^verzic/ii.
ZEEUWSE AGRARISCHE RAAD
666
(Vervolg van le pagina)
Landbouw en Industrie.
Men zal zich misschien afvragen, waarom wij
zoveël aandacht in een landbouwoiad besteden aan
deze moeilijke economische kwesties. Wei, om
verschillende redenen. Allereerst, omdat wij van
mening zijn, dat in deze Memorie van Toelichting op
de begroting van Economische Zaken, de kernpun
ten van de Nederlandse economische toestand uit
muntend worden uiteengezet. Het is goed, dat een
ieder, in welke bedrijfssector hij ook werkzaam is.
van deze zaken kennis neemt.
In de tweede plaats achten wij een zich nuchter
bezinnen over deze dingen van groot belang. De
sluiers van de hoogconjunctuur benemen maar al
te veel mensen een behoorlijk uitzicht. Tenslotte,
omdat dit alles zeer zeker ook de landbouw beroert.
Er zijn namelijk verschillende raakvlakken tus
sen landbouw en industrie. Voorts geldt voor cie
landbouw hetzelfde ten aanzien van de uitvoer als
voor de industrie, want nog altijd gaan heel wat
van onze veredelde landbouwproducten de grens
over. De Minister van Landbouw hield over dit
ongetwijfeld belangrijke onderwerp een inleiding
op de de vorige week te Utrecht genouden vergade
ring van het Verbond van Nederlandse Werk
gevers. De organisatie van de industrie, die te ver
gelijken valt met het Koninklijk Nederlands Land
bouw Comité.
Bedenken wij slechts dat 40 f/o, dat is 1700
millioen gulden, van de waarde van de totale agra
rische productie aan de Nederlandse industrie
wordt geleverd; grondstof dus is van vele fabrie
ken. Voor de melk bedraagt dit percentage zelfs 83.
Hoeveel wordt door deze fabrieken van het eind
product niet uitgevoerd? Het landbouwbeleid
heeft dus sterke invloed op de ontwikkeling van
verschillende industrieën.
Het is aardig hier te vermelden, dat Minister
Mansholt voor dit uitgelezen gezelschap van in
dustriëlen een uitstekend beeld gaf van de aard,
de structuur en van de problemen van onze vader
landse landbouw. Dit is deze deskundige bewinds
man wel toevertrouwd. De waarde van een der
gelijk betoog, juist voor de positie van onze land
bouw, valt niet te onderschatten en wij kunnen
ons gelukkig prijzen, dat op deze manier de aan
dacht op deze belangrijke bedrijfstak wordt ge
vestigd.
l^antlbouw onder druk?
Wanneer wij nu de opvattingen van Minister
Zijlstra over de huidige economische toestand,
trekken in het vlak van het landbouwbeleid, dan
kunnen wij constateren, dat hij onzes inziens de
zaken juist gesteld heeft. Maar wanneer wij om
ons heen zien, dan bemerken wij, dat de eisen,
die door verschillende bevolkingsgroepen naar
voren worden gebracht, in lijnrechte tegenspraak
zijn met deze opvatting. Er zijn overat eisen tot
loonsverhogingen. Directe en indirecte. Wij staan
voor een uitbreiding van onze sociale voorziening
en in de vorm van een algemene oudendagsvoor-
ziening, die ongetwijfeld kostenverhogend zal
werken. Er is een verdere huurverhoging hard
nodig. Er zijn nog eisen ten "aanzien van de vaoan-
tie, van kinderbijslag voor zelfstandigen, van een
vijfdaagse werkweek.
Al deze verlangens kunnen in het raam van
Minister Zijlstra's betoog pas vervuld worden, in
dien de kostenverhogende werking door een
hogere productiviteit wordt teniet gedaan.
De practische politiek, waarin echter al deze
zaken beslist worden, houdt jammer genoeg lang
niet altijd voldoende rekening met de economische
factoren en mogelijkheden. Een voorbeeld uit het
jongste verleden is de toestemming van regerings
zijde om vacanjiedagen en vacantietoeslag te ver
hogen.
Wanneer wij in de naaste toekomst dan toch
kostenverhogende loonstijgingen te zien zullen
krijgen, dan komen onze uitvoerbelangen in het
gedrang en daarmede verschillende industrieën.
Zal dan niet gegrepen worden naar het oude mid
del van verlaging van de kosten van levensonder
houd door een druk op de binnenlandse landbouw
prijzen?
Vooral als tezelfdertijd op de wereldmarkt door
allerlei dumpingmaatregelen van andere landen
voedingsmiddelen beneden onze eigen kostprijzen
worden aangeboden? Een geenszins denkbeeldige
toestand, waarvan wij heus niet zover afstaan.
Volgens ons komt dus bij de zienswijze van
Minister Zijlstra wel degelijk het landbouwbelang
can de hoek kijken. En wij vinden zijn standpunt
ten opzichte van prijzen, lonen en productiveit nog
zo onaanvaardbaar niet. Mits hierbij betrokken
wordt een positief landbouwbeleid, passende in
deze gedachtengang en aan de werkers in de
landbouw, aan de boerenstand garanderende een
redelijk bestaan. Vooral wanneer zij medewerken
hun eigen kosten laag te houden en hun producti
viteit met de beschikbare middelen op te voeren.
