons dan ook allerminst gelukkig met het feit, dat de ge mengde bedrijven in het algemeen een hogere kostprijs voor de melk hebben dan de weidebe- drijven. Het zal en moet de toekomstige taak van onze boeren zijn om deze ongunst, wat de be drijfsvoering betreft, weg te werken. Volledig heidshalve dient hieraan te worden toegevoegd, dat de bedrijfsomstandigheen als grondsoort, lig ging der percelen en grootte der bedrijven factoren zijn, waarbij thans de gemengde bedrijven in het nadeel zijn. Wanneer men gaat spreken over gemengde be drijven, is het steeds erg moeilijk om een bepaalde bedrijfstak hieruit te lichten voor een nadere beschouwing. Toch wil ik dit in dit geval doen met het grasland en de rundveehouderij, met de verzekering echter, dat ik daarbij de andere be drijfsonderdelen niet uit het oog zal verliezen. Ik wil het tevens doen aan de hand van een voor beeld, daar dit diverse elementen bevat, die een bespreking interessant kunnen maken. In 1955 zijn we ook in Noord-Brabant gestart met een stikstofproefbedrijf en wel bij dé' kinderen Wouters te Breda. Van dit bedrijf hebben we reeds enkele jaren L. E. I.-resultaten en wat het grasland en rundvee betreft, wil ik hieronder een aantal cijfers vermelden. Graslandgebruik are grasland per stuks grootvee 43 41.1 37 are gehooid per stuks grootvee 16.9 17.4 20 are gekuild per stuks grootvee 14.1 10.7 percentage gemaaid grasland 72 69 53 kg zuivere N per ha 123 149 159 Rundvee aantal melkkoeien 11.5 13.2 13.6 aantal st. grootvee 17.7 18.7 19.5 kg melk per koe 4203 4084 3704 vetgehalte in 3.58 3.55 3.59 '52-'53 '53-'54 oppervl. v. h. bedrijf 12.53 12.53 oppervl. bouwland 4.60 4.60 oppervl. grasland 7.68 7.68 oppervl. tuinbouw 0.25 0.25 '54-'55 12 53 5.27 7.26 Resultaten totale melkopbrengst in kg 48332 53903 50373 melkgeld per koe 944 847 815 totale opbrengsten rundveehouderij f 14.593,f 15.255,f 16.662,— totale directe kosten f 5.559,— f 6.553,— f 7.119, opbrengst minus directe kosten f 9.043,f 8.902,f 9 543, totale bemestings- kosten (gras en voedergewassen) f 1.733,f 1.937,f 1.671, voederkosten rundvee (aankoop) f 1.655,f 2.072,f 1.730,— voederkosten rundvee (eigen bedrijf) f 1.202,— f 1.406,— f 2.799,— Uit de cijfers hebt U kunnen opmaken, dat we te maken hebben met een goed geleid bedrijf wat betreft de rundveehouderij en het grasland. Ik moge er bij vermelden, dat de grasland-exploi tatie uitstekend in orde is. We zien een lang zame stijging van de rundveebezetting. Onbe vredigend is momenteel de melkgift per koe en het vetgehalte. Nu dit bedrijf een stikstofproefbedrijf is ge worden, zouden we kunnen volstaan met een tech nische en economische studie van de bedrijfs voering en de resultaten. Na opsporing van de zwakke punten zouden we de boer kunnen aan sporen om hieraan aahdacht te schenken in de hoop, dat dit uiteindelijk zal resulteren in een hoger arbeidsinkomen. Maar zo gemakkelijk lig gen de omstandigheden op dit bedrijf niet en dit maakt de oplossing moeilijker, maar het bedrijf ook vele malen interessanter. Wat is nl. het geval Dit bedrijf wordt mo menteel geleid door een jonge boer en bij de uit voering van de werkzaamheden wordt hij bijge staan door twee vrouwelijke arbeidskrachten. De jonge boer ontwikkelt zich tot een goede bedrijfs leider, maar de beide vrouwelijke arbeidskrachten zullen over afzienbare tijd het bedrijf gaan ver laten. De jonge boer staat dan alleen voor de be drijfsleiding en de uitvoering der werkzaamheden. Het zal zeer moeilijk zijn om in de omgeving van Breda arbeidskrachten voor de landbouw aan te trekken. Dat is een eerste complicatie. Ten tweede zullen ongeveer 2% ha bouwland, die voor het bedrijf het ongunstigst liggen, niet langer kunnen worden gebruikt, zodat het over blijvend bedrijf nog 10 ha groot zal zijn. De per celen liggen volkomen aaneengesloten. Verder is het thans een stikstof proef bedrijf, zodat de kans groot is dat er op bepaalde percelen meer stikstof zal worden gebruikt dan in het verleden. Voor een goed begrip wil ik tenslotte nog ver melden, dat de varkensfokkerij en de verbouw van suikerbieten in de laatste jaren in toenemende mate zijn beoefend en ook een belangrijke bij drage vormen van het arbeidsinkomen. De jonge boer moet thans in deze doolhof zijn beslissingen nemen om over enkele jaren een vol komen gezond bedrijf te hebben. In deze heeft de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst natuurlijk ook een adviserende taak. Meer en meer krijg ik de indruk, dat naast de economische maatstaven ook een andere belangrijke factor moet worden be zien, nl. de voorliefde van de boer zelf. Ons ad vies over de toekomstige bedrijfsopbouw moet daarom met de nodige terughoudendheid worden gegeven en het eerste woord is hier ongetwijfeld aan de boer zelf. Deze heeft een grote belang stelling voor het grasland en het rundvee en daarom zal de beslissing vermoedelijk in de rich ting gaan, zoals hieronder wordt beschreven. De aanwezige percelen lenen zich uitstekend voor grasland. Daarom zal dit bedrijf in de toekomst overwegend een graslandbedrijf worden. Het over blijvend bouwland zal op de eerste plaats ge bruikt worden voor de verbouw van voedergewas sen. Marktbare gewassen, zoals suikerbieten, zul len stelselmatig worden verminderd. Om de werkzaamheden op het grasland goed te kunnen verrichten, zal gezocht worden naar middelen om te komen tot een doelmatige mechanisatie. Door het gebruik van meer stikstof zal de opbrengst per ha kunnen stijgen en vooral de winning van meer wintervoer zal worden gestimuleerd. Bij het afnemend arbeidsaanbod zal dit echter uitsluitend kunnen door een kapitaals-investering in de vorm van doelmatige werktuigen. De veestapel zal niet sterk worden uitgebreid. Men heeft thans veel jongvee en door doelmatige selectie hoopt men te komen tot een ruime en pro ductieve melkveestapel. Een melkmachine zal hierbij noodzakelijk zijn. De varkensfokkerij zal (Zie verder pag. 695, le kolom.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 13