De belangrijke sommen, die op de begroting van
Landbouw voor cultuurtechnische werken zijn uit
getrokken, wijzen in deze richting. Het zal de taak
zijn van de vrije landbouworganisaties, dus ook
van de Z. L. M., de zich ontwikkelende toestand
terdege in de gaten te houden, waarbij de belangen
^an de boerenstand bij hen op de voorgrond zal
dienen te staan.
S.
Proeven of ruiken kan men 't niet
't Is tenminste niet aan te bevelen om zo
te onderzoeken of Uw grond een goede
samenstelling heeft. Alleen grondonder
zoek leert U dat!
LET OP DE UITBREIDINGSPLANNEN
Waarde
Gedeputeerde Staten hebben goedgekeurd de
bij Raaasbesluit vastgestelde wijziging van het
uitbreidingsplan in onderdelen.
Het goedgekeurde plan ligt voor een ieder ter
inzage.
Binnen een maand na 1 October 1955 kunnen
belanghebbenden, die zich met bezwaren tot de
gemeenteraad hebben gewend, beroep instellen bij
de Kroon.
„De naties, die deze Constitutie aanvaarden,
hebben besloten het gemeenschappelijk welzijn, zo
wel door afzonderlijke en als door gezamenlijke
actie, hunnerzijds te bevorderen, teneinde:
het voedingsniveau en de levensstandaard van
de volken onder hun jurisdictie te verhogen,
verbeteringen in de efficiency van de productie
en de verdeling van alle voedings- en landbouw
producten tot siand te brengen,
de levensvoorwaarden van de plattelandsbevol
king te verbeteren, en aldus bij te dragen tot een
verhoging van de wereldeconomie,
richten hierbij op de Voedsel- en Landbouworgani
satie van de Verenigde Naties, hierna aan te duiden
als „de Organisatie", door middel waarvan de leden
elkaar verslag zullen uitbrengen betreffende de ge
nomen maatregelen en gemaakte vorderingen in de
bovenvermelde arbeidsvelden."
Er traden 43 landen tot de organisatie toe en nu,
na 10 jaar, zijn het er al 7.1.
Als eerste directeur-generaal werd gekozen de
Schotse voedseldeskundige Sir John Boyd Orr, die
een werkzaam aandeel in de voorbereidingen had
gehad.
Bijna 2/3 deel van de wereldbevolking was slecht
gevoed. Daarnaast diende met een groei van de
wereldbevolking rekening te worden gehouden.
Zo was het te begrijpen, dat 40 'U vermeerdering
van de productie gewenst wr.s i.v.m. het gewenste
voedingsniveau, terwijl de te verwachten toename
van de bevolking tot 1960 imet 35 °/c) deze wens
zelfs tot 90 c/c deed stijgen. Sir John had op de
eerste conferentie de gedachte ontwikkeld dat het
op te richten internationale lichaam voedsel zou
moeten kopen, in voorraad houden en verkopen.
Dit lichaam zou dan tevens maximum- en mini
mumprijzen voor de belangrijkste producten vast
moeten stellen. Voor de producenten zou dit een
garantie van een bepaald minimum betekenen en
voor de consumenten de garantie van een bepaald
maximum, zelfs in tijden van schaarste.
Deze grondgedachte had veel aantrekkelijks,
doch ondanks dat durfden de landen het niet aan
en op de 2e F. A. O.-conferentie kreeg het voorste!
geen meerderheid. Voor John Boyd Orr was dit
een reden zich in 1947 niet meer herkiesbaar te stel
len. Hij was een idealistisch strijder, die de mensen
brood wilde geven inplaats van papier. Dat zijn ver
diensten ondanks dat erkend zijn, moge blijken
uit het toekennen van de Nobelprijs voor de vrede
in 1949 en het eredoctoraat in de lanbouwweten-
schap van de Landbouwhogeschool in 1948.
De F. A. O. besefte toendertijd reeds heel goed
dat er wat gedaan zou moeten worden om de steeds
groter wordende productie van landen die niet door
de oorlog waren getroffen' een bestemming te ge
ven. De internationale handel moest worden gesti
muleerd, terwijl de overschotten met behulp van
fondsen tegen speciale prijzen ter beschikking ge
steld dienden te worden aan volken die daaraan
behoefte hadden, doch niet de volle prijs konden
betalen.
Het mag hier zeker niet onvermeld blijven, dat
wijlen Dr Ir S. L. Louwes in de periode 19461948
een werkzaam aandeel heeft gehad in het F. A. O.-
werk in Europa.
Dat Nederlandse aandeel in het F. A. O.-werk
mag ook in andere opzichten met ere worden ge
noemd. Vooral wat het uitzenden van deskundigen
voor het technische werk betreft, neemt Nederland
met een derde plaats, na de Verenigde Staten en
Engeland, een positie in die voor ons kleine land
op grond van net inwonertal niet verwacht zou
worden. Zo namen tot en met 1954 in totaal 1689
deskundigen aan dij werk deel, waarvan 140 Neder
landers, die gespecialiseerd zijn op het gebied van
cultuurtechniek, mechanisatie, plantenziektenbe-
Ontwikkelingsmiddag op Vrijdag 28 Oc
tober in de Prins van Oranje" te Goes.
Aanvang 2.00 uur.
In verband met de voorgenomen reis van H. M.
de Koningin naar de West zal speciaal „Suriname"
deze middag in het middelpunt staan.
De heer L. J. Dijkhuis u,it Groningen, die geduren
de een jaar in Suriname is geweest, zal spreken
over efikeie problemen verbandhoudend met de
landbouw aldaar. Naar een tweede spreker of
spreekster, die iets kan vertellen over de inheemse
bevolking wordt nog uitgezien.
Aan het eind van de middag zullen enkele films
over Suriname vertoond worden:
a. Polderland van Suriname;
b. Oerwoud van Suriname;
c. Paramaribo.
Het geheel programma zal afgewisseld worden
met muziek van een L. J. G.-orkestje.
strijling, veeteelt, econom.e, voorlicnang, agra-
riscn reent en landbouwindustrie.
Op deze manier kunnen vele jonge afgestudeer
de landbouw-academici vaak een waardevol stuk
tropsnervaring opdoen. Voor de landen, die deze
hulp ontvangen betekent dit dat een betere grond
slag voor een grotere welvaart wordt gelegd, dan
wanneer alleen maar voedsel wordt gestuurd m
jaren dat andere volken teveel van het goede heb
ben.
Overseiiütteiivraagstuk worm dringender
Intussen deed het overschotten-vraagstuk zich
steeds sterker gelden en de 7e conferentie in 1953
stond sterk onder invloed van de moeilijkheden die
hieruit voortvloeiden.
Minister Mansholt deed op deze conferentie ver
strekkende voorstellen, waarbij hij het volgende zei
„Ik geloof, dat er een zc :re analogie bestaat
tussen de situatie in 1929 en die, waartegenover wij
ons thans geplaatst zien. Een daling in de land
bouwprijzen zou niet alleen de redelijke levens
standaard, waarnaar wij voor landbouwers streven,
in gevaar brengen, maar die daling zal ook cata
strofale gevolgen kunnen aannemen voor de wereld.
Zulk een situatie moet en kan ook verhinderd wor
den door een gemeenschappelijke actie. Er is, zo
meen ik, een sterk argument om zulk een actie
te ondernemen, omdat het duidelijk is, dat er in
vele delen van de wereld voor een groot aantal
komende jaren gebrek aan voedsel zou heersen.
De kern van het probleem ligt in de koopkracht
van de wereldbevolking. Om die koopkracht te
vergroten, hebben wij plannen nodig op lange ter
mijn. Het is mijn stellige overtuiging, dat deze
tenslotte zullen bijdragen tot een belangrijke ver
hoging van de levensstandaard. Niettemin meen
ik, dat het overschottenprobleem, los van de uit
voering van deze plannen, op lange termijn aanj
gepakt moet worden. Naar mijn mening kan het
vraagstuk opgelost worden door een orgaan in het
leven te roepen dat gebaseerd moet zijn op een
conventi i en in staat moet zijn om de surplussen
van een aantal producten van de hand te doen.
Wat ik bedoel is een conventie, krachtens welke
de Regeringen aan de ene kant overeenkomen
zich alleen van de overschotten te ontdoen, over
eenkomstig zekere bepalingen, terwaan de an
dere kant de Regeringen van de la.iden waar
tekorten heersen, zich verplichten deze overschotten
af te nemen, eveneens krachtens bepalingen welke
in de conventie zijn vastgelegd.
Het ogenblik voor gemeenschappelijke actie is
thans gekomen. De Amerikaanse gedelegeerde
heeft terecht gestipuleerd, dat de F. A. O. een li
chaam moet zijn, dat handelt en niet alleen onder
zoekt. Ik wil een stap verder gaan en verklaren
dat de F. A. O. nu in een stadium is gekomen, dat
zij meer moet doen dan het aannemen van aan
bevelingen."
Doch een voorstel om een noodvoedselvoorraad
aan te leggen kon niet de instemming van de ver
gadering krijgen en de op die conferentie benoem
de huidige Directeur-generaal Dr P. V. Cardon
staat voor een enorme taak het voedsel vraagstuk
in goede banen te leiden.
De F. A. O. heeft nog eens laten zien dat inter
nationale samenwerking en begrip slechts lang
zaam groeien. Maar ook dat ondanks alle teleur
stellingen veel bereikt kan worden in de onderlin
ge verhouding der volkeren en de verbetering van
het levenspeil van volkeren die door armoede en
honger worden bedreigd. B.
(Het boekje „Tien jaar F. A. O." waaraan de
meeste gegevens ontleend zijn is a 0,75 verkrijg
baar bij de afd. Verkoop van de Staatsdrukkerij in
Den Haag giro 425300).
Tien jaar "Wereivoedselorganisatie.
(Vervolg van le pagina)